De droom van een dwaze monnik
7. Weer verder

Hij wist bijna zeker dat hij in één ruk bij het klooster zou komen, zo groot was de kracht van Lioe Sjoe in zijn rug. Bovendien knikte de oude priester tevreden en wees op de moeder en Mei Ling, die verwachtingsvol naar hem opkeken.
Caroline was er niet meer bij. Dat zou wel een bedoeling hebben.

Iedere ochtend als hij alleen op de velden was zocht hij een plekje om te zitten. Als het regende vond hij wel beschutting of stelde het uit tot later. Het tijdstip maakte niet uit, als hij het maar iedere dag deed.
Vaak overnachtte hij buiten en at van wat hij op de dag had gekocht. Dat maakte het eenvoudiger en hij schoot harder op. Wel had hij moeten leren hoe je jezelf ’s nachts warm moest houden in het veel koudere noorden. Maar de energiestromen die hij bij het zitten voelde hielpen hem.
Hij merkte dat er verschillende soorten energie waren die je kon gebruiken als je er eerbiedig mee omging. Een voorbereiding op het klooster?
Hij kon er niet meer zo ver vandaan zijn.

De priester had op een bepaald moment drie vingers opgestoken, toen twee. En daarna nog maar één. Misschien nog anderhalve maand.

In de nieuwe omgeving was hij zijn tijdsbesef behoorlijk kwijtgeraakt. Zonder het te willen liep hij sneller en was zo doelgericht dat hij minder van zijn omgeving opmerkte.
Hij besefte dat pas door de oude waardin van de voorlaatste herberg, die hem op zijn vraag hoe ver het nog naar het klooster was, antwoordde:
– Heel dichtbij, vreemdeling, want een dagreis van hier was je al in de zuidelijke natuur – die hier niet thuishoort en die doorloopt tot aan het uiterste punt van het klooster. De Meester van het Verbindende Woord, die het klooster heeft laten bouwen, komt ook uit het zuiden, zodoende.
Ze had hem daarbij vriendelijk lachend aangekeken.
Li bloosde, maar antwoordde niet. Het thuisgevoel van een dag daarvoor kwam dus van de voor hem vertrouwde natuur.
Hij keek op naar de waardin en zei: ‘Wat stom, en ik kom nog wel uit het zuiden.’
– Je was in gedachten al bij het klooster, dan zie je natuurlijk niet waar je bent!
Ze had het net zo vriendelijk gezegd als de oude priester, een beetje terloops, alsof het niet zo gewichtig was.
– Dat is niet zo’n best begin, als je monnik wilt worden.
Hij lachte verlegen.
– Maar zelfs als je het achteraf opmerkt …
– U lijkt wel op de oude priester die me op reis stuurde en zei dat ik altijd moest weten waar ik was!
– Dat is niet gemakkelijk, vreemdeling, vooral als je ergens heel graag naar toe wilt. Maar het is wel waar.
Ze was nu ernstig en keek in de verte.
– Je hebt geluk met de meester daar. Hij zal je aan jezelf overlaten en toch letten op hoe het je vergaat. Daar begrijpen de meest monniken niets van, ze denken dat ze zijn aandacht niet waard zijn. Maar jij zult het wel begrijpen.
Li keek haar verbaasd aan. Ze moest weer lachen.
– Je bent een open boek, met niet zoveel erin. Dat is een goede start. Maar verslik je niet, alles heeft zijn eigen tijd.
Li knikte nadenkend. Hij had veel helpers.
– Als U nog een bord eten voor me heeft en een kamer om te slapen? Ik heb bijna een maand op de velden geslapen en dan verlang je toch naar een slaapbank.
De waardin lachte voluit.
– Wat je vraagt is er zo. En als je je eten op hebt en de deur achter me doorgaat, de trap op en de eerste deur links, zie je de slaapbank. En vergeet niet tegen de meester te zeggen dat z’n oude vriendin je stuurt.
Ze keerde zich om en verdween door de binnendeur.
Een dampend bord eten stond voor hem. De gelagkamer was nu helemaal leeg.
Hij sliep die nacht verrukkelijk en droomde van een klooster met een knik erin.

De volgende dag, nadat hij het geld voor zijn logies had neergelegd – meer dan nodig was – ging hij op weg door die wonderlijke tuin uit het zuiden, die in het noorden lag.
Twee dagen later, nog steeds zonder gedachten, zag hij het klooster in de ochtendzon liggen, in de bocht van een rivier met wild begroeide oevers.
Hij zou om moeten lopen om bij de poort te komen.
Het was een groot, langgerekt klooster, met aan het eind een knik, waar hij het eerst langsgekomen was.
Voorbij die knik was hij in het noorden, met sombere, zwijgende bomen, schaarse bloemen en weinig insecten. Heel anders dan waar hij tot dan toe doorheen was gekomen.
Het duurde een poos voor hij bij de poort werd opengedaan door een streng uitziende monnik. Nadat hij gezegd had dat hij gestuurd was door een oude vriendin van de meester, verdween de monnik.
Li, die verwachtte lang te moeten wachten, keek nog eens de weg af die hij gekomen was. Hij moest maar gaan zitten na de knik, in de zuidelijke tuin waar het warm en vrolijk was.