Sterven om te leven

DOOR M. HOUTMAN

‘De dood is de teerste glimlach van het leven’
Tekst gekerfd in het hout van een barak in een voormalig Japans gevangenenkamp

Hoewel we het ons zelden bewust maken – of het moest zijn in een crisissituatie – is er in ons een tweespalt, die resulteert in angst voor het levenseinde, voor de dood.
Enerzijds weten en ervaren wij, dat alles om ons heen zich van zijn ontstaan af, door volwassenheid en rijping heen, beweegt naar zijn vergaan. Een durende verandering waarbij we weliswaar verschillen in snelheid van de vergankelijkheidsprocessen onderkennen bij mineralen, planten, dieren en mensen, maar waarbij toch het principe van ontstaan en vergaan onveranderlijk blijft. Hij echter, die deze onophoudelijke beweging van verandering waarneemt gaat er, vanzelfsprekend en niet door hem als zodanig bewust gemaakt, van uit dat hijzelf, de waarnemer en benoemer van wat waargenomen wordt, onveranderlijk is, buiten de beweging van het vergankelijke in ruimte en tijd.
Door deze, een leven lang als werkelijk ervaren onveranderlijkheid, in al zijn waarnemingen en gedachten bouwsels in te vlechten, komt de mens onvermijdelijk voor de dood te staan als voor een peilloze afgrond.

Anderzijds is er in de mens vanuit heel diep-in, van zijn geboorte af, een vage notie, dat ook hijzelf, de waarnemer, de interpretator en denker, onafscheidelijk onderdeel is van het totaal van de vergankelijkheids-processen.
Deze vage notie, die als een vóórweten is van wat aan het eind wacht, schemert door zijn onveranderlijkheids-denken heen en vervult hem met een blijvende, onbenoemde onzekerheid en angst.
In vele culturen heeft men deze tweespalt tussen het werkelijke gebeuren en het door de waarnemer van zichzelf erkende, dragelijker trachten te maken door de onvermijdelijkheid van het einde óf te verfraaien, te verdoezelen, te bagatelliseren, óf af te schermen van het dagelijks waarneembare.
Zieken en hun lijden, ziekten met veelal dodelijke afloop, worden zo min mogelijk tot het bewustzijn toegelaten. Ziekenhuizen, bejaardenhuizen, verzachtende benamingen voor het lijden, toedekkende benamingen voor de dood, alles wordt aangewend om de mens gemakkelijker de onvermijdelijkheid van het einde van de voor hem bestaande wereld, te doen vergeten. Ook is van oudsher, van verschillende volkeren bekend dat op het benoemen van de dood een taboe rust; wie ziekte of dood direct noemt, roept het verschijnsel zelf op, met alle gevaar die dat kan opleveren! Pogingen die, ongewild, tevens de werkelijke betekenis van de dood in zijn afgrondelijkheid en majesteit loochenen.

