De droom van een dwaze monnik
22. Aardse hartelijkheid

Li loopt op zijn gemak naar het grote oude huis, gebouwd in de tijd dat het stadje er nog niet was, op de landingsplaats na, die het begin was van een weg naar een grote stad landinwaarts. De familie die zich daar had neergelaten moest een vooruitziende blik hebben gehad, want niet lang daarna waren er meer families neergestreken en hadden de kooplieden de handel op gang gebracht, in een streek waar van oudsher stoffen vervaardigd werden.
Dat alles is Li te weten gekomen in de tijd dat hij in zijn kamer heeft zitten luisteren naar de stemmen van het verleden, aangevuld door de verhalen van Harding en zijn Chinese vrouw.
Hij is nu bij de eerste poort en laat de klopper vallen. De bediende, die hem nog herkent en onderdanig buigt, zal hem direct aandienen bij de grote heer.
Li glimlacht vriendelijk, nadat hij gebogen heeft en zegt dat hij zelf wel naar de eetkamer zal gaan, hij weet de weg.

Als Li aan de buitendeur klopt, hoort hij snelle, lichte voetstappen die van de Chinese vrouw zijn, die nu voor hem staat. De oude Harding heeft hem ook gezien en is met een paar snelle passen bij Li, die hij zo krachtig omhelst dat Li het er benauwd van krijgt.
– Eindelijk ben je er, ik kijk al twee weken naar je uit. Kom bij me zitten en eet mee, er is genoeg. En vertel.
Li, die zich onbewust heeft voorbereid op een afstandelijke thuiskomst, wordt overweldigd door een hartelijkheid die de hele kamer lijkt te vullen.
Hij buigt nog driemaal voor de vrouw en vraagt naar haar gezondheid, waarop zij verlegen antwoordt dat die uitstekend is.
Pas dan gaat Li op de stoel zitten die Harding voor hem heeft aangeschoven. Door alles wat hij in de haven en daarna heeft beleefd, is hij de gewone menselijke genegenheid vergeten …
Eerst aarzelend, maar daarna steeds sneller, vertelt hij van Caroline, Jefry Morton, Belaert, om dan ongecontroleerd heftig van Sioe Lin te vertellen, waarbij hij beschaamd het hoofd buigt.
Hij komt niet eens aan het eeuwenoude onrecht toe, omdat Harding hem lachend onderbreekt.
– Je bent dus een gewone gezonde knul, die soms het vrouwelijk schoon niet kan weerstaan.
– Maar ‘de mooie’ …
– Toen was je in hoger sferen, maar als je dit ‘gewone’ overslaat, ben je kreupel.
Li buigt het hoofd.
Zijn vertelling wordt een wilde bergbeek, waarin verspreide brokken wielend en tuimelend voortjagen.
Harding, die zijn schrik en verwarring heeft opgemerkt, is achter hem komen staan en heeft zijn handen op Li’s schouders gelegd.
– Zonder zo’n ervaring kom je niet verder, Li … alles geldt nog, maar anders dan daarvoor. En waarschijnlijk zal het bij jou blijven veranderen … dat voorzie ik.
De omslag is zo groot dat Li in snikken uitbarst.
– Goed zo, laat je maar gaan, dan komt er ruimte …
Li vraagt verbaasd: ‘Heeft U een leraar gehad?’
– Nee, het leven zelf leert je dat, als je niet slaapt. En mijn vroegere vrouw zag veel waar ik overheen hobbelde.
Li ontspant zich met nog behuilde ogen … de weg van de monnik was dus maar één van de wegen, niet ‘de weg’…
– Dat U dat allemaal begrijpt.
– Natuurlijk, wat voor mij geldt, gaat ook op voor mijn zoon, want dat ben je nu.
– Ik ben echt thuisgekomen.
– Dan moet je nu eerst goed eten en dan je kamer opzoeken, die al is schoongemaakt. First things first … dat zal in de meditatie ook wel gelden.
– Ja, meneer Harding, maar ik zocht het boven mijn macht.
– Je moet eerst struikelen, om te weten waar je over struikelt.
Er komt een grote rust over Li. Hij hoeft niets meer.

