Als vrienden onder elkaar (3)
Jezelf in de vlucht waarnemen

HANNA MOBACH, Blauw vogeltje, 1983
Maarten leidt het gesprek in
Als we naar de wereld kijken, wat er allemaal plaats heeft, en de angst die we hebben voor de ontwikkeling, dan is het duidelijk dat de mens zoals hij op het ogenblik is, blijkbaar niet in staat is om zich zó in leven te houden, dat hij geen schade berokkend, of althans het tot een minimum kan terugbrengen.
Anders gezegd: hoe komt het dat wij – meestal ongewild, maar zeker niet opzettelijk – van allerlei doen wat het geheel schaadt. En dan denk ik niet alleen aan de mensenmaatschappij, maar ook aan de planten, de dieren. Kortom, de hele wereld zoals die zich aan onze vijf zintuigen openbaart.
Als je dan nagaat hoe je leeft en wat je bezighoudt, merk je al gauw dat je in een vrij gespannen wereld leeft. En dat de signalen uit een groter geheel, zoals het onder andere via het nieuws en alle andere communicatiemiddelen tot je komt, je verschrikt. En dat je de neiging hebt om het buiten je te zetten, in een vaag besef dat het wel niet zo erg zal zijn...
Als je er langer bij stilstaat, blijkt dat de wereld, zoals jij die voelt, ziet, ervaart, eigenlijk heel weinig te maken heeft met dat grote geheel, waaruit die signalen tot je komen. Signalen van hongersnood, van armoede, van onderdrukking, van geweld, agressie, van moord, oorlog.
Het blijkt dus dat de wereld, waarin wij leven, waarin wij streven, waarin je soms gelukkig bent, maar je meestal moet inspannen, nauwelijks contact heeft – vanzelfsprekend contact, zonder moeite – met dat geheel.
En de vraag is dan: is het mogelijk om die geïsoleerde positie te verlaten?
Zodra je die vraag stelt, is het noodzakelijk om je af te vragen hoe je eigen wereld eruit ziet, waar die naar streeft, waar die op gericht is.
En dan merk je al snel dat die gericht is op het voortzetten van wat je kent, en ook het beschermen van dat wat je kent, van wat jouw wereld is – waar we dan van kunnen zeggen: wat je ‘ik’ is, wat jij ervaart dat je bent. Met alle belangen daarin en de daaruit voortkomende strevingen. En dat dat bij andere mensen ook zo zal zijn. 
En dat die verschillende werelden met hun strevingen – die natuurlijk een gemeenschappelijke structuur hebben – toch wel zodanig afwijken, dat ieder voor zich zijn wereld probeert door te zetten. En als hij niet oppast, ten koste van een ander...

Het zijn heel vreemde momenten, dat je merkt dat je het contact met anderen echt kwijt bent, dat je ook niets gemeenschappelijks meer voelt – een gevoel van ‘ieder voor zich en god voor ons allen’.  Op momenten dat die band echt totaal verbroken is, merk je pas hoe armoedig het wordt…
Er kwam een herinnering bij me boven dat ik me ooit in zo’n soort isolement had teruggetrokken, en toen bedacht heb: dit kan ik niet aan, dit wil ik niet…

… wat wilde je niet?

Ik wist dat ik me uit de wereld terugtrok, dat ik me isoleerde, dat ik de volheid van het leven wegduwde, omdat er bepaalde gevoelens waren waar ik gewoon niet aan wilde, bepaalde confrontaties met mensen en met het leven.
Dus dat complex – zo noem ik het maar – hangt voor mij heel nauw samen met een gevoel niets meer te kunnen delen, echt helemaal in je ivoren toren te zitten.

Wat ik ook heel vaak hoor van leerlingen in gesprekken, is dat ze bij tijd en wijle heel duidelijk voelen dat er meer is, dan de belevingswereld die ze zo goed kennen bezit. Dat is aan de ene kant iets waar je graag op in zou gaan. En tegelijkertijd heb je een gevoel dat je dan de wereld die je kent verlaat, om in het ongewisse te stappen. Dat is een paralyserend gevoel.
Het is … een tweezijdig iets. Aan de ene kant zou je het willen, en aan de andere kant houd je jezelf terug. En de vraag die zich opnieuw voordoet, ook in dit verband, is: kun je de schijnzekerheid van de wereld die jou vertrouwd is, leren kennen, zonder hem te veroordelen. Wetende dat de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn gegaan is via het steeds verder verzelfstandigen, het jezelf los kunnen voelen van al het andere, het kunnen benoemen van de dingen buiten je, en daardoor ook kunnen benoemen van de werelden in jezelf.
Dat vermogen gaat zóver, dat wij inderdaad menen dat de wereld die zich in ons bewustzijn spiegelt, dat dat de wereld is. Waarbij we dus aldoor vergeten dat het een spiegeling is op iets, van iets wat we eigenlijk niet kennen.
En uit die grote wereld, die door ons nog niet gedefinieerd is, nog niet ingedeeld – en dan moet ik aldoor zeggen: dat is onze spiegeling – uit die wereld die we eigenlijk niet kennen (hoewel we aldoor denken dat we hem wél kennen), kunnen soms signalen komen die niet passen in die spiegelwereld van onszelf. En dan begint dus de eigenlijke confrontatie.