Hoe is de mens ertoe gekomen zichzelf, hoewel onbewust, als onveranderlijk waarnemer te ervaren?
Om enigszins verantwoord op deze vraag te kunnen ingaan, zullen wij ons af moeten vragen, hoe de bewustmakings- en bewustzijnsprocessen verlopen, omdat dáár waarschijnlijk het ontstaan van de tweespalt gevonden kan worden. Zoals de psychologie meent opgemerkt te hebben, speelt de mens, uit utiliteits- of identiteitsgronden, een aantal rollen in zijn leven, afhankelijk van de omgeving, situatie, levensfase en rijping die zich in hem voltrekt.
Deze rollen zijn de combinaties van even zovele ik-groeperingen, die weer bestaan uit deel-ikken, ieder met hun beperkte belang en duur van actief zijn, afhankelijk van de aandachts-energie die rusteloos dan het éne, dan het andere ik binnen de energiestroom toelaat, en wel op hoofdzakelijk onwillekeurige wijze. Alleen de ik-groeperingen die de rollen mogelijk maken worden meer willekeurig ingeschakeld, met de deel-ikken als rusteloos veranderende massa daarin (vandaar het wel eens slecht verlopen van een rol die men speelt).
Deze ik-groeperingen, die iets langer dan de onnoemelijk kleine tijdfracties van de deel-ikken door de aandachtsenergie gevoed worden en dan leven, zijn, veroorzaken in ons een nabeeld van hun activiteitsperiode, die de onderbreking van de aandachtsenergie, door verschuiving naar de volgende ik-groepering, zodanig overlapt, dat wij voor ons bewustzijn schijnbaar te doen hebben met maar één ik, met verschillende nuanceringen, belangen, situatie-bepaaldheden en rijpingsgradaties. Eén ik dat, hoewel veranderend, door de tijd heen, een vaste onveranderlijke kern schijnt te hebben!
Deze illusie heeft vele gevolgen. De voornaamste is wel dat de mens zich als onveranderlijk waarnemer van vergankelijke processen ervaart, met de daaraan verbonden nasleep van de doodsangst en de pogingen deze weer te verdringen. Maar er is meer, want dezelfde illusie heeft, zoals te begrijpen is, ook de misinterpretatie van de leer van de wedergeboorte opgeroepen. Een misinterpretatie, die tracht een wederbelichaming van de ‘klont van ik- groeperingen’ aannemelijk te maken, en daarmede de onvermijdelijkheid van het einde van de illusie te overwinnen.
De oorspronkelijke, onvervalste idee van wedergeboorte kan misschien als volgt worden duidelijk gemaakt:
‘De mens is als een golf in de zee, er uit opkomend, voortglijdend, hoger en hoger wordend, omkrullend en terugglijdend naar de oorsprong!’
Aan deze golf, gezien als een mensen leven, zijn een aantal merkwaardige kenmerken te ontdekken:
1) De golf blijft gedurende haar gehele bestaan onverbrekelijk verbonden met de zee. Ze is slechts een beweging aan het uiterste oppervlak ervan.
2) Haar vorm en gestalte veranderen voortdurend door de in de oceaan werkende beweging, die ze als golf echter alleen ervaart als kracht-, vaart-, grootte-vermeerdering of vermindering, niet als deel beweging ván en in de oceaan, noch zichzelf als onafscheidelijk deel daarvan.
Zolang de mens zich slechts als kleine golf bewust blijft, zonder te beseffen dat deze nooit uit de oceaan weg is, d.w.z. dat haar leven een beweging is in iets anders dat haar beperkte zelfervaring te boven gaat, zolang zal ze angst hebben voor het teruggaan naar de oorsprong. Ook zal ze zich als zodanig niet bewust kunnen worden, dat haar eigenlijke wedergeboorte in dit aardse leven ligt en verbonden is met het zich in haar golfbestaan reeds bewust worden van de oceaan waarin zij rust, en waarop zij voort golft.

De misinterpretatie van de wedergeboorteleer is het gedachtespinsel van de kleine golf, die weliswaar de onmetelijke vernieuwings-werkelijkheid van de oceaan om zich heen waarneemt, maar zich toch als afgescheiden daarvan ervaart en deze afgescheidenheid een eeuwig leven toedicht.
Niet ten onrechte stelt het boeddhisme dat het ‘zelf’ niet bestaat, dan alleen in de illusie van de onnauwkeurig waargenomen bewustzijnsprocessen, waarin de klont van ik-groeperingen vereenzelvigd wordt met de tijdloze grond van waaruit ze is, daarmede strevende naar het onmogelijke en niet bemerkende dat intussen de gelegenheid voorbijgaat, zich bewust te worden van de actuele afgescheidenheid van het tijdloze zijn.
In termen van bewustzijnsprocessen vertaald: zich bewust te worden van de beweging van het bewustzijn zelf, in zijn nog niet in beelden, voorstellingen, impulsen, strevingen afgeleide vorm. Of ook, zich bewust te worden (gewaar te zijn) van de nog niet in deeltjes opgebroken energie, die gemeenlijk pas opgemerkt wordt in de vorm van belevendigde ik-processen.

