Moeiteloos

Behalve geweld, uitbuiting en agressie, zien we om ons heen ook een geweldige inspanning. Soms in het verlengde van de haastige, voortjakkerende technische ontwikkeling, soms een geagiteerde politieke activiteit. De wetenschap doet steeds nieuwe ontdekkingen, die maakt dat wat gisteren nieuw was, nu al weer verleden is.
Wij, die het allemaal meemaken, hier op het westelijk halfrond, hebben een toenemend gevoel van snelheid en spanning. Onze behoeften en verlangens nemen voortdurend toe. En de complexiteit van ons dagelijks leven houdt gelijke tred daarmee. Zelfs in de vakanties, die georganiseerd worden, zijn we uit op volgende, nieuwe spannender belevingen. We voelen ons geroepen blij te zijn en voldoende op te doen om te kunnen vertellen. Thuis met diafilms vol en de indrukken nauwelijks verwerkt, komen we weer in de jacht van ons dagelijks leven. Onze gezichten worden hard en scherp. Wat een ander vertelt raakt ons alleen op die punten, waar we iets herkennen. De ander blijft vreemd en buiten ons.
Het is zelfs een inspanning de ander helemaal uit te laten praten. Er dringt immers iets in onszelf om ook van te vertellen. De wereld van planten en dieren, van dag en nacht, van het lengen van de schaduwen, het druppen van de dauw, van geboorte en dood, van de onophoudelijke verandering – dat geweldige, soms wrede, soms liefelijke gebeuren ontgaat ons ten enenmaIe. Iedere ochtend, wanneer we onze ogen opslaan, begint de motor van ons verlangen, het ideaal, de verantwoordelijkheid en de taak te draaien. Gedreven door het vliegwiel van onze wil snellen we voort. Zelfs in de ogenblikken van ontspanning, als we rustig zitten, snort het vliegwiel van de wil en herinnert ons aan alles, wat nog gebeuren moet. Wat de kwaliteit is van hetgeen waar we ons naartoe bewegen, wat de kwaliteit is van ons zijn nu, van onze ervaring van de wereld, de ander, en het werk, wat wij doen, ontgaat ons.
Alleen soms, doodvermoeid, tuimelen wij in een diepe slaap. Daar, bevrijd van ons wilsmatige, gejaagde doen, rusten we in de vrede, en stilte van ons Zelf, wordt ons lichaam nieuw. Maar die vernieuwing, dat nieuwe leven, wordt de volgende dag ver(mis)bruikt. In het door de wil op gang gehouden doen, vergelijken, doen. Zelfs in de meest ontspannen ogenblikken, zonder dat we het merken, blijft de stroom van voorstellingen, aanzetten tot gedachten, ongedurig opduikende flarden uit het verleden, ons bezig houden. Wat er in ons gebeurt en wat er van buiten op ons toekomt, ontgaat ons in dit onophoudelijk doen zonder eigenlijke zin.
En omdat de zin, diep van binnenuit, oorzaakloos, ongemotiveerd, niet bedacht, niet voorgenomen of geïdealiseerd, ontbreekt, is het doen in de kern krampachtig, strak wilsmatig, geladen met een spanning, die ons afsluit van hetgeen werkelijk aan de hand is.
Wanneer wij een dier zien bewegen, moeiteloos met een vanzelfsprekende gratie en schoonheid, ongewild, maar natuurlijk voortkomend uit het Zijn, een uiting van moeiteloos zich voltrekkend leven, en we vergelijken het met onze eigen wijze van doen, is het verschil onweerlegbaar duidelijk. Als we een mens ontmoeten, die zich zo beweegt en doet, voelen we een grote stilte. Maar meestal merken we zo’n mens niet eens op, omdat we gedreven worden door ons wilsmatig, strakke doen. Het moeiteloze vanuit zichzelf voortkomende en uitstromende doen, gaat steeds meer verloren in een wereld van complexiteit, geweld en spanning.

