De droom van een dwaze monnik
6. Giftige vis

Anderhalve maand trok Li verder. De wederwaardigheden onderweg bereikten hem nauwelijks, zo verlangde hij naar het klooster waar de oude priester hem naartoe had gestuurd.

De moeder en Mei Ling glimlachten hem bemoedigend toe als hij moe van een lange dagmars in de schaduw rustte.

Het was een brandend hete middag, Li was net van plan te rusten in de schaduw van struiken langs een heel groot meer, toen hij een jonge vrouw opmerkte, die roerloos bij het water stond.
Ze was naakt, op een lendendoek na, en maakte zich klaar voor iets dat hij niet kon zien. Ze keek niet om, hoewel zij hem gehoord moest hebben.
Plotseling – hij schrok er haast van – dook ze in het heldere water en zwom langzaam langs de bodem, om dan met een vlugge beweging een vis te pakken die zich in het losse zand verscholen had.
Toen ze weer bovenkwam hield ze de vis, die nauwelijks spartelde, boven haar hoofd en klom handig de oever op. Ze bleef hem boven haar hoofd houden, vlak achter twee stekelige vinnen, tot ze hem met een snelle beweging in een klein bamboe-gevlochten mandje gooide.
Ze schudde haar haren los en keek Li lachend aan.
– Vier is genoeg voor vandaag. Ik merkte je wel, maar ik mocht de vis niet uit mijn aandacht verliezen. Hij is slim en dodelijk, maar ik merk het wanneer hij in beweging zal komen.
Ze lachte opnieuw terwijl ze een zwart hemd en een broek aantrok.
– Ik denk dat ik het je leren kan. Je kunt kijken zonder te denken en je keek niet weg van mijn naakte lichaam. En je bent niet van hier, dat is belangrijk. Als je met me meegaat, laat ik je zien hoe je het gif moet wegsnijden. De vis helpt, zeggen ze, tegen verval van krachten bij mannen. Ze hebben er veel geld voor over en ik ben hier de enige die de vis kan vangen.
Ze had het mandje opgepakt en begaf zich op weg.

Hij vond het prettig naast haar te lopen. Ze leek op Mei Ling, maar ze was veel vlugger en minder afwachtend.
Niet lang daarna kwamen ze bij een klein dorp, waar ze achterlangs liep tot ze aan een hutje kwam aan de uiterste rand, waar ze binnenging.
Hij ging ongevraagd met haar mee naar binnen.
– Eerst de vis klaarmaken, als hij nog krachtig is.
Met een klein, scherp mes sneed ze er de kwaadaardige vinnen af en daarna, opzij van de buik, twee gifklieren. Onder een aarden oven met een ijzeren deksel rakelde ze het flauw smeulende vuur op en gooide de ontgifte vissen in het water, dat al gauw begon te koken.
Zoals ze bewoog leek het bijna een dans, terwijl ze iets heel eenvoudigs deed.
Daarna keerde ze zich naar Li, die op de rustbank voor het hutje was gaan zitten.
– Het zou fijn zijn als je kon blijven. Je kunt dan iets leren waarmee je gemakkelijk de kost verdient en het vergroot je vertrouwen in ‘wat je niet kunt weten’. Wat de mensen ervan vinden als je bij mij intrekt, is niet belangrijk. Ik ben voor hen alleen maar van belang voor de vis. En de mannen durven nauwelijks naar me kijken, op een overmoedige na uit een ander dorp.
Ze lachte opnieuw naar hem. De gebundelde aandacht was verdwenen, ze was nu alleen maar een vrouw.
– Ik zal het heel graag van je leren en bij je blijven. De oude priester, die me naar een klooster in het Noorden gestuurd heeft, zal het er mee eens zijn, denk ik.
Lioe Sjoe keek hem ernstig aan voordat ze verder ging.
– Dat is goed, al zul je misschien uitgedaagd worden door die vechter uit het andere dorp. Hij is verliefd op me en ik heb hem afgewezen.
Li keek haar vragend aan.
– Maar als je geleerd hebt de vis te vangen, kun je hem wel aan.
– Vechten vind ik onwaardig, maar als een vrouw aangevallen wordt, zoals …
Hierna vertelde hij van Mi Fang, zijn dienst bij Harding, van de oude priester, zijn tweede moeder, Mei Ling en het zusje Tioe Lin.
Vooral toen hij vertelde hoe hij bij z’n tweede moeder was gekomen, keek Lioe Sjoe ernstig en peinzend langs hem heen door de deur die nog openstond.
– Je moet je nog maar eens afvragen of je bij me wilt blijven … je hebt nog veel te doen, nadat je tweede moeder je redde.
– Ik kan hier niet over denken. En de oude priester heeft instemmend geknikt, dus …
Nu moest ze hartelijk lachen.
– Dan moet je maar bij me intrekken, dan hoor je bij me … al weet ik niet voor hoe lang, want je moet natuurlijk wel naar het klooster. Ik heb vaak gedroomd dat ik zo’n man als jij bent zou ontmoeten. Vind je dat gek?
– Nee, ik hoor bij je op een manier die ik nog niet ken. Met Mei Ling was alles duidelijk, maar dat ging ook heel langzaam. En toch overviel het ons nog.
– Mij heeft het ook overvallen, en als vrouw bind je je nu eenmaal meer.
Ze was opeens heel droevig. Maar toen stond ze op en ging naar de pot met borrelende vis, rook eraan en liep ermee naar buiten, waar ze het water afgoot.
Ze deed alles zonder aarzelen en heel precies. Dat van daarnet leek er niet bij te horen.
Toen ze terugkwam en hem de licht gestoofde vis liet zien, leek het alsof ze elkaar al jaren kenden.