Later op zijn kamer richt hij die opnieuw in, waarbij hij de meubels vraagt of ze het eens zijn met de plaats die hij ze geeft. Vaak moet hij ze nog verplaatsen … alles heeft dus een plaats die eens onderling is overeengekomen…
Het is al donker als hij op zijn kussen kan gaan zitten. Hij heeft zoveel doorgemaakt dat de toekomst hem niet plaagt.
Na het zitten is hij te moe om nog een wandeling langs de rivier te maken. Zonder verder nadenken rolt hij in bed, met z’n kleren nog aan en trekt het dekentje over zich heen.
Hij heeft drie dagen nodig om zichzelf terug te vinden.

De verhalen die hij hoort op zijn wandelingen langs de rivier zijn nieuw. En die van verderop, tot aan de oceaan, blijven een gerucht.
Het gewone leven neemt hem helemaal in beslag. Waar hij vroeger mee bezig was lijkt nu een buitenom, een idee in zijn hoofd.
Als hij er Harding naar vraagt raadt die hem aan, na een poos gezwegen te hebben, zich iedere dag een taak te stellen. Dan merk je gemakkelijker op waar het in een idee verandert.
Dat had Harding van z’n vroegere vrouw geleerd.
Li knikt. Hij zal het proberen.

Na nog een week vertelt Li aan Harding dat hij zich bij de telefoondienst wil melden en daarna zijn familie bezoeken. Harding knikt alleen maar.
– Je koers bepalen terwijl je het nog niet echt weet, is moeilijk, maar als je niet handelt raak je verloren in fantasieën. Ik heb zo twee jaar doorgebracht – dat was nog voor we elkaar ontmoetten. Mijn zaak ging goed, de mensen kwamen naar me toe, maar ik werd toch ongelukkig. Mijn vrouw heeft me laten otteren. Op een dag heb ik mijn werk weer opgepakt en ben naar een voor mij nieuwe streek gereisd. Het leven leek opeens weer de moeite waard. Meer kan ik je niet vertellen. Ik weet alleen dat je het moet doen.
Li kijkt door de open deur van de eetkamer naar buiten. Hij hoeft niet te antwoorden. Harding laat hem aan zichzelf over … je kunt wel aanwijzingen krijgen, maar je weet pas wat ze waard zijn als je ze hebt opgevolgd …

Als hij zich meldt bij de telefoondienst wordt hij tot zijn verbazing heel vriendelijk ontvangen, alsof ze op hem hebben zitten wachten. De chef vraagt hem zelfs of hij, als hij zaken opmerkt die verbeterd kunnen worden, dat zeggen wil. Nu hij net is bijgeschoold kunnen ze er hier van profiteren. Hij krijgt ook loonsverhoging.
Dat de anderen daar jaloers op zullen zijn is onvermijdelijk, die gevoelens zijn er altijd.

Maar nog ouder is de geheimzinnige kracht onder de grond, die alles gaande houdt. Om vanuit die kracht te kunnen leven, moet hij alles wat hij meent te weten vergeten.
Tussen de mensen is dat moeilijk, maar toch moet hij zich niet afzonderen, zelfs niet als monnik. Je kunt niet samenwerken en zelfs een beetje leiding geven – zoals de voorman hem gevraagd heeft – als de anderen denken dat je je te goed voelt.
Alleen als hij thuis is of bij de kleine rivier, niet ver van zijn huisje, kan hij proberen leeg te zijn van het vroegere.
Nog moeilijker is het deze ommekeer aan anderen uit te leggen.

