Van zichzelf uit

Iedere handeling is resultaatgericht, maar door je verdeelde aandacht ben je niet helemaal bij wat je doet: door een probleem waar je nog middenin zat; door een opmerking die iemand net nog maakte, waarmee je nog bezigbent; door iets wat mis ging waarvan je niet weet waarom; door iets wat je opvalt terwijl je bezig bent; of door zomaar gedachten.

Dat maakt je onrustig of gehaast, terwijl er eigenlijk niets op je wacht. Je hebt het gevoel door te moeten naar het volgende, de volgende ervaring, het doet er niet toe wat – kijk om je heen in de maatschappij, je ziet dit verschijnsel overal.

Eigenlijk voel je alleen dat je er bent als je iets ervaart.

Niet ervaren = dood zijn.
Je vervelen is te weinig ervaren. Dat hou je niet uit. Daarom kun je niet ‘alleen maar zitten’ (za-zen).

Je kunt wel van alles uithalen:
je kunt jezelf dwingen uren te zitten, dagen achterelkaar, voor een bepaald resultaat;
je kunt uit zijn op ‘met één ding bezig zijn’ (koan), op concentratie, dat is: buitensluitende activiteit;
je kunt je in de Boeddhanatuur verdiepen, of je die proberen voor te stellen;
je kunt geloftes afleggen die een ander je voorhield, beredeneerd of niet;
je kunt proberen leeg te worden: te gaan ervaren wat je denkt dat leegte is.

Toch is er maar één ding nodig: totale aandacht, dat is: aandacht die niets buitensluit.
In die aandacht is geen ervaring, want ervaring is de identificatie met een bepaalde indruk en je kunt je onmogelijk vereenzelvigen met alles.
In die totale aandacht vallen denkonderscheidingen weg, waardoor het aanwezige er van zichzelf uit is, los van jou.

Als dat duidelijk is kom je vanzelf tot alleen zijn – een klooster is nog te druk. Door alleen zijn, uit innerlijke behoefte, merk je op dat je verdeeld bent. Dat opmerken schenkt vanzelf grote kalmte waarin je nog meer opmerkt. Het is een doorgaand proces, dat zichzelf voedt.

En in de gemeenschap zijn? In dat doorgaande opmerken heb je daar geen dringende boodschap aan noch behoef je haar aandacht.

Het kalme opmerken geeft vanzelf aan wat nodig is en wanneer.

Maarten Houtman