Zelfs op een gebied, waar het tegendeel verwacht kon worden: de meditatie, is de wilsmatige ziekte van het doen ver doorgedrongen. Ziek, omdat niet het in de mens opwellende en zijnde zich voltrekt in het doen, maar omdat het reeds eerder voorgenomene, het bedachte, het zich voorgestelde van langgeleden of gisteren, nu ten uitvoer wordt gebracht. Als zodanig is simpel, vanzelfsprekend werk, iets dat gedaan moet worden, omdat het tot de onontkoombare noodwendigheden behoort, gezond. In de meditatie, van welke signatuur dan ook, zien wij, zonder dat wij het echt opmerken, een middel om iets te bereiken; onze onrust kwijt te raken, minder ‘gespannen’ te zijn, gezond te worden, de druk te vergeten, het alleen met onszelf uit te houden, alleen te zijn.
Zo gaan we zitten op ons bankje of ons kussen. We proberen ons de juiste houding en de techniek van het regelmatig ademhalen eigen te maken. In het gunstigste geval merken we de onrustige, oppervlakkige ademhaling en de spanningen in ons lichaam op.
Maar ook dat is iets, dat bevochten kan worden. We kunnen er oefeningen tegenover stellen, die het moeten verhelpen. We gaan liggen, staan of zitten met het vaste voornemen om beter te worden. Soms ook vermoeden we, dat in het zitten iets dat ons ontgaat in het leven, gevonden zal worden.
Maar dat het dringende, voortjakkerende willen ons hiertoe dwingt, ontgaat ons. Zonder dat we het merken, dringt de prestatie in het ‘zitten’ door. Meditatie, die bedoeld was ons eindelijk te bevrijden van de tirannie van het doen op zich, wordt zó tot een veredelde prestatie. Zonder dat we het merken, willen we ook hier iets bereiken. En als we de verslagen van zenmeesters of meditatieleraren lezen, pikken we dát uit, wat een aanwijzing geeft over wat we bereiken willen.
De woorden die de staat van het bevrijd zijn omschrijven, dringen zo diep door, dat we de mens die daarin staat vergeten zijn. We beseffen niet, dat wat beschreven wordt een zijnstoestand is. Een zijnstoestand, die nooit in het verleden is, maar zich nu, tijdloos voltrekt – één van de redenen, waarom Zenmeesters in het algemeen weigeren te zeggen wat ‘dat’ is.
Maar er zijn ook leraren, die de nadruk leggen op die geforceerde verandering. En wij die altijd leven met de voorstelling, gebiologeerd worden door wat je bereiken kunt, juichen als er iemand in ons leven komt, die wilsmatig met een ruk ons leven schijnbaar zal veranderen. Hoe vaak horen we het de mensen niet zeggen: toen ik hem of haar ontmoette en hij of zij het woord tot me richtte, veranderde plotseling mijn wereld. Tragisch genoeg merken we soms na maanden, soms na jaren, dat er niet werkelijk iets veranderd is. Maar ook in de Zenkloosters, de instituten, waar de verlichting bereikt moet worden, is de dwang, die onder de naam van discipline gaat, aanwezig. De mens schijnt er altijd in te slagen om iets dat moet voeren tot vrijheid, direct van de aanvang af te veranderen in slavernij.
De eigenlijke betekenis van meditatie: het vrijwillig en geduldig zich zelf leren kennen, het opmerkzaam worden op al hetgene, wat we doen en laten, het opmerken van de onregelmatigheid van de adem en van de spanningen in ons lichaam, het z.g. ondergeschikte, ongemotiveerde opmerken, dat vergeten we direct. Jammer genoeg leggen de meeste meditatiewijzen daar ook niet de nadruk op. Misschien, dat de oorspronkelijke stichters, de meesters, de heiligen en wijzen, het wel hebben gezegd, maar de volgelingen vergeten het alras.
Binnen de kortste keren horen we alleen nog maar over alles wat bereikt kan worden. Het er-om-heen van de gewaden, de portretten, de resultaten, het ongelofelijk geweldige, blijft over. Hoe radicaler en geweldadiger het is, hoe liever.
We scheppen op tegen elkaar hoelang we kunnen zitten, hoe stil we zijn en welke wonderbaarlijke ervaringen ons deelachtig worden. Of we benadrukken de bescheidenheid, die in ons groeit. We benadrukken hoe we alles anders doen dan vroeger. Maar de werkelijke vrijheid, de blijheid door wat we ontdekken dat er in ons gebeurt, ontbreekt eraan.
Gewoon maar op ons bankje of kussen zitten zoals het ons geleerd is, de adem belevend, de houding voelend en al hetgeen in ons opwelt en van buiten tot ons komt, zonder meer, zonder er gedachten over te vormen, ervaren zonder ons eraan te ergeren of blij mee te zijn, dat hele simpele belangeloos aandachtige, dat is er niet.