Ja, je merkt dat jouw afgesneden zijn zich spiegelt in het afgesneden zijn van een ander, dat je daar gewoon keihard op botst op een gegeven moment. Je kunt dan wel ‘nee’ zeggen, maar dat betekent voor een ander dat je ook ‘nee’ tegen hém zegt, gewoon één op één.

Ja, en tevens dat het ‘nee’ van jou in de ander misschien een heel andere gevoelswaarde heeft, dat komt er ook nog bij. Want hij leeft in zijn eigen wereld, in zijn eigen spiegeling. En de taal is dan een voertuig van uitwisseling, maar ieder van degenen die spreekt en luistert, heeft zijn wijze van omgaan met de taal, weer afhankelijk van zijn of haar wereld.
En eigenlijk is de situatie zo, dat op het moment dat je een signaal krijgt wat naar je gevoel buiten het bekende valt, buiten je wereld, dat je dan een risico, een avontuur aangaat. En je ‘ik’ – dat is die gespiegelde wereld – schrikt daarvan, want daarmee zou wel eens de hele ik-wereld opgeblazen kunnen worden…

En op een gegeven moment gebeurt dat toch, begin ik nu te begrijpen, want dan voel je de impact die de beperking, die jij jezelf oplegt, op een ander heeft. En dat is nauwelijks meer te verdragen…

Ja, maar dan kom je dus terug bij het beginpunt. En dat is dat je zou moeten gaan beseffen hoe je jezelf inperkt, en ingeperkt hebt.
En dan stuiten wij op een heel groot obstakel, en dat is dat het grootste gedeelte van jouw inperking, van jouw conditionering, gebeurd is in een onbewuste fase. Dat is de grote moeilijkheid. En dan is de daarachter liggende vraag: kun je jezelf zien, zoals je doet, zoals je handelt, zoals je voelt, zoals je praat, zoals je luistert. En kun je daarin de structuur van de beperking zó leren kennen, dat je voor je ziet dat, zolang je in die beperking leeft, je hoe dan ook noodzakelijk schade moet aanrichten – terwijl je het niet wilt. Dat is eigenlijk de hele opgave.

Ja [zucht] en dan krijg je dat voortdurende heen en weer, dat je die schade ontdekt, en dat je dat wilt verzoenen of vindt dat je er wat aan moet doen. Terwijl als ik je zo hoor, is het eigenlijk belangrijker dat je, zonder al te veel van je stuk te raken, gewoon jezelf blijft volgen, wat je ook doet.
Ik begin ook wel te ontdekken hoe schokkend ik het vind dat ik dan weer ‘nee’ zeg, of weer gewoon op dat pad verder ga. Maar ik begrijp inmiddels voldoende dat ik mezelf ook zo opgebouwd heb. En dat ik mezelf alleen maar kan ‘afbreken’, als ik dat gewoon via datzelfde paadje doe.

Jah, en hoe is dat paadje, naar jouw gevoel.

Dat ik elke conditionering, alle momenten dat ik mezelf ingeperkt heb, gewoon stuk voor stuk weer terug moet afleggen. En dat ik wel een soort shortcut kan willen maken, dat ik wel zicht kan krijgen op wat ik eigenlijk zou willen of naartoe zou willen leven – maar als dat lijntje van isolement nog niet voldoende bekeken is …

Onderkend is, ja …

…dat je daar toch langsheen moet blijven wandelen.

