De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
De kom van herinnering

Hanna Mobach, De kom van herinnering, 1998
Collage / houtskool op papier, 21x16cm

Ondanks de diepe verbondenheid tussen Soekina en mij trekt soms twijfel bij haar binnen. ‘Als het kind maar komen wil, heer…’
Dan schrikt ze. Ze ziet het spottende gezicht van Siwangi voor zich, die tegen haar zegt: ‘Niet voor hij mij alle lust gegeven heeft, zul je bevrucht worden!’ Soekina maakte een afwerende beweging. Maar als Siwangi hard lacht, klemt ze zich vertwijfeld aan me vast.
‘Soekina… wat is er?’
‘Siwangi heer. Mijn kind kan niet komen…’
‘Als je maar bij me blijft, Soekina.’
‘Ja, heer, zonder u…’
‘In de nieuwe morgen kan niemand onze zoon tegenhouden. Niemand Soekina, dat herinner Je je toch nog wel van de voorspelling?’
‘Ja heer… het is nog zo lang.’
Ze laat haar snikken nu de vrije loop. Ik vervloek Siwangi. Op dat moment roept Soekina de heilige kris aan en houdt op met snikken.
‘Ik zag de kris oplichten. Daarna hoorde ik een kreet in het duister en een glinstering van de kris. Nadat ik het bloed er had afgewassen gaf ik de kris terug aan de grootmoeder. De kam was uit de keel van het kind verdwenen. Ik zag me zelf steeds verder vermageren. Verwaarloosd en stinkend was ik en mijn kleren waren gescheurd… Dat duurde en duurde, maar de dreigende donkerte om de kris bleef.’

Ongeveer twintig kilometer van Pondok Biroe ben ik op het werk onder de hoogspanningsleiding. De zon is net over haar hoogtepunt. Alles wat schuilen kan voor de onbarmhartige hitte heeft zich teruggetrokken. De monteurs bewegen traag. Danoe maakt een las. Bij het openen van de tang kijkt hij op naar iets achter me. Ook de andere monteurs hebben het werk neergelegd en kijken naar hetzelfde punt. Ik draai me om en zie Soekina in de verte aankomen. Ik herken haar glijdende gang. Ze loopt rustig naar me toe, zonder te groeten. Dichtbij gekomen staat ze stil en kijkt me strak aan. Ik kan mijn blik niet van haar af wenden. Haar ogen worden steeds groter en kijken me doordringend aan. Het begin van ons samengaan krijg ik lang te zien. Het lijkt of ze me daarvoor de tijd wil gunnen. Ze zit op de trap voor mijn kamer, met de rug naar me toe. Het is tegen dc schemer. Ik zeg: ‘Moet je niet naar huis?’ Ze antwoordt: ‘Zo direct, heer.’ Ik keer terug naar m’n berekeningen en vergeet haar. Later vind ik haar in mijn slaapkamer. Van ons lichamelijk samen zijn zie ik alleen maar dat een wit licht ons omgaf.
Soekina doet nu een stap terug en verbreekt daarmee de ban. Ze brengt haar handen bij elkaar tot een kom, die ze naar zich toetrekt. Ze neemt daarmee ons samenleven uit me weg. Dan maakt ze de sembah.
Het is windstil. De monteurs staan nog steeds roerloos. Twee kleine kinderen in een hutje verderop kijken naar hen. Ik wil naar Soekina toe gaan en haar tegenhouden, maar dat is onmogelijk. Ze blijft achteruit lopen, rechtop, zonder haar ogen van me af te wenden. Pas verderop draait ze zich om, loopt voorbij het hutje en verdwijnt uit het zicht. De monteurs gaan weer aan hun werk.
Alleen Danoe komt naar me toe.
‘Heer, kan ik iets voor u doen, u ziet zo bleek?’
‘Nee, dank je, Danoe, ze wil alleen het goede voor mij.’
‘We zullen wierook voor u beiden branden, heer, om de goden beter te stemmen.’
Danoe maakt, gehurkt op de grond, eerbiedig de sembah. De warmte van zijn hart neemt de grootste kilte uit me weg.
De wereld heeft me buitengesloten en lijkt mechanisch en zinloos te bewegen. Ik ben een buitenstaander geworden, die dingen moet regelen die me niet aangaan. Alleen de monteurs horen nog bij Soekina en haar land. Ik ben nu een vreemde. Heel ver weg aan de horizon van mijn herinnering, duikt soms een vaag vermoeden van vroeger op. Maar als ik beter kijk is alles weer verdwenen. Soekina, de holte waarin alles samenkwam, is weg. Ik zoek de eerste tijd wanhopig naar bewijzen van haar bestaan. Alleen haar slofjes, die ze voor de eerste nacht had aangeschaft, en een stuk inheemse zeep, vertellen dat ze ooit bij me is geweest.
Ik neem extra avonddiensten om zoveel mogelijk in haar wereld te blijven. Met Soedirman spreek ik af dat ik het controleren van de werkzaamheden meer aan hem zal overlaten. Nu kan ik rustig op de fiets langs de plekken gaan waar het leven nog onaangeraakt gebleven is. Soms kan ik op die plekken en bij oude bomen iets terug vinden van mijn leven met Soekina.
De onwezenlijke leegte, met af en toe schokjes herinnering aan de tijd met haar, wordt pas minder wanneer ik met behulp van Van Mourik in Buitenzorg een huis vind voor Nora en mij. Het nog overgebleven stukje zeep en de slofjes van de eerste nacht pak ik in een doos en ik berg deze met mijn naam erop in de kast van de storingsdienst op kantoor.

