Als vrienden onder elkaar (5)
De beleving van de ander

(foto Hein Zeillemaker)

Als je ziet wat mensen doen in een oorlog, vraag ik me af hoe ze in staat zijn tot zo’n totaal verraad, een verraad waarbij ze hun hele menselijke identiteit vergeten om te kunnen overleven.

Dat confronteert ons met onze dubbele natuur. Aan de ene kant ervaren we onszelf in tijd en ruimte, met onze mogelijkheden, onze verlangens en onze toekomstdoelen. Aan de andere kant ervaren we soms tot een geheel te behoren, waarbinnen alles in voeling met elkaar is. Dit besef is echter heel zwak en sporadisch aanwezig, zodat het gemakkelijk vergeten kan worden als een beroep gedaan wordt op de allesoverheersende overlevingsdrang.

Je zegt eigenlijk dat het gevoel van te moeten overleven zó sterk is, dat het geen ruimte laat voor het besef van de totaliteit waarin we staan – waarin we elkaar niet naar het leven kúnnen staan, omdat we daarmee ook onszelf doden. Is dat zo?

Het gevoel dat het leven vanuit zichzelf een diepe betekenis heeft – die zich uit in schoonheid, warmte en wederkerigheid – wordt terzijde gesteld door de drang om te overleven, omdat het nu eenmaal zo is dat alle leven wil blijven voortgaan te leven.

Bedoel je daarmee alleen lichamelijk overleven?

Het is veel meer. Het is het gevoel dat jouw gedachten, jouw gevoelens, jouw kennis, jouw bezittingen, jouw relaties, verdedigd en beschermd moeten worden voor inbreuk van buitenaf. Dat gevoel doortrekt de hele maatschappij.
Het wordt wel verzacht door de morele en ethische gedragsregels die er ook zijn. Maar tragisch genoeg verwijzen die niet naar het bijeenhoren; de gedragsregels maken niet duidelijk dat het verbonden zijn als gegeven, het eigenlijke uitgangspunt is.
Want het is duidelijk dat, wanneer je het bijeenhoren echt beseft, dit je vanzelf het gevoel ontneemt van ergens recht op te hebben. Je begint rekening te houden met de ander, of het andere. Je kunt dan in een persoonlijke relatie niet meer rechttoe rechtaan je eigen vermeende recht zoeken, dan telt het zijn van de ander, zoals hij is, mee. Vaak zul je dat dan spontaan voor laten gaan.
Dat we in een extreme situatie, zoals in een oorlog, nauwelijks meer voeling hebben met onze moraal en ons ethisch besef, komt omdat we ons nauwelijks bewust zijn van die totale verbondenheid, waar we toch altijd in staan. Door onze dagelijkse praktijk, en de ervaring van de afgescheidenheid van al het andere buiten ons en dus ook van de ander, zijn we dat besef van verbondenheid met het geheel van het leven vrijwel kwijtgeraakt.

De overlevingsdrang is oppermachtig.

Ja, die verbondenheid, die het geboren worden en het sterven van het organisme te boven gaat, wordt vervangen door het ten koste van alles willen voortzetten van zoals je jezelf ervaart. Zelfs al constateer je in jezelf een heleboel dat niet zo mooi is. Je offert, wanneer je met de dood bedreigd wordt, zonder enig voorbehoud dat besef van de verbondenheid op.
Het is niet alleen het willen overleven van je lichaam, maar het ten koste van alles continueren van hetgeen je denkt te zijn.

