De breuk | Deel III: De terugkeer
De capitulatie

Het blijkt een hele opgave om een kaartje te kopen en een plaats in de trein te bemachtigen. Het grootste deel van de reis hang ik op de treeplank. Bij de verschillende tussenstops loop ik wat op en neer. Ik geniet van het directe contact met de natte rijstvelden en de wijde hemel erboven, van het zacht klaterende water en de soppende, trage gang van ploegende karbouwen. Vaak merk ik pas op het nippertje dat de trein al weer langzaam in beweging komt. De tani, die de treeplank met me deelt, hijst me er dan weer op. Het komt tot een gesprek. Het voelt als een thuiskomen.

In Batavia vind ik, tegen m’n verwachting in, gemakkelijk de verblijfplaats van Nora. Het is een vanouds befaamd hotel, dat is ingericht voor vrouwen met zieke kinderen. Ik loop de galerijen af en zie dan Nora bij een klein jongetje met oedeem, dat bij een afvoerputje speelt. Ze is bezig was op te hangen. Ik roep naar haar. Ze kijkt om en komt snikkend in mijn armen. Dan roept ze naar Frank dat zijn vader er is. Hij kijkt even naar ons en verdiept zich dan weer in zijn spel. Nora loopt naar hem toe en trekt hem mee. Verlegen zit hij een poosje gehurkt bij me en kijkt dan op en zegt zachtjes: ‘Papa.’
Nora vraagt: ‘Hoelang kun je blijven?’
‘Morgen ga ik terug. Anders breng ik onze hereniging in gevaar.’
Ik zie dat ze het niet begrijpt. Ze zakt teleurgesteld in.
‘Dan hebben we maar één nacht met elkaar.’
Wanneer ze over het sterven van m’n moeder aan leverkanker vertelt, kijkt ze van me weg. Ze had het pas laat gemerkt omdat mijn moeder, met haar ijzeren wil, niets had laten blijken. Ze was in in de nacht gestorven. Naast haar matje had mijn moeder een brief voor mij achtergelaten, die ze jammer genoeg had verloren. Als ze het zich goed herinnerde stond erin ‘dat ik lief voor mijn vader moest zijn en dat ze veel van me hield, al leefde ik in een andere wereld’.
Ze zwijgt en zegt even later dat ze altijd gevoeld heeft dat mijn moeder haar niet goed genoeg vond voor mij. Maar dat ze wel dol was op Frank, die veel op me leek. Ze kijkt me verdrietig aan en vraagt of ik haar ook te min vind.
‘Nee, helemaal niet, al kijken we heel anders tegen het leven aan. Dat is ook niet belangrijk, vind je niet? We moeten in ieder geval samen verder.’
‘Ik hoop dat ik dat kan. Ik moet er maar het beste van maken.’
‘Je hebt tot nu toe alles gekund, daar heb ik grote bewondering voor.’
Ze fleurt ervan op. We kijken zwijgend naar Frank en ze vertelt over het kind. Dat de capitulatie net op tijd voor hem is gekomen. Een maand later zou hij gestorven zijn. Ze heeft moeite het me te vertellen. Ik grijp haar bij de schouders en bedank haar voor alles wat ze voor mijn moeder heeft gedaan en zeg haar dat ik haar angst om het kind heel goed begrijp en dat geen andere vrouw het beter had kunnen doen. Ze pakt mijn hand en trekt me naar de kamer. Maar wanneer ze zich begint uit te kleden houd ik haar tegen en zeg dat ik erg moe ben.
Ze zakt weer in. ‘Je wilt blijkbaar niet met me slapen. Van de andere vrouwen heb ik gehoord dat hun mannen meteen willen, zodra ze aankomen.’
‘Weet je, lieverd, het is niet alleen veel voor me, maar het is ook veel tegelijk. Mijn vader terugvinden, ik weet niet eens in welk kamp hij zit, en morgen proberen te weten komen of ik mijn baan hier weer op kan pakken. Wat je wilt kan ook later in het gezinskamp, waar ik moeite voor ga doen.’
Ze zegt dat ze maar blij moet zijn met mijn vriendelijke zorgzaamheid, dat ik wel liefde voor een mooie inlandse vrouw zou voelen. Ik zie dat ze moeite heeft om haar tranen tegen te houden.

Ik vertel Nora dat ik de volgende dag, voor ik weer terugga, mijn oude monteurs wil spreken. Ik kijk in de verte, over het dorre grasveld heen naar de Hollandse vlag die lusteloos omlaag hangt. Ik zeg haar dat de bevolking gespleten is. Dat heeft de tani met wie ik de treeplank deelde, me verteld. Ik wil te weten komen aan welke kant de monteurs staan na alles wat er is gebeurd.
Ik haal Frank op die op het grasveld speelt en trek hem bij me op de bank. Nora staat in de deuropening van de kamer naar ons te kijken. Het kind schuift een eindje dichter naar me toe. Nu kijkt het voorzichtig omhoog. Ik leg een arm om hem heen. Ik denk aan Soekina’s kind dat langzaam in haar is gestorven. Frank heeft voorzichtig z’n handje op mijn dij gelegd.
‘Waar was je, papa?’
‘Bij mannen in een ander kamp.’
‘Blijf je hier?’
‘Nee, ik ga een huisje voor ons allemaal zoeken. Daarom moet ik morgen weg.’
Frank glijdt van de bank en loopt naar het veld verderop. Ik loop hem achterna. Hij heeft een krekel gezien en probeert hem te vangen. Dat lukt niet omdat hij schrikt wanneer het beestje met een boog wegspringt. Ik ga naar Frank toe. ‘Als je heel stil zit en langzaam met je hand naar hem toe gaat, van achteren…’
Het kind kijkt verbaasd en blij op wanneer ik het voordoe. ‘Kijk, zo!’ Met een vlugge greep, waarvan het kind schrikt, heb ik de krekel in mijn hand, die ik los houd om het beestje niet te kneuzen. ‘Kijk, als ik mijn hand…’ De krekel schiet weg en is met enkele sprongen al voorbij de vlaggenmast. Ik neem het kind bij de hand en loop met hem terug naar de kamer, waar Nora juist met een droogdoek naar buiten komt.
‘Pappa vangt de krekel, mam!’ Het kind is opgetogen.
Nora kijkt ernstig. ‘Waar is de krekel nu?
‘Weg!’
‘Zo hoort het. Misschien wil pappa je wel een verhaal vertellen, voor je gaat slapen.’
Het jongetje keek verwachtingsvol naar me op.
‘Wanneer mam je heeft klaargemaakt voor het slapengaan, kom ik bij je voor een verhaal. Dat heeft mam heel goed bedacht.’
Het bed is ruim en koel. Ik kus Nora goedenacht en slaap snel in. Ik droom dat ik probeer twee stukken touw van ongelijke dikte aan elkaar te knopen, maar wanneer ik eraan trek schiet de knoop weer los.

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.
< terug naar Online bladerboeken