En daar komt iets anders bij. Dat je nooit ziet dat het ‘niet beperkt zijn’ wordt gemaakt door degene die beperkt is. En dat leidt dus tot het volgende – een wel voor de hand liggende, maar niet zo’n eenvoudige zaak: dat je inziet dat de beperkte geest zich geen idee, geen voorstelling kan vormen van wat het onbeperkte is.
Dat leidt dan op den duur tot het besef – en dat voel je ook soms in het leven – dat een loskomen van die beperkte geest, alleen mogelijk is als die geest stil is. Dat wil zeggen, als die op dat moment geen voorstellingen maakt, geen gevoelsladingen uitwisselt. Kortom dat hij alleen maar ademt en leeft.
En dan komt dus het volgende om de hoek kijken – en dat is waar de meditatiesystemen over de hele wereld zich sterk voor gemaakt hebben – dat je bewustzijn zo gebouwd is, dat het eigenlijk altijd wil ervaren. En als het niet ervaart, denkt het en ervaart het langs een omweg ook – het is natuurlijk een hele vervelende omweg, maar het ervaart ook. En je kunt je iets leuks indenken en daar een prettig gevoel bij krijgen. Dus, kortom, het bewustzijn is altijd in beweging.
En de vraag is: hoe kan het bewustzijn stil worden, zonder opzettelijk te proberen het stil te zetten. Want het stilzetten komt weer voort uit die beperkte geest, enzovoorts, enzovoorts, die heeft ingezien: ja, het gaat zo niet. En dan zegt: nou dan moet ik dus stil zijn. Op dat moment streeft het naar stil zijn.

Ja, maar oké, hij streeft dus naar stil zijn, maar hij heeft wel ingezien dat het niet langer zo kan.

Dat die toestand waarin hij nu is, noodzakelijk leidt tot schade veroorzaken – niet alleen naar de wereld toe, maar ook naar zichzelf – dat is duidelijk. En nu gaat het er maar om of je dat inzicht zijn werk kan laten doen – zo druk ik het maar uit. Dat je je dus niet afvraagt: hoe zal ik het doen, maar dat je dat voortdurende besef van ‘ja, zo gaat het niet’ het werk kan laten doen.

En niet voortdurend probeert om actief in te grijpen.

Het is niet eens ingrijpen, maar om actief te helpen. Laat ik het nou maar eens vriendelijk zeggen. Je wilt dat inzicht verwerkelijken, wat betekent: stil worden. En dan is wat aldoor gebleken is, dat wij hiertoe een mogelijkheid hebben door iets te ervaren wat onschuldig is: dat is de adem, dat is het ontspannen kunnen zijn in het zitten, het staan, het lopen, en genoeg hebben aan dat ervaren.

Dat merk je eigenlijk het beste op de momenten dat je heel erg gespannen bent.
Ik merkte het onlangs nog in het Mozeshuis, dat op mijn kussentje zitten eigenlijk nauwelijks een ingang is. Die dwang is zo totaal, dat het aandachtig zijn geen soelaas biedt.

Ja, anders gezegd: je bent meegenomen door wat er voor gedachten in je omgaan – gedachten en gevoelens, dat gaat dan samen. Wat jij beschrijft is natuurlijk ook heel duidelijk een gevoel. Dus gedachten en gevoelens zijn zó sterk in beweging, dat jij niet bij het ervaren van je adem komt. Dat zeg je eigenlijk. En dan is gaan zitten op je bankje eigenlijk eigenlijk een farce, laten we het maar heel gewoon zeggen. Dus dan kun je je afvragen, wat dan?
Dan is eigenlijk het enige wat zinnig is, het aandachtig volgen van wat er dan in je omgaat.

Ja, maar dat is natuurlijk heel ver weg, want je herkent die gedachten en emoties, die zo wild in je opspelen, op dat moment absoluut niet.

