De droom van een dwaze monnik
23. De klomp goud van de Dharma

Li herinnerde zich de legende van de klomp goud van de Dharma. Die klomp was zo zwaar, dat je bootje steeds dieper kwam te liggen … dat was natuurlijk omdat je steeds beter besefte hoever je taak zich uitstrekte …
Maar de legende vertelde ook dat je hulp zou krijgen. Of er kwam een ander bootje dat de klomp overnam of er kwamen roeiers bij.
Daardoor werd je vertrouwen in het Omvattende zo groot dat je je kon blijven inspannen zonder aan een resultaat te denken.
Het was niet alleen ‘zitten’, maar ook aandachtig werken aan zaken die voorlagen. En je wist nooit wat het zou zijn, want belangrijk en onbelangrijk deden er niet toe.

De mensen die de klomp goud drijvende hielden, kwamen geleidelijk als deelnemers aan de meditatie in het tempeltje. Ze maakten er een soort klooster van, met maar weinig geboden. Alleen verplichtte je je de voorgeschreven oefeningen te doen en soms, als je daar behoefte aan had, met een ander te praten over wat je niet begreep.
Li had daarover gezegd dat je goed moest luisteren naar hoe je het zei. En dat je natuurlijk, als je naar de ander luisterde, een opkomende mening goed moest bekijken.
Dat was niet zo gemakkelijk, maar degenen die er aan deelnamen begrepen op den duur wel dat er niets anders opzat.
Het leek op de benadering van de Meester van het Verbindende Woord en die van het Bijtende Woord, verbonden door de overgave van ‘de mooie’.
Soms moest Li midden in de nacht hardop lachen als hij de onmogelijke zigzag van zijn leven overzag. Dan was het goed dat Wang hem verzekerde dat de intensiteit in de groep groeide en dat ze zich allemaal inspanden, zonder aan zichzelf te denken.
Natuurlijk was dat niet helemaal waar, maar de klomp goud van de Dharma had wel meerdere roeiers gekregen. Li kon gerust zijn. Het Alomvattende was merkbaar voor allen die deelnamen. Ze hadden steeds minder haast.
Hoe het zou lopen was immers onvoorspelbaar.
Li raakte zijn oude tijdsbesef kwijt. Het leraar zijn was hem blijkbaar toegevallen. Waarom zou hij nooit weten. Dat was maar goed, weten was een nodeloze last.
Alles wat hij tegen zijn leerlingen zei, verdween nadat hij het uitgesproken had.
Het was immers alleen waar op dat ogenblik.
Zijn lichaam bleek een wondere wereld, waar hij zich eerbiedig steeds verder in verdiepte. Ook dat was eindeloos.
Er was niets om ongerust over te zijn, als hij maar altijd ter beschikking was op het moment dat er een beroep op hem gedaan werd.

<< Inhoud | Eind