De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
Het afhalen van de krisjes

Bij mijn tweemaandelijkse bezoek aan Nora merk ik al gauw dat er iets met haar gebeurd is waarmee ze het moeilijk heeft. ‘s Avonds in bed vraag ik het haar. Ze bekent, met haar gezicht in het kussen, dat ze zichzelf vergeten heeft en enkele malen met de violist uit het orkestje heeft geslapen.
‘Nu wil je me zeker niet meer?’
‘Lieverd, ik heb nooit geloofd in die rein-leven gedachten, die je me hebt laten lezen uit de vrome boekjes van je. Ik merkte immers dat je toch bevredigd wilde worden, al moest ik je met de hand helpen. En je zult moeten toegeven dat mijn bevrediging je eigenlijk niet interesseert. Als je eerlijk bent.’
‘Ja, dat is zo, maar wat moeten we nu?’
‘We kunnen niet anders dan afwachten of je zwanger bent.’
Ik zeg het heel rustig, terwijl ik haar tegen me aantrek. Het lijkt wel of ik een ongelukkig kind moet troosten dat zich verlaten voelt.
‘Je vergeeft me.’ Ze klampt zich huilend aan me vast.
‘Er valt niets te vergeven. Instincten maken je machteloos. Het is goed dat je gemerkt hebt dat die oerkracht ook in jou werkt.’
‘Wat ben je lief voor me. Je laat me niet in de steek.’
‘Natuurlijk niet. Je kunt niet eens terug naar je ouders, nu Holland in oorlog is.’
‘Ja, ik weet het, maar toch…’
‘Ga dan maar slapen. Morgenochtend kom ik weer bij je. We moeten maar hopen dat de goden met ons zijn en je ook willen vergeven.’

De volgende dag, voor mijn vertrek, komt Ardjo op mijn kamer.
‘Heer, ik moet u iets zeggen.’
‘Ja, ik weet, Ardjo, dat mijn toekomstige vrouw ontrouw is geweest.’
‘Niet één keer heer, maar meerdere malen. Ze heeft zich onwaardig gedragen.’
‘Ik weet het, Ardjo, maar voor jou heb ik een goed bericht.’
‘Heer, vond u een vrouw uit ons volk?’
‘Ja, en Soekina is een vrouw van het hof.’
Ardjo’s gezicht licht helemaal op. Hij grijpt me bij de enkels en kust mijn blote voeten.
‘Van welk hof is zij, heer?’
‘Van het tweede, Ardjo.’
‘Het oudste! De gunst van de goden is wel heel groot. Het kind dat ik op de arm droeg is opgenomen in het Verhaal en uw min zou in aanzien stijgen als ze nog leefde.’

De krisjes zijn een kleine maand eerder klaar. Wanneer Soekina me het vertelt, stralen haar ogen. ‘Als we nu het ziende oog raadplegen, heer, kunnen we veel verder zien én we kunnen maatregelen nemen.
‘Dat is een heel groot geschenk.’
‘Dat komt doordat je het Verhaal niet meer slaafs volgde.’
Voor het afhalen van de krisjes in de handwerkerswijk, laat in de avond, kunnen we wel hand in hand lopen. ‘U bent mijn man, heer, wat er ook moge gebeuren.’ ‘Ja, Soekina, je man van vóór het Verhaal.’
De enkele keren dat ik bij hen thuis op bezoek ben, voel ik bij Wiranata een hartelijk vertrouwen. We zijn beiden trots op de vrouw, die zich aan ons heeft toevertrouwd en ons leven een verder reikende betekenis heeft gegeven. ‘Sinds ze met u is, heer, rijpt de rijst veel voller en lijkt de bescherming van de berg dichterbij.’
‘Dat verheugt me, Wiranata, maar het is door jou dat ze mij vond en mij kon herinneren aan het Verhaal.’
Meer zeggen we niet. Wat we voelen is te groot om in woorden te vangen. En wanneer ik later op de avond terug ga naar mijn kamer, neem ik hun verbondenheid met me mee.

