De breuk | Deel II: De pacific-oorlog
Het reukdoekje

Ik en de andere verplegers worden plotseling weer van het corvee ontheven. Enkele rijke Armeniërs komen in het kamp en zien kans de commandant om te kopen. Hij staat toe dat ze, met mij als tolk, vlees en suiker kopen, en het gebruik van vrouwen, aan wie ze zich door de pagger* bevredigen. Het is altijd ruimschoots voor de ochtendschemer dat de ruil en de nieuwe wensen bij de pagger worden uitgewisseld in een uithoek van het kamp niet ver van de poort. Op een keer waag ik tijdens het loven en bieden een poging contact te krijgen met Soedirman, om iets over Soekina te weten te komen. Het kamp is hoogstens twee dagreizen van mijn laatste standplaats. Ik rol het spanningspotlood in het briefje. Dat zal voldoende bewijs voor Soedirman zijn, dat het briefje van mij komt. Ik heb van verschillende ruiltransacties iets achtergehouden en bied het de bemiddelaar om me het antwoord van Soedirman te brengen.

Vijf weken gaan voorbij en ik krijg bange voorgevoelens. Dan krijg ik op een ochtend van hem bij de pagger een zorgvuldig samengevouwen bundeltje. Er steekt een kleine brief in, en een reukdoekje met een zoete muskusachtige geur. Het doekje met de bekende zoete geur moet betekenen dat ze nog leeft. Voorzichtig maak ik het bundeltje open. Er steekt een briefje in. Ik vouw het open en strijk het vlak. Sommige woorden zijn enkele keren uitgegomd en daardoor erg moeilijk leesbaar.

‘Heer, de trots van de streek, uw vrouw, Soekina, is zeven maanden na uw vertrek vlak bij de rivier door een slangenbeet gedood. Zij was die avond op weg naar haar geëerbiedigde grootmoeder om van het ziende oog over U te vernemen.’

Ik krimp ineen en word overmand door woede, verbittering, en een grenzeloze droefheid. De stem van Igor roept me terug.

‘Het verborgene wordt geopenbaard, als de tijd daar is.’

Bij de dodenbarak wend ik me met tegenzin af. Ik loop langzaam om de barak heen. Weer bij de ingang, wacht ik eerst even en ga dan naar binnen. De laatste ontlasting wegvegend van een stervende man en hem voorzichtig op zijn rug terugrollend, voel ik een groot verlangen met hem mee te gaan.

Na het briefje over Soekina’s dood herinner ik me de uitleg van de voorzegging door de grootmoeder weer. Alles lijkt onafwendbaar. Alleen soms wanneer het erg stil is en de andere gevangenen slapen, vertelt de waringin in de dode hoek over de levende wereld. De dode hoek beschermt het broze verbond met de wereld van de bergen, rivieren en zeeën, waarvan de verhalen door de wind werden meegedragen. Verhalen die me in mezelf doen inkeren. Maar die ogenblikken kunnen door een onverwachte beweging van mezelf, of een geluid van een van de slapers, worden verbroken. Dan ben ik weer eenzaam en moet ik me het ongeborene herinneren.

 

Maanden van dorre verlatenheid strekken zich uit, van een mechanisch verder gaan, zonder hoop of toekomst. Dan wordt bekend dat Japan heeft gecapituleerd. Zo vaak al hebben geruchten het voorspeld, dat ik er niet meer in geloof. Pas wanneer de Japanse kampcommandant zelf in een korte toespraak meedeelt dat de keizer de oorlog beëindigd heeft, besef ik dat ik de draad weer zal moeten oppakken. Ik voel het als een zware plicht.

De mannen om me heen raken opgewonden wanneer we te horen krijgen dat het mogelijk is om aan de vrouwen te schrijven. De Japanse administratie zal dan zorgen dat de brieven op hun bestemming komen. Er is wel aantal standaardzinnen voorgeschreven, zoals ‘ik ben gezond’ en ‘ik heb een goede behandeling genoten’.

Na een tijd krijg ik een brief van Nora, die me in bedekte termen duidelijk maakt dat ze niet ver van onze laatste standplaats bij het militaire vliegveld is ondergebracht. Ze schrijft: ‘Frank is zo goed gezond’, hij is dus ziek, en ook ‘de oude is niet meer langsgekomen’. Mijn moeder is gestorven.

Een herenigingskoorts grijpt om zich heen. Er zijn mannen die zonder toestemming naar het kamp van hun vrouw gaan zoeken. Ik sluit me plichtmatig bij hen aan.  

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.
< terug naar Online bladerboeken