Nee, maar – en nu komt dus inderdaad het merkwaardige feit om de hoek kijken: je moet in de tijden dat je niet meegenomen bent, je oefenen in dat ervaren. Dat doe je eigenlijk op de gunstige momenten in je leven, dat er geen enkele aanleiding is om te mediteren. Omdat, hoe vaker je dat doet, dat ervaren van je adem en alles wat daarbij hoort, iets vertrouwds wordt.
Je oefent je dan eigenlijk op een onschuldig gebied, van het kunnen ervaren van wat op dat moment voorligt. Als dat de adem is, ben je bij de adem. En die praktijk, die verworvenheid, kan op den duur ook optreden in momenten dat je meegenomen bent. Dat is het eigenlijk. Omdat je instrument – dat is je lichaam en je bewustzijn samen – zó gewend is dat dat kan, dat je dan bijvoorbeeld – wat ik zelf heel vaak heb meegemaakt – in zo’n spanningstoestand inderdaad tien lange diepe ademhalingen kunt nemen, en echt erbij zijn. En dan merkt dat je plotseling niet meer meegenomen bent.
Dus dan is er nog niet zoveel gebeurd, maar je hebt in ieder geval de mogelijkheid om weer zelf iets te doen. Dat is het eigenlijk. Want dat is jouw grote klacht, je zegt dat je wordt meegenomen. En in die gewone toestand, ja, dan word je meegenomen. En dan kun je wel op je bankje gaan zitten… Of misschien naar mooie muziek luisteren, misschien helpt dat, omdat het iets totaal anders is.
Maar wat wij ons eigenlijk moeten verwerven, is een vertrouwd zijn met het kunnen ervaren van wat voorligt. En daarom zei ik daarnet, dan is het beste om wat dan voorligt – en dat is dat tumult – aandachtig te volgen. Maar om dat te kunnen, moet je die vooroefening gedaan hebben.

Want anders sta je daar zo middenin, dat je het nauwelijks als tumult herkent. Je herkent de bijverschijnselen.

Ja, wat je herkent is eigenlijk de reacties, angst, verlangen, tegelijkertijd. Het is angst en verlangen wat jij beschreef. En dat werkt elkaar tegen en dat verwart je. Maar wat het zeker oplevert is spanning, een ontzettende spanning. En die kan eigenlijk alleen maar, ja, laten we zeggen: ‘opgeheven worden’, doordat je op dat moment als dat komt, helemaal zou kunnen zien waar je instaat. Dan kan het gebeuren.
Maar dan kom je met jouw bezwaar: ik heb die vaardigheid niet. En bovendien – dat moet ik er dan aan toevoegen – dat zomaar onschuldig zitten en je bewust zijn van je adem en daar eigenlijk niks aan doen, zodat hij zijn eigen ritme kan vinden, is uitgegroeid tot een soort van te behalen doel. En daarmee is zijn werking eigenlijk onmogelijk gemaakt. Het blijft niet onschuldig namelijk, je wordt beoordeeld naar hoe lang je kunt zitten, je wordt beoordeeld, afijn…

Ik merkte dat vanochtend, ik lag ik in mijn bed een beetje wakker te worden, en merkte: het is het één of het ander. Ik kan nu in mijn bed blijven liggen en dan ik lig naar de regen te luisteren en voel ik mijn adem. Maar aan de andere kant is er een stem in me die zegt: je moet oefenen, als je zomaar wat voor je uit ligt te dromen is dat verloren tijd…
Dat is inderdaad een vreemd dubio, dat het vermogen om naïef aanwezig te zijn eigenlijk al verdacht is.

Ja, en dat is nou juist het knelpunt, waar we eigenlijk allemaal mee zitten en waar we toch niet omheen kunnen: dat we ons bewustzijn in zijn werkingen zouden moeten kunnen volgen. Maar als ik dit zo zeg, dan betekent dat dat er iets is wat dat volgt. En als dat alleen maar het bewustzijn zelf zou zijn, ja, dan was het een onmogelijke situatie.

Betekent dat eigenlijk dat je een vernauwing aanbrengt om de stroom heviger te maken, waardoor het voelbaar wordt.

Nou, het is aldoor zo dat je bij het waarnemen van je zelf, bij het ervaren wat er in jezelf gebeurt, je niet bewust bent van het feit dat degene die dan waarneemt, niet helemaal alleen maar het geconditioneerde bewustzijn is. Want als dat alleen maar het geconditioneerde bewustzijn zou zijn, dan was er geen mogelijkheid.
Dus het gaat erom dat dat onbekende – wat dus blijkbaar ook in jou werkt en dat eigenlijk in alle waarnemingen is en in alle ervaringen – op zichzelf ervaren kan worden. Dat wil zeggen, dat je gaat ervaren dat jij dat geconditioneerde niet helemaal bent. Maar dat vraagt – en dan komen we weer terug bij daarnet – een onopzettelijke concentratie, een onopzettelijke aandacht, die er niet op uit is  ergens te komen.
Het is natuurlijk heel menselijk als jij, zoals vanochtend, ergens uit wilt komen. En dat eruit komen, dat is nu juist weer van het bekende, het geconditioneerde bewustzijn.

Ja, daar draait het voor mij op dit moment om – het woord ‘therapie’ viel al in ons laatste gesprek en dat kwam nu weer boven – die therapeutische benadering van de werkelijkheid is inderdaad heel sterk verankerd.