Dat merkt hij als hij zijn familie opzoekt. Het kost hem langdurige gesprekken met Tioe Lin, voordat ze bereid is alle verhoudingen opnieuw te bekijken. Pas nadat hij haar ook nog uitvoerig verteld heeft van het avontuur met Sioe Lin op de boot, begrijpt ze dat voor Li de gewone man-vrouw verhouding niet kan gelden.
Ze kunnen wel goede vrienden zijn, met eigen verantwoordelijkheden. Het is een werkverband, met Tioe Lin als vervang-moeder en hoofd van de weverij, en Li als vader en voor de buitenwereld als haar man. Geld voor levensonderhoud en de zaak kan ze altijd van hem krijgen, als het iets minder goed gaat.
De kleine Mei Ling gaat door in de oude verhoudingen en zorgt ervoor dat de gevestigde rangorde wordt aangehouden. Zijzelf aan de ene kant van haar vader en Tioe Lin aan de andere kant. Dat heeft ze met Tioe Lin een paar keer van tevoren gedaan. Nu kan ze het in het echt doen, bij het middageten met de werknemers.
Voor de disgenoten verandert er niets.
Zo moet het maar voorlopig, denken Li en Tioe Lin, al beseffen ze heel goed dat ze nog een omgangsvorm moet vinden die hen beiden past.

In de verhouding met Harding, die Li ook iedere maand bezoekt, maar veel korter dan voorheen, verandert weinig, nu blijkt dat Li de discipline van nieuwe dingen ondernemen niet nodig heeft. Het verlangen vanuit een andere gezichtshoek op het leven in te gaan is sterk genoeg.
Alles lijkt voor Li geregeld. Zijn kamer wordt schoongehouden en hij eet samen met Harding, die hem voorzichtig uitvraagt over wat hem drijft.
Als Li vertelt over de onpersoonlijke kracht onder de aarde, die alles verder laat groeien, kijkt Harding hem lang en ernstig aan.
– Voor mij is die onpersoonlijke kracht God, al heeft het ook te maken met zoals ik leef. Helemaal onpersoonlijk is het dus niet.
Li zwijgt een poos voor hij antwoordt.
– Ik denk dat het voor mij ook zo is, al weet ik niet echt hoe het werkt. Dat is telkens anders. Het lijkt net alsof je voortdurend opnieuw gevormd wordt en je niet meer bent dan het ogenblik dat je leeft, terwijl je ook weet hoe oud je bent en hoelang je al geleefd hebt. Dat hele verleden, met alle ervaringen, is ook waar. Maar anders, meer op de tweede plaats. Maar het is er wel, en het maakt ook dat je de dingen zo en zo doet.
– Dat ‘zitten’ heeft veel helder gemaakt, ook voor mij, Li. Ik was tot nu toe tevreden met een onbestemd weten over die onpersoonlijke God.

Het zijn vooral deze gesprekken met Harding die maken dat het ‘Grote Vergeten’ zonder strubbelingen bij Li binnentrekt en hij op een dag met een kloppend hart naar het tempeltje van de oude priester gaat.
Hij verwacht een verwaarloosd gebouwtje te vinden, een langzaam vervallend gedenkteken van vroeger, dat zijn tijd heeft uitgediend.
Niets is minder waar. Het is er nog.
Een eind er vandaan hoort hij de bel al. Anders dan vroeger. Minder krachtig en ook niet als een oproep, maar wel als een levensteken dat net als de adem niet gemist kan worden.
Dichterbij gekomen ziet hij iemand zitten en het kussen voor een bezoeker is er ook nog. Hij klopt voorzichtig aan en buigt driemaal voor de zittende figuur voor hem, die langzaam opkijkt en dan glimlacht.
– Dus toch nog! De meester heeft gezegd dat Li Tan Tjong het eens over zou nemen. Hij wist niet wanneer. Meneer Li had nog veel te doen in de wereld die voorbij gaat, maar dan …
De jongeman zwijgt en kijkt Li vragend aan.
Het antwoord komt met de kracht van een veer die zich eindelijk ontspant.
– Natuurlijk, dat was voorbeschikt. Maar je moet me helpen, het kan niet direct helemaal en jij moet blijven als eerste monnik … er komen meer …
Hoe weet hij dat? Het was er gewoon, direct …
Zowel de jonge monnik, Wang Tan San, als Li blijven zwijgend zitten.
Na een half uur kijken ze op en rekken zich.
– U hebt het overgenomen. Het zitten was anders, ik raakte mezelf kwijt.’ En na een poos: ‘Als U er kunt zijn als ik het land moet bewerken, is er altijd iemand.’
Li knikt alleen maar, nadat hij gehoord heeft wanneer hij het moet waarnemen.
Het ontgaat hem dat hij hiermee de rol van de meester heeft overgenomen.
Alles ging vanzelf.
Vanuit de kracht onder de aarde …? Misschien … wat doet het ertoe …
Wang gaat opnieuw zitten, Li vertrekt, alles is geregeld.