Bij Achmad is het zoals de vorige keer. Zijn gebogen schaduw op het half voor de ingang geschoven zijden scherm, een schim uit een andere wereld. Als we binnen komen en hij zich haast onwillig losmaakt van zijn werk licht zijn gezicht op als hij ons herkent.
‘Goed dat u gekomen bent, nu kunnen de krisjes zich direct met de vrouwe verbinden en haar tegen het kwade beschermen. Net na het gereed komen hebben ze hun grootste kracht, ontleend aan de oude kennis die mijn werk heeft begeleid. Als degene voor wie ze bestemd zijn de krisjes direct in bezit neemt, verbindt de kracht zich onlosmakelijk met die van de vrouwe. Gaan ze later
over op iemand die niet door voorgaande generaties met de vrouwe is verbonden, dan blijft de kracht bij de vrouwe. Voor de band met de gever geldt hetzelfde. De krisjes die sneller door de tijd gaan, kunnen lang tevoren waarschuwen voor wat komende is, als het ze wordt gevraagd. Ik zal ze u tonen, want wat ik zeg zijn maar woorden.’
Achmad verdwijnt naar de achterkamer, waar een flauw olielicht brandt. Soekina wacht roerloos met gesloten ogen.
‘Onze levens kunnen niet meer gescheiden worden, heer.’
‘Ja, Soekina, dat is zo.’
Teruggekomen haalt Achmad de drie krisjes uit een metalen doosje, dat met fluweel is bekleed. Hij houdt ze hoog tegen het licht, zodat we het fijne filigreinwerk op de lemmeten beter kunnen zien. Ze lijken te bewegen aan de fijne kettinkjes die ze verbinden. We houden de adem in.
‘Ik zie dat u voelt wat ze betekenen, ze overstijgen ver de waarde van het goud. Nu moet de heer de krissen opspelden, waarbij hij links voor de vrouwe staat, zodat zij vanaf dat ogenblik zijn aanvulling is tot voorbij de dood.’
Er gaat een schok door Soekina. ‘Tot voorbij de dood, heer goudsmid?’ Haar stem is uitzonderlijk zacht.
‘Ja, vrouwe, zo is het vanaf de aanvang bedoeld.’
Het lijkt of er iets in Soekina losspringt dat al een leven lang wachtte. Ze grijpt zich aan me vast.
‘Speld ze mij nu op, heer, voordat er een schaduw tussen komt.’ Ze heeft snel de leenkrissen afgedaan en staat rechts voor me, terwijl ze me indringend aankijkt.
Het is meer op de tast dan op het oog dat ik ze opspeld, na haar baadje met de kanten afzetting weer om haar heen getrokken te hebben. De straling die van Soekina uitgaat voel ik in mijn handen, waarin de kracht is terug gekeerd. Zonder me om Achmad of de omgeving te bekommeren neem ik haar voorzichtig in mijn armen en houd haar stil tegen me aan. ‘Zo zijn wij van elkaar, heer, tot over de dood.’ Ik zeg niets. Ver weg rolt de donder. Straks zal het gaan regenen, maar dit moment blijft voortduren. Ik kus haar en we keren terug in het gewone leven.
‘Dank, Achmad, voor uw grote werk, dat ik maar zo pover kan belonen. Sta mij toe u de helft van het totaal nog extra te geven, zodat u de tijd kunt nemen voor het verdere werk van hart en handen.’
‘Het is zeer ongewoon zo geëerd te worden, heer, doch ik neem het gaarne van u aan, daar ik weet wat u beweegt. Het is niet vaak dat een vrouwe van komaf in dit kortstondige leven haar metgezel vindt, die al zo lang geleden van haar geweten moet hebben. Dank, vrouwe, voor uw vertrouwen, u heeft mij gelukkig gemaakt.’
Achmad buigt diep en laat ons zwijgend uit. Buiten nemen we elkaars hand. Nu zijn we man en vrouw voor alle tijden.
De volgende ochtend maakt Soekina me wakker voordat ze heeft gebaad.
‘Vannacht droomde ik, heer, dat u neer lag en steeds magerder werd, met brandende ogen. Toen herstelde u door iets dat te maken heeft met onze zoon, maar ook met een verre, duistere kim waar voorlangs een stroom mieren traag voort kroop. De krissen zeggen dat we niet bang behoeven te zijn, en dat we vooral moeten luisteren naar wat de nacht voorbereidt.’
Ik voel haar bezorgdheid. ‘Maar als we samen blijven, is het toch goed?’
Ze kust me opeens hartstochtelijk. ‘Ja, heer, ja, het is goed. U moet in mij komen en mij geven van uw zaad.’
Woordloos verliezen we ons in het oude spel, dat ons verbindt en vernieuwt. Bij het ontbijt, zie ik opnieuw de donkerte om Soekina komen.
‘Bezwaart de droom je, Soekina?’
‘Onze zoon, heer, verschijnt steeds weer in de schaduw…’

