De droom van een dwaze monnik
5. Oponthoud

Li was nog zo in zijn meditatie verzonken dat hij pas na enig zoeken de hoofdstraat vond die waarschijnlijk wel uit het stadje zou leiden. Het was nog heel vroeg en de winkels hadden hun luiken dan ook dicht, zelfs de vroege markt was nog niet op gang.

Daarom was hij verwonderd een paar minuten later twee jongemannen in een heftig gesprek te vinden met een jong meisje, dat afwerende gebaren maakte. Hij kon het niet goed verstaan, het dialect was zo kelig dat hij alleen uit de gezichtsuitdrukking kon opmaken waar het over ging. Maar het was duidelijk dat ze niet mee wilde gaan met de twee.
Li’s hart klopte sneller, hij bleef staan. Geen van drieën had hem opgemerkt.
Opeens greep een van de twee het meisje bij de pols en trok haar naar zich toe. Ze schreeuwde terwijl ze zich probeerde los te rukken, maar toen de tweede jongeman haar van achteren omklemde was het pleit beslecht en sleurden ze haar tegenspartelend een zijstraat in.
Zonder zich te bedenken liep Li geluidloos naar het drietal en rukte het meisje los, dat van de interventie gebruik maakte om zo hard mogelijk weg te lopen. Beroofd van hun prooi keken de twee verbluft naar Li, die besefte dat hij van dit moment gebruik moest maken. Bovendien moest hij zijn plunjezak met het geld, die hij op de hoek van de hoofdstraat tegen een winkelluik had gegooid, niet te lang onbeheerd laten.
Nog voor de eerste onverlaat het besefte, had Li hem een nekslag gegeven die hem in elkaar deed zakken, waarna hij zich tot de tweede wendde die nog steeds niet tot actie was overgegaan. Maar die koos voor het zekere en rende de zijstraat in.

Nadat Li zich overtuigd had dat de in elkaar gezakte jongeman alleen maar bewusteloos was, ging hij terug naar de hoofdstraat, pakte z’n plunjezak en vervolgde z’n weg.
Hij was dankbaar dat het nog zo vroeg was, anders had zich vast een oploop gevormd en was hij z’n plunjezak kwijt geweest. In zo’n situatie had je altijd schooiers die van de gelegenheid gebruik maakten.
Hij zette er de pas in en was na een kwartier buiten tussen de velden, die nog glinsterden van de dauw in de ochtendzon. Er viel een spanning van hem af.
Toen hij eraan terugdacht, leek het hem dat het geen gewoon meisje uit het volk kon zijn, daarvoor was ze te fijn gebouwd. De regelmatige, bleke teint van haar gezicht en armen duidden op voorname afkomst. Maar haar verweer en het schelden pasten daar niet bij.
Hij zou het wel nooit te weten komen.
Maar hij moest verder en het klooster in het Noorden was nog ver weg.

Toen hij in de late namiddag in een verlaten landstreek in slaap viel, met zijn plunjezak als hoofdsteun, zag hij de oude priester die hem oplettend aankeek, als wilde hij hem waarschuwen voor iets dat nog komen moest. Wat dat was moest hij maar avonturen.

Hij wreef zich de ogen uit en vervolgde zijn weg.

Twee dagen later, in de vroege ochtend, bereikte hij de volgende stad, aan de overkant van een rivier. Aan de veerman, die hem met nog andere passagiers overzette, vroeg hij of er ergens werk te krijgen was.
– Dat is er wel, als je niet opziet tegen vuil werk en weinig betaling: op de markt of bij een zagerij of bij een theehuis.
Hij knikte naar de aanwezigen, terwijl hij met geoefende, lange halen de veerboot aan de verweerde lijn over de flauwe stroom trok.
Een man in een lange, gesloten jas, die Li’s vraag gehoord had, wenkte hem bij zich. De man liep intussen naar de achterkant van het veer, waar een klein afdak was voor de rijkere klanten. Hij had een geldstuk naar de veerman omhoog gehouden, die tevreden had geknikt.
De man met de lange jas, Lu Yen, had een hulpkracht voor het vuile werk nodig in z’n theehuis: het legen van de strontvaten, het dagelijks op orde houden van de binnenplaatsen en het van de markt halen wat de kok had ingekocht.
Hij moest daarvoor vroeg opstaan, ‘s avonds na achten was hij vrij. Met de vrouwen van het theehuis, die rijke mannen verpozing schonken, mocht hij zich niet inlaten, ook niet als ze daar aanleiding toe gaven.
Het loon wat Lu Yen hem bood leek Li redelijk. In drie maanden zou hij voldoende verdiend hebben om een aantal maanden verder te kunnen reizen.