Meditatie, dat moeiteloze, vanzelf rijpende, uit de herinnerring voortkomende opmerken en zijn, ook dát is door ons vervalst. En hoewel momenteel miljoenen de nieuwste liefhebberij beoefenen, zijn er maar enkelen, die werkelijk beseffen waar het om gaat. Die de moeite nemen de meest eenvoudige aanwijzingen ook werkelijk op te volgen. Het zitten, de houding en de adem onze volledige aandacht te geven. Te luisteren naar wat er buiten en in ons is. Er volledige aandacht voor te hebben en niet verder te gaan dan die aandacht. Er geen nieuwe impulsen, voornemens en gedachten uit op te doen, die weer nieuwe handeling, nieuwe impulsen tot gevolg hebben.
Kijken en voorbij laten gaan, opmerken en laten verzinken, het hele mechanisme in tact laten, maar er niet aan vast zitten, dat geheim van het bewust en uit inzicht niet-doen ontgaat ons. Tevreden zijn met het zitten zelf, met dat wat er gebeurt, met dat wat gaande is en zich een weg zoekt, zonder dat wij er bij ingrijpen, dat is voor ons te onbelangrijk.

Bijna niemand zegt tegen ons, dat het opmerken belangrijk is; het opmerken zonder conclusie, het zien en luisteren zonder nieuw voornemen, alleen die hoogste activiteit van het er bij zijn; wie zegt ons, dat het dáárom gaat?
 Wie zegt ons, dat alleen zó de vraatzuchtige en geagiteerde machine van het denken-voelen kan uitdraaien?
 Wie zegt ons, dat alle verheven ervaringen, die zo eindeloos beschreven zijn, er eigenlijk niet toe doen? 
Wie corrigeert onze houding en onze adem en laat ons voelen dat het vanzelf in orde kan komen, als we onszelf loslaten?
 Wie heeft het geduld om naar ons te luisteren als we met onze moeilijkheden komen en verwijst ons steeds weer naar onszelf?
Er zijn maar heel weinigen, die werkelijk beseffen, dat die houding en die adem, in het juiste evenwicht, en zonder enige dwang vanuit zichzelf voortkomend, natuurlijke voorwaarde zijn om de hoogste opmerkzaamheid, het kunnen luisteren en kijken zónder belang, mogelijk te maken. Maar meer zijn die houding en die adem niet. Ze zijn alleen voorwaarde voor het moeiteloze, vanuit zichzelf leven; en tevens kunnen wij aan hun minder juist functioneren allerlei opmerken, dat ons een aanwijzing geeft waar onze dwang, onze prestatiezucht nog verborgen is. Zitten in de juiste houding en met de juiste adem, wordt dan niet meer een prestatie, maar iets wat zich wel voltrekken zal, als we er niet meer aan trekken of duwen.
We hoeven er alleen maar aandachtig voor te zijn, en al datgene los te laten, dat we nodig dáchten te hebben. De gedachte en voorstelling omtrent wat bereikt moet worden, de voorstelling van wat het is waar we naartoe gaan, de prestaties en mededelingen van anderen, dat alles te zien zoals we de bomen, de planten, de dieren kunnen ervaren; als gegeven, als iets dat zo en zo is, maar dat niet door ons behoeft te worden geïmiteerd.
Geen moment onszelf zoals we zijn uit het oog verliezen, de aandacht te hebben bij waar die aanwezig moet zijn, op het moment waarin we zijn, dat is het enige waarop het aan komt.
We moeten nog in de gaten krijgen, dat we een strak getrokken knoop zijn, meer nog een strak vastgetrokken kluwen. Het eerste dat gebeuren moet is dat we de uiteinden loslaten, dat de spanning eraf gaat en dat we aandachtig schouwende de kluwen leren ontwarren; totdat alles helder en duidelijk uit elkaar is. Zodat er in hoofdzaak ruimte over is, ruimte om toe te laten, ruimte om te horen en te zien. Leegte en stilte.
Niet eens de gedachte van wat er dan zal gebeuren hoort erbij. Het is immers duidelijk, zolang we die strak gespannen kluwen zijn, zullen we problemen scheppen, zullen we agressief, wantrouwend, dwingerig en ingrijpend zijn.