Ik denk terug aan Soekina’s droefheid, wanneer ik een paar weken later ‘s ochtends in het nog slapende huis met Nora ben samen geweest. Ze vertelt dat ze denkt zwanger van me te zijn. Vader brengt me weer naar de trein. In de tijd die we moeten wachten vertel ik hem alles over Soekina en over de ontrouw van Nora, die ik haar vergeven heb. Na een poos gezwegen te hebben zegt mijn vader: ‘Ik moet het nog wat tijd geven, het is zo veel tegelijk en dat van Soekina lijkt mij van een heel andere wereld, die ik wel vermoeden kan, maar waar je moeder het moeilijk mee zal hebben. Ze doet veel moeite contact te krijgen met die andere wereld, maar tot nu toe lukt het haar niet en bovendien is ze niet op Nora gesteld. En dan nog die misstap met die violist. Maar ik zal haar vertellen dat jij Nora vergeeft. Dat maakt voor haar een groot verschil. Zou je Nora niet duidelijk kunnen maken hoe het in elkaar zit, en dat je dat vanuit Holland niet hebt kunnen voorzien?’
‘Daar heb ik vaak aan gedacht, maar ze zal nooit kunnen begrijpen wat Soekina voor me betekent. Ze zal denken dat het een mooi vrouwenlichaam van hier is waarvoor zij aan de kant gezet wordt, en dat is niet zo. Ik heb Soekina niet gezocht of uitgekozen, ze is bij me gekomen, onverwacht, alsof alles was voorbeschikt.’
‘We moeten geduld hebben, jongen, soms zie je het niet omdat het nog te dichtbij is. De mensen hier zeggen dan dat de goden het nog niet beslist hebben.’
‘Meestal is dat zo, pap, maar in het Verhaal worden de geboden streng aangehouden. Zolang Nora nog bij jullie is, terwijl ik in Pondok Biroe ben, begrijpt iedereen dat het zo het verstandigste is. Ook als ze een kind krijgt.’
‘En als die vrouw een kind krijgt?’
‘Dan weet ik het niet, pap. Geheim houden lukt op den duur ook niet.’ Mijn vader slaat een arm om me heen.
‘Je kunt op me rekenen. Ik denk dat je moeder het je ook niet zal verwijten.’
Op dat moment rolt de trein het station binnen. Wanneer ik mijn coupé gevonden heb en uit het raam naar mijn vader toe leun, lijken de Hollandse jaren onwezenlijk en is de geborgenheid die we bij elkaar voelen weer terug. Dat blijft, zelfs wanneer de locomotief met zwaar puffen en sissen de afstand tussen ons beiden vergroot.

Wanneer ik zes weken later weer bij Nora ben, komt de oude Ardjo in de tijd van het middagslaapje naar mijn kamer, waar ik zit te werken. Ik schrik van het zachte kloppen en open voorzichtig de jaloeziedeur. Hij staat diep gebogen voor me.
‘Heer het is zo’n belangrijke boodschap dat ik u moet storen.’
‘Kom binnen, Ardjo, ik hoor je graag.’
‘Heer, twee dagen nadat u de vorige maal hier was verscheen mij in de nacht, het was toen volle maan, mijn grootvader. Hij droeg me op alle voorzorgen te nemen om het kind, dat nu verwekt is, voorspoedig te laten groeien. Omdat de vrouw van over het water de mannenvreugde niet kent, kan de verwekking haar kracht verliezen. Zij moet nog leren de zachtheid te ontwikkelen die de vrucht in haar schoot behoeft om te kunnen rijpen. Door haar gedachten over het kind belemmert zij het juiste rijpen. Ik heb haar daarom in de afgelopen tijd laten masseren door mijn nicht, die daarin bedreven is. De blanke vrouw heeft daarin toegestemd, nadat ik haar gezegd had dat dit in uw opdracht geschiedt. U moet dit weten, voordat u vannacht bij haar ligt. Ik hoop volgens het Verhaal gehandeld te hebben.’
Ik ben zo ontroerd dat ik een poos niets kan zeggen.
‘De hulp die ik allerwege ontvang is zo groot, dat ik twijfel ooit anderen zo te kunnen helpen, en Soekina wil een kind in haar schoot ontvangen. Maar dat is volgens de voorzegging nog niet mogelijk. Bovendien strekt de voorzegging zich tot ver in de tijd uit. Maar dat weet je nog beter dan ik, oude vriend, heb dank voor alles wat je ongevraagd voor mij en Soekina hebt gedaan.’
‘Wij zullen wierook blijven branden, heer, om de goden eraan te herinneren dat zij vrouwe Soekina niet onvruchtbaar kunnen laten, nu zij hebben toegestemd in het samengaan van u beiden.’

Nora vertelt me van de hulp van Ardjo. Ik luister aandachtig en opgelucht, maar ik heb het gevoel dat het me niet aangaat. Te oordelen naar haar gezichtsuitdrukking is dit haar ontgaan, maar helemaal zeker ben ik niet. ‘Het is een goede gedachte van je moeder geweest om me in de Theosofische loge te introduceren. Het brengt me dichter bij de verhalen van Ardjo. En ook dichter bij jou, hoop ik.’

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.

 

< terug naar Online bladerboeken