Een aangrijpende getuigenis is die van een Amerikaanse Vietnamveteraan, die toevallig bij Thich Nhat Hanh – een Vietnamese zenmeester in Zuid-Frankrijk –terecht kwam, in de nederzetting Plumvillage, waar in hoofdzaak Vietnamezen leven. Hij had in de oorlogstijd in Vietnam echt gemoord, hij noemde zichzelf ook een ‘killer’. Toen hij na de oorlog in Amerika terugkwam, merkte hij dat de bevolking hem afwees. De wagens waarin de veteranen vervoerd werden waren geblindeerd, zodat ze niet zouden zien dat de mensen langs de weg hun uitjouwden voor wat ze gedaan hadden. Hij ging al snel merken dat de samenleving, waarvan hij de principes meende verdedigd te hebben, hem uitspuugde.
In dat boeddhistische dorp Plumvillage werd hij geaccepteerd, terwijl hij toch de landgenoten van de bewoners uitgemoord had. Het bleek mogelijk dat de Vietnamezen daar hem ontvingen als een medemens, als een broeder.
Met tussenpozen leefde hij drie jaar in dat dorp. En op een dag kwam hij in gesprek met Thich Nhat Hanh zelf, die tegen hem zei: “Als jij op dit moment van mij en van ons kunt houden, is daarmee je zelfverwijt uit het verleden uitgewist.”
Maar dat is alleen maar mogelijk in een gemeenschap, waarin zo iemand, die zichzelf aangemerkt heeft als een moordenaar, gezien kan worden als een onvermijdelijk gegeven.
Het verhaal – dat droog en ontdaan van alle emoties verteld wordt – gaat verder met het leven dat hij na de oorlog leefde. Hij kon nooit slapen als het regende, omdat je door het geluid van de regen gemakkelijk door de vijand overvallen kon worden. Elke begroeiing of groepering van huizen, maakte hem op z’n hoede, alert om te schieten. En het minste of geringste geluid ‘s nachts dat afweek van het gewone, deed hem met angst naar de plek grijpen waar z’n geweer was destijds in de oorlog.
Nu, na de ommekeer, kan hij weer slapen en hij kan weer met mensen zijn, zonder allereerst te letten op een beweging die op gevaar kan duiden.

Door de schijnbare vrede in ons dagelijks leven, waarin we niet lijfelijk bedreigd worden, zijn we ons nauwelijks bewust van onze afgescheidenheid. Pas bij het sterven, ja, dan worden we ons er vaak bewust van. Maar dan is een verandering die zich nog uiten kan in een daad, meestal voorbij.

Ik droomde over een vrouw die op sterven lag, waarvan ik veel hield en die door de doktoren was opgegeven. Ik wilde er ontzettend graag heen. Maar tegelijkertijd besefte ik dat ik helemaal niets kon doen, ik was totaal machteloos. Ik zou alleen tegen haar kunnen zeggen: ik houd van je… Maar ik wist dat dat geen zin had en dat het niet voldoende was. Het was onverdraaglijk dat de dood je halfheid onherroepelijk maakt.
In de loop van de volgende dag vervluchtigde de werkelijkheid van de droom. En aan het eind van die dag moest ik constateren dat ik er niets mee gedaan had.
De dag daarop ben ik bij haar langs gegaan, maar dat liep op niets uit. Er bleef alleen een schimmig idee over dat er iets mis zat.

Als een droom je iets probeert duidelijk te maken, is je eerste impuls als je wakker wordt, er iets aan te doen. Want je weet – misschien is dat onbewust – dat als je wat doet, de hevigheid van de indruk van de droom verdwijnen zal.
Maar misschien is de droom er alleen maar om je iets duidelijk te maken, dat wil zeggen, bewust te maken. En wordt dat bewustworden geremd, en zelfs teniet gedaan, doordat je wat gaat doen. Als namelijk het volle besef van wat de droom je vertelt tot je doordringt, doe je iets vanzelf, dan hoef je je niets voor te nemen.

En daarbij komt nog een heel diep gevoel van tekortschieten, dat je op den duur elk initiatief ontneemt.