De chef van de telefoondienst kijkt verbaasd en teleurgesteld op, als Li hem vertelt dat hij nog maar één dag in de week kan komen voor het verder instrueren van de ploeg.
… een monnik blijft toch ongewis.
De ploeg vindt het ook jammer en vindt er een week later op dat de voorman af en toe naar Li bij Harding zal gaan om te vertellen hoe het op de zaak gaat en te vragen of Li nog nieuwe aanwijzingen heeft.
De chef stelt zich tevreden met het weinige salaris dat hij nu nog aan Li kwijt is.
Met de vervanger van Tjou maakt Li een vaste afspraak voor de dagen dat hij in het tempeltje moet zijn. Zo is alles voorlopig geregeld.
De samenwerking met Wang wordt steeds vanzelfsprekender. Beiden ervaren het als het voorzegde begin van een klooster.

Op een nacht droomt Li, in zijn kamer bij Harding, van een klein klooster op de plaats van het tempeltje en een veertigtal monniken die daar leven. In plaats van rupsen verzamelen in de kloostertuin, doen ze werk op de akkers van Wang en houden alles bij. Door die arbeid kunnen ze goedkoop graan betrekken. Li krijgt het meesterkamertje.
Maar het verlangen in de wereld te zijn waar alles bijeen hoort, blijft.
Op een nacht als de gezwollen rivier na een langdurige regenperiode hem grommend roept te komen, loopt hij met zijn monnikskleren aan de kolkende stroom in. Halfweg de stroom, op het punt meegenomen te worden, ziet hij de oude priester die ‘Nee’ schudt en naar binnen wijst.

Daar eindigt de droom. Hij wordt langzaam wakker.
Naar binnen …
Is de kracht alleen onder de grond? En de zon, de maan en de sterren dan? Als het overal is, hoef je er niet naar toe te gaan …
Geen plannen maken, alleen aandachtig zijn, ook in het werk buiten het tempeltje.
Was hij ooit aandachtig buiten de meditatietijden? Zomaar voor alles … ook zonder doel?
Een storm van vragen.
Eén voor één … kan dat?
‘Te vroeg,’ hoort hij in zichzelf, ‘eerst doen.’
Het lijkt wel of die man met de kap hem maant. Doen is doen.
Hij staat op.
Gaan ‘zitten?’

Buiten staan de sterren nog. Het water in de put ziet zwart, hij haalt water op in een houten puts. De sterren die zich daarin weerspiegelen, zijn heel dichtbij.
Hij plenst water over zich heen. Niet alleen zijn bloed gaat sneller stromen, maar ook de energiestroom komt op gang.
Kalm … gaan ‘zitten’.
Op weg naar zijn kamer loopt hij alleen maar, stap na stap … geen gedachten.
Mag hij binnen? Maar het voelt goed.
Op het kussen valt al het vorige weg. De adem neemt hem mee naar waar nog niets is.
Als de luiken openklappen van de eetkamer van Harding, staat hij op en loopt er rustig naar toe.
‘Denk je al aan wat je zeggen wil?’
Hij kijkt om. Er is niemand.