Op de andere oever aangekomen nam Lu Yen een riksja, die hij met een kort knip van zijn vingers had geroepen. De riksja-loper zou, temidden van het luide geroezemoes van de marktlieden, die vingerknip niet gehoord hebben als hij Lu Yen niet direct had opgemerkt toen de veerboot landde. Maar op dit uur kon je de rijke Lu Yen van het theehuis verwachten, wist de riksja-loper, een passagier die goed betaalde als je tenminste hard genoeg liep.
Toen Lu Yen was ingestapt had hij alleen maar naar Li omgekeken, wat inhield dat die moest volgen. Dat was niet moeilijk, want de geoefende draf van de loper kon hij gemakkelijk bijhouden.
Het was een flink eind voor ze bij een doodlopende zijstraat kwamen, die eindigde bij een poort met een deur met snijwerk en verguldsel, met een voorstelling van draken en sierlijke vrouwen die, spelend op een luit, uitrustende mannen vermaakten.
De riksja-loper klopte vijfmaal heel kort op de deur, die openzwaaide en hen doorliet. Lu Yen liet zich naar de achterste binnenplaats rijden voor hij uitstapte en de loper betaalde, die diep en dankbaar boog.
Li volgde Lu Yen naar binnen, waar ze in een grote, rijkversierde kamer kwamen, waar een mooie, oudere vrouw diep voor de eigenaar boog en hem een kop nog dampende thee bood. Het leek of alles al lang tevoren was geregeld.
Li stond afwachtend midden in de kamer.
Lu Yen wendde zich nu naar hem, keek hem laatdunkend aan en zei:
– Bediendes, zeker die voor de strontvaten, moeten buiten de kamer wachten tot ze geroepen worden. Maar nu je hier toch bent: dat is je geëerbiedigde meesteres, aan wie je verantwoording schuldig bent. En als er klachten over je komen vlieg je eruit. Ik dacht dat je geschikt zou zijn voor je werk, maar ik merk dat je onbeschaamd bent en weinig opvoeding genoten hebt. Je komt zeker uit het zuiden, die daar kennen hun plaats niet.
De vrouw, die zo-even nog vriendelijk had gelachen, keek hem nu streng en afkeurend aan.
– Wacht maar buiten, direct komt de hoofdbediende die je alles zal wijzen. En je hebt het gehoord, alleen als je je uiterste best doet mag je blijven.
Li boog zwijgend en ging de kamer uit.
Lu Yen zei tegen de vrouw dat Li hem een betrouwbare en potige kerel leek, maar wel een die je kort moest houden, ‘anders gaat het mis met de vrouwen, Lioe Ting, net als de vorige, die met ze probeerde aan te pappen. En stuur Mi Fang vanmiddag naar mijn kamer, ik heb haar al lang niet gezien.’
Hij ging gemakkelijker in z’n grote stoel zitten en keek Lioe Ting onderzoekend aan. Die lachte naar hem.
– Ze heeft je tot nu toe veel vreugde geschonken, maar je wilt je natuurlijk opnieuw overtuigen … Ze is hier al langer dan een jaar en ze is nog steeds graag gewild, al zal ze wel snel oud worden. Ze vertelde me zelfs dat er om haar gevochten is in haar geboortedorp.
– Zo, dan kan ze me vertellen waarom er om haar gevochten werd. Hoewel een mooie hoer altijd bekijks heeft, niet Lioe Ting? Vroeger, maar dat is lang geleden, werd er ook om jou gevochten, maar daar ben je nu te oud voor.
Lioe Ting knikte zwijgend. Het was lang geleden dat hij haar bezocht had, maar zo ging het nu eenmaal. En Mi Fang was de jongste en de mooiste, ze hadden een goede koop aan haar gehad. Daar moest ze als hoerenmadam tevreden mee zijn.

Drie weken later ontmoette Li de schone die hij had bevrijd.