Voor onze bruiloft komen mijn ouders en Ardjo over. De avond tevoren eten we in een Chinees restaurant, waar ik na nachtelijke storingen aan de hoogspanning altijd terecht kon en me altijd thuis voelde. Nu is het zelfs dáár vreemd en onwezenlijk voor me. Ik zie dat mijn vader het wel begrijpt en dat m’n moeder berust in het onbegrijpelijke gedrag van haar zoon.
Ik trouw met Nora in m’n bezwete werkkleding met korte broek, en ga direct na de plechtigheid terug naar m’n werk. Ik merk aan de monteurs dat m’n sombere afwezigheid hen verontrust.
De volgende dag komt Ardjo in alle vroegte naar mijn hotelkamer en vertelt me een droom die hij enkele weken daarvoor had: Soekina zou bij me terugkomen als de kam uit de keel van het toekomstige kind was verwijderd. Hij heeft een kris zien oplichten in de maannacht en een halfgesmoorde kreet gehoord. Maar alles was snel gegaan en hij is zo geschrokken, dat hij niet zeker is van de boodschap.
Ik huil. Een diepe vermoeidheid overmant me. ‘s Avonds moet ik voor een hoogspanningsstoring de bergen in en ben pas vroeg in ochtend terug. Op m’n hotelkamer vind ik wierookstokjes, die Ardjo voor me heeft achtergelaten Ik laat ze door m’n handen glijden en verbeeld me dat ze me verbinden met Soekina. Met die gedachte ga ik naar bed. Ik droom van de kris, die Soekina afveegt en aan de grootmoeder terug geeft. Het is in het halfduister, maar haar hand is uitgemergeld en beeft in het flauwe licht van de maan.
Wanneer ik Wiranata zoals gebruikelijk geld geef, vertelt hij dat Soekina weg is. Hij weet niet waar ze is, maar de grootmoeder heeft gezegd dat haar lot zich voltrekt en dat dat goed is.

Ik neem vrij van mijn werk om bij Nora’s bevalling van ons kind te kunnen zijn. ik schrik van Frank’s eerste schreeuw en ga kort daarna weer weg.

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.

 

< terug naar Online bladerboeken