Harding ziet onmiddellijk dat er iets aan de hand is. Zijn vragende gezicht is voldoende om Li alles te laten vertellen.
Ze zwijgen een poos.
– Helemaal begrijpen doe ik het niet, Li, maar het zal zoiets zijn als met mijn vroegere vrouw, die laat alleen iets van zich merken als het echt nodig is.
– Ja, zoiets meneer Harding. Ik mag niet meer treuzelen.
– Dan is het in orde.
Li moet lachen. De vertrouwde wereld van gisteren hoort er ook bij.
Het samen eten haalt alle gewichtigheid die er nog was weg.
Als ze klaar zijn, zitten ze nog een poos zwijgend tegenover elkaar.
De vrouw ruimt geruisloos de tafel af. Ze kijkt heel ernstig.
– Dat is ook een gewoonte, Li, te denken dat je niets mag zeggen.
– Vaak wel, meneer Harding, maar deze keer …
– Ik weet het, Li, maar ik moet aan het werk om er niet tóch over te gaan denken.
– En ik ga naar de rivier, daar zijn de verhalen van heel vroeger nog. Als je ernaar luistert, zie je hoe het een het ander oproept en steeds verder wegraakt van hoe het begon’ … hij zwijgt even … ‘ik bedoel, waar het nog ervaring was.’
– Ga maar gauw, Li, ik heb op een andere manier met hetzelfde te maken.

Li praat steeds minder met Harding en Wang. Tot zijn geruststelling vinden ze dat heel normaal.
De wereld waar alles één is, is overal, maar om haar te ervaren moet je er wel tijd voor vrij maken en gaan zitten op plaatsen waar het vanzelf stil is. Bij Harding en in het tempeltje.
Soms voelt hij de tijd voorbij stromen. Hijzelf blijft dan achter. Dat maakt hem machteloos en vol zelfverwijt.
Wat helpt is weer naar de verhalen luisteren die gelukkig overal zijn. Er komen er steeds bij, als je heel stil bent en je eigen verhaal er niet meer toe doet.
Zijn gezin, Harding en de telefoondienst ervaren zijn veranderde houding: er gaat een vriendelijke warmte van hem uit, ook als ze uit hun humeur zijn of geërgerd of gehaast.
Li lijkt het niet op te merken en gaat gewoon door te doen wat hij te doen heeft.
Tioe Lin vraagt hem er een keer na.
– Ik ben te onbelangrijk om te reageren op zulke stemmingen. Die zijn er nu eenmaal als je helemaal gelooft in alles wat er in je omgaat.
– Is dat slecht?
– Dat zou het zijn als je die andere wereld, waar alles één en verbonden is, kent en net doet of die er niet is …
Hij lacht naar haar.
Ze antwoordt niet, staat een poos naar buiten te kijken en gaat dan naar de weverij.
Wat dat betreft lijkt ze op Mei Ling, alleen heeft het bij haar een formelere vorm gekregen, waarschijnlijk door het harde leven dat haar deel is geweest.
Dat is vroeger allemaal langs hem heengegaan, zoals ook de uitbuiting van de eenvoudige handwerkslieden en boeren.
Het willen opkomen voor de misstanden is net zo’n onmogelijke taak als het willen verenigen van de Zuidelijke en Noordelijke natuur in het Klooster op de Overgang.
Wat hij kán doen is veel bescheidener, en zelfs dat is niet zo eenvoudig: proberen zo aandachtig te luisteren en te kijken dat de ander of het andere volledig ervaren kan worden. Dan alleen is het mogelijk iets te doen of na te laten dat de ander helpt zijn weg te vervolgen.
Hij moet denken aan de oude priester en de gebonden voetjes van de kleine Tioe Lin … zou hij zo goed kunnen luisteren…?
‘Weer denken?’
Hij schrikt.
Dat is zijn werkelijke tegenstander. Een oeroude gewoonte te proberen iets te begrijpen, waarvan je met je beperkte bewustzijn alleen maar het staartje hebt gezien en niet hoe het zo gegroeid is, heel lang geleden of in een vorig leven.
Hij zucht.
De zon buiten, die alles verlicht en laat groeien, is niet veranderd. Dat lijkt heel gewoon. Hij ademt en kan zien en voelen. Hij kan zelfs zijn blik afwenden.
Waarvoor is hij hier?
‘Eindelijk,’ hoort hij in zichzelf. Het klonk niet vriendelijk.
‘Dus opnieuw beginnen,’ zegt hij in zichzelf.

