De breuk | Deel III: De terugkeer
Het onmetelijke

Het dreunende bonzen, de zoetig vette olielucht en de monotoon verspringende reflexen op de geoliede stangen verdoven niet alleen mijn besef van het schip, maar ook van het verleden in het Japanse gevangenkamp en van Nora in een van de hangmatten in het grote hete ruim, met de kleine Frank naast zich.

Indachtig de voorspelling van de bootsman heb ik aan de officier toestemming gevraagd in de machinekamer te mogen kijken, waar ik dan een oliepak en stofbril kan krijgen.
Nu, in de omsloten nabijheid van de grote vertrouwenwekkende machines met het dreunen en stampen waarin je denken stilvalt en alleen het meegenomen worden door het gestadig bonzende ritme overblijft, laat ik het ruisen van het water langs de scheepswand verder in me doordringen. Het trage onweerstaanbare bewegen balt zich in me samen en laat me alleen achter.

Van heel ver komt de hoge toon terug, die in mijn hoofd stilhoudt en steeds hoger stijgt. Verwonderd kijk ik om me heen, maar alles is als daarvoor. De toon doet me naar buiten verlangen, weg uit de beslotenheid, en terug in de wijde ruimte van water en lucht.
Ik klim langs de stalen trap naar boven, steek over langs de eetruimte en de bemanningsverblijven en kom zo op de galerij langs het bovendek. De kleine grijze patrijspoort-ruiten glanzen met een wonderlijk fluorescerend licht dat telkens wordt doorschoten door blauwgrijze, bruine en rode slierten van zand dat schurend langstrekt, in snelle kolken wordt weggezogen en terugkeert in blauwe en paarse sluiers.

Is dit de storm al? Het bonzen van de machines en de hoge toon in mijn hoofd hebben me alle gevoel voor tijd ontnomen. Nu beweegt de toon zich naar buiten. Even aarzel ik, maar dan ontgrendel ik de schotdeur en neem de sluitbout mee. Het kost kracht de deur open te drukken en buiten word ik bijna weggeduwd door de hete zandstroom, die langs me heen in de opening tussen de dekken verdwijnt. De deur is dreunend achter me dichtgeslagen.
Met moeite, diep ademend, tast ik met dichtgeknepen ogen langs de buitenwand tot ik de galerij kan ronden en aan de lijzijde van de storm komen. De toon is opgegaan in het zuchtende schuren van het zand.

Meegenomen door de toon heb ik aan niets gedacht dan aan buiten komen en in het geweld zijn. Ik sta nu in een heet vacuüm dat niet verder reikt dan een paar meter buiten de reling – verder is er het aanhoudende stromen, dat met golven toe- en afneemt, als een ademend dier dat vlakten verslindt, verteert en weer uitspuwt. Gestadig neerdwarrelende zandkorrels, die de dans ontsprongen zijn, hebben een laagje op het dek gevormd, bij mijn voeten iets hoger, waar het van mijn kap en oliepak is afgelopen.

Een afgerukt stuk zeildoek dat naast me neerploft onderbreekt mijn overpeinzing – vóór me is het kolken en stromen toegenomen, een spectrum van dansende en golvende lagen die zich verwijden en weer toelopen in rafelige slierten, zich samenballen en weer weggeslingerd worden, terwijl vlak voor me, uit het niets, de massa’s voortdurend aanzwellen in grauwe, blauwe, paarse, bruine en rode schakeringen.
Ik heb intussen mijn stofbril opgezet.
Het schouwspel neemt me weer helemaal in beslag. Ik vergeet alles en kijk er zó intens naar, dat ik meegevoerd word door het geweld van de zandrivieren die zich in de einder verliezen. Alle ballast is van me afgenomen. Schoongeschuurd heb ik het kleine schip met zijn mierenbedrijvigheid verlaten en ben ik onderweg naar wat nog komen moet, maar dat ik al vermoed. Ongeremd door overwegingen en menselijke berekeningen zuigt de verte me op, steeds sneller, totdat ik door een open plek de sterren op me af zie komen, eerst wit en ver, dan steeds dichterbij in allerlei kleuren van zacht tot verblindend fel.
Ik moet nu terug zijn in de oorsprong en kan opnieuw gevormd worden, zonder al de aangroeisels die me tot nu toe verstikt hebben en waar de mensen zo trots op zijn. Daaraan te sterven lijkt weldadig.

De volgende ochtend vindt de bootsman me, zittend, geleund tegen de wand van het sloependek, midden in een hoop zand, voorover geknikt en verkleumd, nog half in slaap.
‘Je vrouw maakt zich ongerust. Ze zegt dat je misschien wel verdronken bent… na het kamp ben je zo vreemd.’
Ik zwijg en knik alleen nog een beetje verdwaasd.
Het lijkt of de woestijn het leven van daarvoor definitief heeft afgesloten, met een geweld dat ik niet meer zal kunnen vergeten.

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.
< terug naar Online bladerboeken