Ik denk dat dat gevoel van tekortschieten er al was vóórdat je deze droom van de vrouw had. Het lijkt alleen alsof die droom het nogmaals bevestigt. Terwijl die droom naar mijn gevoel uitsluitend wil zeggen: besef eens dat het gevoel van tekortschieten een reactie is, een reactie op het onvoldoende tot je laten komen wat de droom wil zeggen. De droom zegt eigenlijk dat je de vrouw zelf niet toegelaten hebt, maar alleen wat jij van haar voelde en haar, zonder dat je dat merkte, oplegde. En haar sterven zegt dat je dat nu niet meer kunt herstellen – wat er natuurlijk een enorme urgentie aan geeft. Daarom ging je twee dagen later ook langs.

En de consequentie tot het samenleven met je eigen partner?

Dat lijkt me heel duidelijk. Wat met die vreemde vrouw zo duidelijk was, omdat daar de gevoelens nog nieuw en niet ingepast in het dagelijks leven waren, is natuurlijk met je partner in nog hogere mate aanwezig. Dat doen we allemaal. Jij en je partner gaan af op wat je zelf aan die ander ervaart. Je hebt ook niets anders. Maar de droom zegt je: is dat wel alles? Kun je, terwijl bij jezelf jouw reactie, jouw gevoel van de ander omhoogkomt, ook nog plaats inruimen voor iets wat je nog niet hebt waargenomen in die ander. Of, anders gezegd, is er ook nog plaats voor die ander zoals die zich uit.
Daarbij ga je eigenlijk nog dieper en probeer je die ander te ervaren van vóór het ontstaan van het patroon van reacties op elkaar. Dat vraagt een belangeloze aandacht, die je normaal niet opbrengt. En toch vraagt het dat van je.

Maar de eerste tijd dat je bij elkaar bent, leef je heel intens en is de aanwezigheid van de ander vanzelfsprekend. En toch wordt dat in het dagelijks leven teniet gedaan.

Die eerste tijd zijn nog niet, zoals normaal is, alle dagelijkse beslommeringen er overheen gegaan – beslommeringen die weliswaar vaak van een andere intensiteit en niveau zijn, maar die zo menigvuldig zijn, dat ze die diepe concentratie van het eerste begin overstemmen.

Maar hoe kun je nu terugkeren naar die oorspronkelijke grote belangstelling, terwijl alles al gebeurd is wat er gebeurd is in de loop van de jaren?

Ik denk alleen maar, door diepgaand te beseffen wat er gebeurd is. Dat diepgaande besef verandert de kwaliteit van je aandacht. En die verandering maakt dat je anders luistert, en anders met de ander samen bent. Hoewel je, denk ik, telkens ook de oude reacties, die al die jaren aanwezig zijn geweest, zult opmerken. Maar je bent niet helemaal meer in hun macht. Je merkt ze op, je verzet je er niet tegen, je laat ze als het ware erbij zijn. In die diepe aandacht verliezen ze de mogelijkheid om je af te scheiden van je veel grotere belangstelling, die door het beseffen is gewekt.

Normaal is dat je, als je zo bent vastgelopen in het samenleven met je partner, eigenlijk bij een nieuwe relatie denkt dat je die volgen moet, dat die iets anders belooft dan de oude band die je hebt.

Ja, zo gaat het meestal. Je beseft niet dat ook die nieuwe relatie straks vermalen wordt in de routine van het onaandachtige leven. Dat is wat altijd plaats heeft, en wat tot herhaling leidt. Een herhaling die zichzelf bevestigt en die maakt dat je steeds op zoek bent, zonder te beseffen dat het vlakbij is.

Betekent dat dat je met iedereen zou kunnen samenleven?

Dat denk ik niet. Er is een bepaalde voorkeur, er is een bepaalde affiniteit. Maar dat is op zich niet voldoende. Wij stellen ons daarmee tevreden en denken dat het verder vanzelf gaat, ook als we onaandachtig zijn, als we in reacties vervallen. Daarin zit de tragiek. Maar er is wel degelijk een bepaalde affiniteit, een bepaalde sympathie, die je met die mens hebt en niet met een ander.

Eerder verschenen in nieuwsbrief ‘Zen als leefwijze’ nr. 4, september 1993

 

naar boven