Zijn taak was zwaar, vaak was hij pas ’s avonds laat klaar. In verhouding werd hij onderbetaald, maar dat was hier blijkbaar zo.
Midden op de dag kon hij terugverlangen naar de moeder en Mei Ling en het leven daar vlak bij de rivier. Daar moest je ook hard werken, maar niet zo gehaast. En je werd gewaardeerd.
Hij zuchtte, terwijl hij de zware ton met stront op het driewielige wagentje tilde.
Naar de rivier was nog een heel eind, nu de gemeenschappelijke beerput twee straten verder vol was. Naar de rivier was minstens een halfuur ver …
– Ben jij niet mijn bevrijder?
Hij keek verbaasd om.
– U bent …?
– Een theemeisje. Maar waarom doe je dit werk, daar ben je toch veel te goed voor …?
Li kleurde, slikte en zei: ‘Ik heb het geld nodig voor mijn reis naar het Noorden, naar een klooster daar.’
– Naar een klooster …? Zo’n mooie man … Je moet me daar morgenavond van vertellen. Ik hang dan de kleine lantaarn voor mijn deur, als teken dat je binnen kunt komen zonder te kloppen. Ik wil het je vergoeden.
Toen liep ze door. In het gedeelte van ‘de meisjes’ klonken ruziestemmen.
Hij keek haar na. Door de dunne ochtendkimono waarmee de meisjes naar het toilet gingen, kon hij haar helemaal zien. Het verwarde hem.

Op goed geluk ging hij na zijn werk – het was al donker – naar het meisjesgedeelte, waar hij bij één deur een kleine lantaarn vond. Hij deed voorzichtig de deur open en stapte binnen.
Mi Fang lag prachtig opgemaakt op een brede bank, ze rookte uit een jaden pijpje.
– Kom binnen en kom naast me zitten, ik heb naar je uitgezien. Het lampje buiten zegt dat ik bezet ben, dan komt niemand binnen.
Li deed zoals hem werd gevraagd, het zweet prikte aan z’n hals. Wat moest hij bij dit mooie hoertje?
– Toen je me bevrijdde was je helemaal niet verlegen, en nu …?
Ze liet een klaterend lachje horen, terwijl ze z’n hand pakte en die zachtjes streelde.
– Je bent zeker nog nooit bij een vrouw geweest, en toch …
– Nee, met Mei Ling …
– Was ze mooi?
– Heel mooi, maar anders als jij.
– Heb je nooit met haar geslapen?
– Nee, ik …
– Dan zal ik je leren hoe dat moet. Het is heel fijn, de bezoekers betalen er veel voor om het met mij te mogen doen.
Ze was nu zo dichtbij gekomen, dat hij de uitstraling van haar lichaam voelde. Het verwarde hem, maar maakte hem ook gelukkig.

Mi Fang maakte haar kimono open en drukte zich tegen hem aan, terwijl ze zijn rug streelde. Instinctief omarmde hij haar en begon haar te kussen. Ze liet zich langzaam in bezit nemen, zó dat hij alle remmingen vergat.
Toen hij bij haar binnendrong, streelde ze hem nog sneller en liet kreetjes van verrukking horen, die hem zijn bezinning deden verliezen.
Op het hoogtepunt voelde hij zich weggeslingerd in een vreemde stilte, ver weg van Mi Fang en de kamer waar ze waren.

Hij keek naar de rivier in zijn geboortedorp en voelde de moeder dichtbij. Ze was heel ernstig.

Toen hij daaruit wakker werd, voelde hij Mi Fang naast zich, die hem heel aandachtig aankeek en hem weer begon te strelen.
– Je bent heel mooi en je geeft om me.
Hij antwoordde niet, maar richtte zich half op en begon haar op zijn beurt zachtjes te strelen.
Ze werd heel zacht en drukte zich weer tegen hem aan.
Zo bleven ze nog een tijd woordloos samen, voordat ze zich van hem losmaakte.
– Ik moet jammer genoeg weer naar de ontvangkamer voor de klanten … maar jij bent de eerste man aan wie ik me helemaal gegeven heb alsof ik je vrouw was, voor altijd …
Li schrok … toch was alles goed.
– Ik zou het heerlijk vinden als je weer kwam. Ik zal het je wel laten weten. En ik zal Lu Yen zeggen dat alles nog nooit zo schoon is geweest, misschien krijg je dan wel opslag. Maar nu moet je gaan, ik moet me klaar maken voor de volgende klant en mijn werk doen. Niet zoals met jou …
Li kleedde zich rustig aan en liep naar de deur. Hij keek nog eenmaal achterom en zag haar zachte gezichtje. Toen hij de deur achter zich dichttrok leek het alsof hij aan een nieuw leven kon beginnen.