Het leren vangen van de vis bleek een opgaaf die alle aandacht opeiste, zó zelfs dat hij Lioe Sjoe als vrouw helemaal vergat en alleen maar leeg en aandachtig haar innerlijke bewegingen bij het vangen probeerde te volgen.
Zo gingen er een paar weken voorbij. ’s Avonds, na de vangst en het eten, waren ze uit een onbekend verleden weer bij elkaar. Voor Li was alles van daarvoor weggeschoven en hoorde hij alleen bij Lioe Sjoe.
Maar op een ochtend toen ze weer bij het meer stonden, zei ze dat hij nu niet meer op haar moest letten, maar alleen op de vis die zich straks los zou maken uit het zand. Zij zou hem nog een poosje daarbij helpen.
Dat vond hij lief van haar – een gevoel dat hem afleidde … hij miste de vis.
Ze moest lachen.
– Zo gaat het … opnieuw beginnen!
Uiteindelijk haalde hij die dag vijf vissen uit het meer.
Daarna konden ze ieder afzonderlijk vis vangen. Eerst nog naast elkaar, daarna op een flinke afstand van elkaar.
Ze was een wonderbaarlijke leermeesteres, die hem precies op tijd voor de volgende moeilijkheid zette, waardoor hij steeds minder afhankelijk van haar werd.
Hij merkte niet dat zij daarbij veel in zichzelf moest overwinnen, omdat ze wist dat ze daarmee ook zijn vertrek dichterbij bracht.

Op een avond zaten ze zwijgend voor het hutje, verbonden en toch ieder op zichzelf.
– Heeft ze je zo betoverd dat je niet eens merkt dat je moet vechten, vreemdeling …?
Li keek onwillig op. Hij moest nu op de vis letten … Lioe Sjoe was gaan verzitten, van hem af.
– Ik wist niet dat je wilde vechten.
– Let op indringer …!
Met die kreet viel de vechter de nog zittende Li aan. Maar Lioe Sjoe had bliksemsnel haar voet uitgestoken, zodat hij voorover viel.
– Een lafaard en een bluffer wil ik nooit meer zien.
Die paar woorden deden de vechter ineenkrimpen. Hij stond langzaam en moeilijk op, stofte z’n kleren af en vertrok zwijgend in de zich verdichtende schemer.
Li was naast Lioe Sjoe gaan zitten. Ze hielden meer van elkaar dan ooit.
Toch zou de confrontatie zijn vertrek bespoedigen.

Twee weken later ging Li op weg naar het Noorden, hij vertrok vroeg in de schemer van de nieuwe dag.

De eerste tijd waren haar gedachten nog steeds bij hem, terwijl ze haar aandacht ook aan de vis gaf. Maar de glans die alle dingen hadden toen hij er nog was, verflauwde langzaam. Ze zou nog dieper naar binnen moeten gaan, dat van de vis was maar een begin. Misschien moest ze ook naar een klooster …
Ze zou het wel merken – die gedachte maakte haar warm en blij.