Ja, dus het idee dat je jezelf zou kunnen genezen, zal ik maar zeggen, dat is van dat beperkte bewustzijn. Dus ja, je zou het nog eenvoudiger kunnen zeggen: ben je bereid om alles wat zich voordoet, zoals het zich aan je voordoet toe te laten, er dus bij stil te staan.

Ik had het er net over dat je een soort vernauwing kunt aanbrengen om de stroom sterker te voelen. En dat was voor jou niet een bevredigend beeld, begrijp ik.

Nee, want kijk, dat aanbrengen van de vernauwing is weer van de beperkte geest. Dat is aldoor het punt waar het om draait, dat je jezelf in de vlucht waarneemt.
En dan is het eerste wat opkomt dat je een verdeling gaat maken: dat is er goed aan, dat is er niet goed aan… Dat je dat doorkrijgt, dat je weer – door het inzicht geholpen – beseft dat dat de dood in de pot is, dat is weer terug in het ‘ik’.
Maar je kunt proberen op de momenten die naar jouw gevoel er helemaal niet zo op aan komen – als je koffie drinkt, als je met je vrouw praat, zo gewoon – jezelf eigenlijk dan te laten voortduren. En niet al denkt – wat je vanochtend ook al zei – van ‘ik moet gaan oefenen…’ Want op dat moment verbreek je het onopzettelijke, vrije contact tussen je geest en wat er in jezelf gebeurt.

Dus je wilt iets. En dat willen betekent dat je een schakelaar omzet.

Ja, een schakelaar omzet. En dat je, in plaats van het kunnen gadeslaan wat dat luisteren naar de regen in je bed opbrengt, er al een doel aan verbindt.

Daar begint het dus al!

Daar begint het al. Dat je dus de routine van ‘ik moet eigenlijk gaan oefenen’,  voor laat gaan bij wat daar op dat moment plaatsheeft.

Maar dat geeft je wel een machteloos gevoel…

Ja. Maar het weten, het erop attent gemaakt zijn, maakt je minder machteloos. Want natuurlijk komt er dan bij je op: ja maar ik moet toch ook wel die oefening doen… Want dat stelt me in de gelegenheid in kritieke situaties niet helemaal meegenomen te worden…
Dus het ik-denken zet onmiddellijk een hele trein in beweging.

Maar ik weet anderzijds wel, als die oefeningen zo beginnen, is het negen van de tien keer ook niks.

Nou, dat kan je dus helpen om te zeggen: nee, blijft maar rustig naar de regen luisteren. Maar de moeilijkheid is natuurlijk, dat zelfs het zeggen van ‘nou ik blijf maar naar de regen luisteren’, betekent dat er een moment is geweest dat je niet geluisterd hebt. Dat was namelijk toen het bij je binnenkwam ‘ik moet een oefening gaan doen’ en de beslissing nam, ja, ik ga toch maar naar de regen luisteren. Er is dus een moment geweest dat je niet ervoer wat er plaatshad.

Je schreef onlangs over dat proces van wakker worden, wat er dan in je bewustzijn gebeurt. Dat vond ik heel ongrijpbaar en moeilijk.

En waarom is het ongrijpbaar? Omdat het juist van het onbekende is, het is van dat wat nog niet ondergebracht is bij jezelf.
Het heeft dus met heel veel te maken, het is heel onschuldig en daarom vind ik het zo goed. Het is heel onschuldig, maar daar zit toch die kant aan dat je jezelf gewoon prijsgeeft, je blijft in die ervaring, waar hij ook naartoe mag gaan. Terwijl je anders altijd gewend bent de teugels in handen te houden, je bent altijd bewust ergens op uit. Dat mag heel subtiel zijn, maar je bent ergens op uit. En nu heb je de teugels uit handen gegeven. En dat is een volstrekt onbekende situatie.

Is dat wat jij bedoelt als je zegt van dat je best iets kan gaan doen wat je plezierig vindt, dat je gewoon in de beweging blijft, zonder iets te willen.

Ja precies. Nou…

… toch iets bereikt…

[gelach]

Daarom kijk ik steeds met scepsis aan tegen gesprekken in een groep. Ik zie eigenlijk voor me dat een gesprek in de groep zou moeten kunnen leiden tot individuele gesprekken, waar je heel expliciet in kunt gaan op wat iemand beweegt. Want ja, van de honderden keren dat je iets van een ander hoort, wordt het pas echt voor jou van belang, als het heel nauw aansluit bij je eigen ervaring.

naar boven