Hij ging de straat op naar de rivier, langs de oever, tot hij helemaal buiten was, alleen met de sterren en het zacht kabbelende water.
Met Mei Ling zou het heel anders zijn. Met haar zou het stille bijeenzijn veel langer duren en ze zouden misschien samen een kind hebben.
Hij voelde een stil geluk binnenstromen. Mi Fang had hem geholpen voor later … dat kwam door die vechtpartij en door de oude priester die hem had gestuurd.

In de weken die volgden ging hij nog een paar keer naar Mi Fang, die hem steeds verder binnentrok in de koortsige wereld van de snelle genieting – die, voelde hij, heel labiel was en gemakkelijk kon omslaan in botte lust.
Hij was bevoorrecht met het onderricht van Mi Fang, omdat ze echt van hem hield en ook stil met hem kon nagenieten. Ze werd dan geliefkoosd, zonder dat er iets van haar verwacht werd.
Dat maakte het steeds moeilijker voor haar het stille bijeenzijn te verbreken en Li weg te sturen. Maar Li, die wel voelde wat er in haar omging, kuste haar dan zachtjes en maakte grapjes, voor hij opstond om haar alleen te laten.
Dat ontroerde haar nog het meest, dat hij zóveel om haar gaf, dat hij het haar gemakkelijk maakte haar werk te hervatten.
Ze merkte tot haar verbazing dat ze nog meer begeerd werd, zelfs door Lu Yen, die zich liet overhalen Li een hoger loon te geven, ‘omdat hij alles zo goed schoon hield’.

’s Avonds, als hij bij Mi Fang was geweest en langs de rivier liep, keken de moeder, Mei Ling en het zusje hem steeds bedroefder aan.
Als hij dan opkeek om alleen nog maar de sterren te zien en het murmelen van de rivier te horen, zag hij het strenge gezicht van de oude priester, die door hem heen naar het Noorden keek. ‘Mijn tijd is bijna om,’ zei hij dan en voelde een tot nu toe onbekende kracht, een kracht van hemzelf, die niet meer door anderen gestimuleerd behoefde te worden.

Toen hij dan ook op een middag zijn ontslag vroeg aan Lu Yen, die daar heel verbaasd over was en hem probeerde te houden met een hoger loon en de positie van hulpkok, hielp de nieuwe kracht hem standvastig te zijn.
Voor Mi Fang liet hij een briefje achter, in de nanacht toen het hele bedrijf al sliep, waarin hij haar bedankte en kuste, voor later als hij hier misschien weer langs zou komen.
Het was nog donker toen hij vertrok op weg naar het Noorden, de ochtendster leek groter dan anders. En de stille velden herinnerden hem aan z’n vroege jeugd, toen hij nog vanuit de moeder leefde. Dat was voorgoed voorbij, hij moest nu op eigen kracht verder. Maar Mi Fang had hem laten ontdekken dat als je geen genoegen nam met de eerste steekvlam van de lust, er een veel grotere vreugde wachtte die zich over dagen kon uitstrekken, lang nadat je samen was geweest.


Li werd tevreden wakker in zijn kamertje achter het spreekkamertje. Had hij dat maar geweten, toen hij nog onhandig met Mei Ling had gevreeën…
 Dat met haar leek nu heel lang geleden, zelfs als hij dacht aan het vele dat later nog allemaal gebeuren zou. Een mensenleven was maar kort als je er op terugkeek en vele gebeurtenissen leken eindeloos verlengd, in verhouding tot hun betekenis.
 Dat was ook wat de oude priester had uitgestraald, als hij er aan terugdacht. Veel waarmee je bezig leek te zijn was dan ondergeschikt aan iets wat er wel was, maar dat je niet kon beetpakken of bevragen. Zelfs nu was het even ver weg en dichtbij als toen.
 Hij moest maar gaan slapen.