Er is geen grote fantasie voor nodig om te begrijpen dat dát de oorzaak is van wat we in de wereld als uitbuiting, agressie en marteling en oorlog, in golven zien uitwerken.
Pas als de ruimte, de stilte en de leegte zich vanzelf in ons zijn voltrekt, is er moeiteloos aandacht en geduld.
Aandacht voor wat zich voordoet, in onszelf, in de ander en in de wereld en het vanzelfsprekende geduld om er bij te blijven. Aandacht en geduld zijn bijna niet te scheiden; aandacht en geduld en mededogen zijn één.
Dit moeiteloze erbij zijn en doen, dit losgelaten hebben van alles wat er niet toe hoort, gaat terug op een vertrouwen. Een vertrouwen dat we diep in, nu nog ongeweten, zo zijn als we waren in het begin en zijn zullen aan het eind, volmaakt en scheppend. Geduldig wachtend en tegelijkertijd tot het uiterste opmerkzaam. Onbezorgd omdat we in laatste instantie ‘niet-weten’, maar vertrouwen dat het goed zal zijn, hoe dan ook, daar komt het op aan.
Blij en bevrijd omdat we weten dat we op ieder moment deze verwarde kluwen los kunnen laten om tot stilte en leegte te komen, dat is het begin van het moeiteloze.
Vertrouwen en geduld zonder te weten waarom, dat is het begin.
Maar dat betekent wel dat vertrouwen en geduld toelaten zonder gedachte erover. Het is steeds hetzelfde, onafgebroken opmerken en verdergaan. De ingewikkelde wereld van de prestaties, van de voorstellingen en de idealen, van de carrières en posities vergeten in de goede zin. Zelfs te vergeten je er tegen te verzetten, terwijl je er middenin staat, zonder er ondergeschikt aan te zijn! Alleen zó, zorgeloos en geduldig, wordt meditatie de spil die alles bijeen houdt.
Eigenlijk is in het zitten de bevrijding en verlichting al gegeven. Bevrijding als het loslaten van de zelfopgelegde dwang tot bereiken. Dezelfde dwang, die ons verhindert te zien wat er is. Dezelfde dwang die ons als vreemde van onszelf door het leven doet gaan en dus als vreemde voor de ander, de wereld. De dwang die ons afsnijdt van ons diepste gegeven. De dwang die ons verhindert te rijpen en tot voleinding te komen. De dwang die ons het fata morgana van het volmaakte en voleindigde voorspiegelt, en tegelijkertijd verhindert dat er ooit iets gebeurt in die richting. Het vanzelfsprekende rijpen en sterven dat we onophoudelijk in de natuur zien gebeuren (zolang we niet ingegrepen hebben), dát rijpen en sterven en dus nieuw geboren worden, dat rijpen en sterven daar gaat het om.
Maar ook dat kunnen we niet imiteren, want dan is het weer een dwang. We kunnen het alleen laten voltrekken in de liefdevolle aandacht van het moment zelf. Daarmee is de grote uitdaging én het punt van bevrijding aangegeven.
Alles vergeten en tegelijkertijd helemaal aanwezig zijn. Doen en tegelijkertijd loslaten. Loslaten in de diepe vredige, volledige uitademing, werkelijk loslaten, zodat we met lege handen verder gaan, niets meer te verdedigen hebben, niets meer te bewaren. Met lege handen onbezorgd verder gaan, terwijl de tijd tikt en wij daarbuiten zijn, dat is moeiteloos leven. Moeiteloos en onbezorgd in dit leven staan met zijn afschuwelijke dreiging, zijn complexe frustraties, dat is meditatie.
En tóch niet je van de wereld afwenden, of je terugtrekken in eigen gezapigheid, of je eigen geluk najagen. Het is een niet aflatend ingaan op wat er eigenlijk aan de hand is. Zo volledig dat een jezelf verontschuldigend oordeel erover ontbreekt.
Zo aandachtig dat in alles wat gaande is, gruwelijk of verblijdend, je eigen leven bewust en vrijwillig deelheeft, niet als afgescheiden deeltje maar als volwaardige medespeler in het gegeven bestek waarin je staat.

Maarten Houtman
Kosmos Nieuwsblad, nr. 29, 27-8-1979 | nr. 30, 3-9-1979

naar boven