Wie deze summiere overpeinzing tot nu toe gevolgd heeft, zal begrijpen dat om het leven te verstaan, zowel in ons zelf als buiten ons in de wereld, wij onze aandacht 180 graden moeten omwenden, niet om introspectie te plegen, maar om direct en zonder vervalsende tussenschakels gewaar te worden wat zich eigenlijk in ons voltrekt. Hierbij mag niet vergeten worden, dat het schijnbare onderscheid van de processen in ons en buiten ons ook een onbewuste vervalsing is. Immers ieder bewustzijnsbeeld of voorstelling van ‘iets’ buiten ons wordt pas levende werkelijkheid op het moment dat het als bewustzijnsbeeld in ons opflitst.
Tenslotte is bij dat opflitsen nog iets anders op te merken i.v.m. de intensiteits- en helderheidsgraad. Wanneer wij ons dat opflitsen verlangzaamd voorstellen is het er mee als het opkomen en weer wegvloeien van het water aan het strand ; een onophoudelijk toenemen en weer afnemen van de aandachtsenergie (bewustzijnsenergie) met slechts het korte moment van de ‘keer’ als verwerkingsmogelijkheid. Door een vergroting van de registratiesnelheid, tot deze gelijk-op gaat met het ontstaan, stilstaan en weer verbleken van het bewustzijnsbeeld, wordt het moment van de ‘keer’ zodanig verlengd, dat er niet alleen de mogelijkheid is zich helder bewust te worden van het beeld zelf, maar ook het te verwerken naar zijn betekenis! Dat wil zeggen dat wij armer worden aan onverwerkte ballast! Armer aan beelden- en ervaringen-ballast; gewoonlijk een gigantische steeds drukkender last, die niet alleen onze verdeeldheid steeds groter maakt, maar door zijn aanwezigheid ook onopgemerkt energie verbruikt om zichzelf in stand te houden.

De aandachtsomwending van 180 graden heeft, zoals te begrijpen is, vele en diepgaande gevolgen voor ons leven:
a. Wij zullen om de bewustzijnsprocessen werkelijk bewust te kunnen gadeslaan, meer selectief met onze indrukken omgaan, d.w.z. ze, waar nodig en binnen onze beïnvloeding, naar aantal trachten te beperken.
b. Wij zullen de duur van de ‘keer’ geleidelijk aan proberen te verlengen, door onze registratiesnelheid door volledige, meer intense, aandachtstoewending te vergroten.
c. Wij zullen steeds meer geboeid raken door de processen in ons bewustzijn zelf, aandacht dus voor de eigenlijke beweging, die de oorzaak is van de door ons als onafhankelijk ervaren ik-processen (en deze ook niet helder). Hetgeen weer inhoudt dat wij steeds verder geïnteresseerd raken in de innerlijke (meer oorzakelijke) processen van al wat ons omringt, zowel in mens, dier, plant, als mineraal. De oud-joodse overlevering omtrent een schepping waarbij in al het geschapene een vonk Gods verborgen is, die weer vrijgemaakt kan worden door een wezen dat de vonk in zichzelf vermag te bevrijden, wordt daarmede onverwacht actueel.
d. De intermenselijke belangstelling verschuift naar een elkaar behulpzaam proberen te zijn de verheldering van het bewustzijn op gang te brengen en te intensiveren. Een behulpzaam dus dienstbaar zijn, dat uitsluitend individueel gericht kan zijn. Iedere organisatievorm of generale aanpak immers gaat aan het eigenlijke, uiterst subtiel genuanceerde voorbij.
e. Het bewust ingezette ‘verwerken en afmaken’ van indrukken, opkomende gedachten en gevoelens maakt energie vrij voor intensiever gadeslaan van de innerlijke ‘ik-processen’. Daardoor komt geleidelijk aan meer verband tussen de ik-groeperingen, zodat het ik-proces als één geheel gaat werken. De voordien elkaar bestrijdende deel-ikken en ik-groeperingen komen tot een groter ‘van elkaar weten’ waardoor er ruimte komt voor het werkelijke zwijgen, een receptieve belangeloze aandacht, die een stil onopvallend door het leven gaan mogelijk maakt.

Zoals duidelijk zal zijn, kon in de beknopte vorm van dit artikel slechts een aanduiding gegeven worden van enkele hoofdmomenten uit een wijze van leven, die totaal anders gericht is, dan de als normaal erkende.
Een wijze van leven, die inhoudt, dat wij sterven aan de als enige werkelijkheid aanvaarde illusie van een onveranderlijk ik, dat buiten de tijdstroom staat. Een sterven ook aan het als bekend veronderstelde (de schil om de onbekende vonk Gods) zodat we gevoelig kunnen worden voor het eigenlijke leven, de innerlijke nooit geboren zijnde en nooit stervende beweging van het Onuitsprekelijke in ons en in de ganse Schepping.

Uit: Amersfoortse Stemmen | Internationale School voor Wijsbegeerte, 55e jaargang, nr. 3, mei 1974


naar boven

<< Terug | Einde