Hij loopt naar het tempeltje en gaat in het kamertje zitten.
Wang is opgestaan, gaat naar het kamertje, buigt en vertelt dat zich twee mannen hebben aangemeld: een van de telefoondienst en een van de weverij van Tioe Lin.
– Ze kunnen er vooreerst maar drie dagen zijn in verband met hun werk.
– Dat is onverwacht mooi, Wang. We zullen ons best doen.
Wang gaat met een warm gevoel weer naar zijn plaats. ‘We’ zei de meester … dan moet het wel goed gaan.
De rivier murmelt zacht, soms komt een zwerm vogels langs, dat is maar heel kort.

Hoe is het eigenlijk gegaan? Hij heeft op de oude priester gerekend. Dat is nu voorbij. En de man met de kap hoorde natuurlijk ook bij de priester.
Buiten is het zacht gaan regenen, hij heeft alle tijd.
Toch riep de priester hem wel terug toen hij het grommend geweld van de rivier inliep om zich toe te vertrouwen aan het wilde water.
Dat was blijkbaar te gemakkelijk. Hij moest naar binnen luisteren, geduldig, zonder verwachting. Verwachting had hij niet meer. Geduld wel, maar hij luisterde vast niet intens genoeg.
‘Ja,’ hoorde hij.
Hij rechte zijn rug. De geluiden werden helderder. Er ging een hele tijd voorbij.
In het dorp maakte men zich klaar voor het avondeten.
De mensen waren moe en verlangden te gaan slapen. Veel hadden ze elkaar niet te vertellen. Het was een dag als andere dagen, en dat er een van de weverij naar het tempeltje gegaan was, was al oud nieuws. Alles had natuurlijk een betekenis, alleen kon je dat niet bedenken. Denken en oordelen zaten vast in de tijd.

Hij stond op, groette Wang en zocht een klein theehuis op, waar hij een maal bestelde. Aan de lage tafeltjes zaten wat mensen te eten, anderen wachtten net als hij. Dat was heel feitelijk. Er trok een grote kalmte binnen.
Ook tijdens het eten, dat dampend werd opgediend, bleef het zo. Hij was er bij en hoefde niets te zijn. Het was goed, rijk voedsel.
… hij moest Wang maar een paar keer meenemen, dan werd het nog gewoner tussen hen. Als er een onderscheid was, had dat niets te maken met zijn genegenheid voor Wang …
Met onderscheidingen hield je jezelf voor de gek.

Buiten, na betaald te hebben en zijn dank te hebben uitgesproken, ging hij terug naar het tempeltje. Wang was er nog. Hij vertelde van het eethuisje en zijn voornemen er een volgende keer met hem samen heen te gaan.
– Wat mij betreft kun je nu naar huis gaan. Ik blijf nog een poosje.
… ze deden het samen, de meester en hij. Ja, hij was moe. Wat fijn dat ze het samen deden …
Na driemaal gebogen te hebben, verdween Wang in de nacht. Li ging met hem mee, al zat hij stil in het kamertje. De wereld was iets dichterbij gekomen.

De verandering in de maanden daarna merkte Li nauwelijks op. Hij begon zich medeverantwoordelijk te voelen voor het leven van zijn familie en de andere bekenden: Caroline, Harding en Jefry.
Het groeide gewoon, onontkoombaar.
De anderen merkten dat het leven veranderd leek als hij bij ze was, terwijl de situatie natuurlijk hetzelfde was.
Dikwijls wachtten ze als ze een beslissing moesten nemen tot Li toevallig langskwam. Ze vertelden waar ze mee zaten. Li ging dan bij ze zitten en sloot zijn ogen. Als hij na een poos opkeek, leek het opeens duidelijk welke kant ze moesten kiezen.
Als ze het hem vertelden moest Li glimlachen.
– Soms gebeurt dat, als ik heel stil ben. Dan kan ‘Het’ jullie bereiken.
Eigenlijk hebben jullie mij niet nodig. Als jullie niet meer over je probleem denken, alleen maar luisteren, zoals je de adem kunt beleven zonder er iets aan te doen, dan kan je geest stil worden en zien waar hij voor staat.