De droom van een dwaze monnik
21. Opnieuw op weg

Een week later gaat Li naar de telefoondienst. Met de chef komt hij overeen dat hij er nog twee maanden zal werken en daarna naar Amerika zal gaan. Hij merkt dat de chef hem niet meer van bijbedoelingen verdenkt en hem zelfs aan een adres in het dorp helpt waar hij zolang kan wonen.
Voordat hij naar Amerika afreist moet hij nog naar Tioe Lin gaan om afspraken voor de toekomst te maken, al weet je natuurlijk nooit hoe het zal lopen. Als hij daar een paar dagen blijft en haar alles van de laatste tijd vertelt, zal dat Tioe Lin het gevoel geven er samen voor te staan. En daar hoort zijn verblijf in Amerika bij.
Hij moet het stap voor stap doen en niet vooruit kijken.
Weer geregeld ‘zitten’ zal zijn geest vrij houden voor het komende.

Twee maanden later vertrekt hij.
Op de boot merkt hij hoe anders het leven zich aan hem voordoet – een teken dat hij op de goede weg is?
Aan tafel maakt hij kennis met een levenslustig Chinees meisje, dat vertelt dat ze voor dezelfde telefoonmaatschappij werkt, maar op een meer zuidelijke plaats in China. Ze wil zich weer laten bijscholen, om straks in China een beter betaalde baan te kunnen bedingen.
Amerika is voor haar ook een beetje vakantie, want het leven daar is veel boeiender en uitdagender dan in China. In Amerika ontleent de vrouw haar waarde niet alleen aan haar ondergeschikte taak als vrouw en moeder, maar is ze een zelfstandig iemand, die ook als zodanig wordt gerespecteerd.
Af en toe kijkt ze Li daarbij uitdagend aan, rekenend op een ouderwetse Chinese repliek.
Li, die aandachtig naar haar heeft geluisterd, heeft schik in dit openhartige en rebelse pleidooi voor vernieuwing, dat het oude wil afschudden om onbelemmerd op het nieuwe te kunnen ingaan.
Ze vraagt of hij het ook zo voelt, na van Amerika geproefd te hebben.
– China kan zeker niet zo blijven,’ zegt hij na enig nadenken, ‘als in de nieuwe wereld het onderzoek in de techniek voortvarend ter hand wordt genomen. Maar ik vind het jammer als daarbij menselijke waarden verloren gaan.’
– Zoals?
– De eerbied voor al het levende en voor het ritme van dag en nacht. Het je bewust zijn van wat de grote natuur stilzwijgend voor je doet.
– En de man-vrouw verhouding?
Li gaat het in zichzelf na en vertelt haar zonder terughouding hoe hij zijn verhouding tot de vrouw heeft beleefd. Hij stelt de vrouw in vele opzichten hoger dan de man.
– Ook bij het hoertje Mi Fang?
Sioe Lin is rechter op gaan zitten.
– Zeker, in haar omstandigheden … en voor ‘de mooie’ heb ik grote bewondering. Ze zou gemakkelijk op haar rechten kunnen staan en mij niet zomaar laten gaan. En mijn ervaring met Lioe Sjoe, die mij ongebroken aandacht leerde, maakt mij bescheiden.
– Maar dat is de opvatting van een monnik die natuurlijk niet echt hartstochtelijk mag zijn, en niet die van de doorsnee man en zeker niet van de rijkere in China.
– Misschien heb je gelijk, Sioe Lin, hoewel de andere monniken mij dwaas en onberekenbaar vonden en te vrij ten aanzien van het vrouwelijk geslacht.
– En je verhouding tot Caroline? Ben je uitsluitend haar geestelijke begeleider, waarvoor je ook nog wordt betaald?
Ze keek hem strak aan. Hij heeft haar de situatie waarschijnlijk onvoldoende duidelijk gemaakt, dat ze zo uitdagend doet.
Daarom vertelde hij haar uitvoeriger over de opdracht van Harding – zijn eerste wereldse verbintenis in de grote wereld, die hij zo letterlijk heeft genomen dat hij later, toen hij van Caroline is gaan houden, nooit aan intiem contact heeft gedacht. Bovendien had hij plezier in haar onafhankelijk gedrag en de wijze waarop ze twee culturen voor zichzelf probeerde te verzoenen.
– En nu je Mi Fang en ‘de mooie’ achter de rug hebt?
– Dat heeft daarin geen verandering gebracht, en je vergeet bovendien Tioe Lin en mijn dochtertje.
– Dus speelt het erotische geen rol meer?
– Natuurlijk wel, het driftleven blijft altijd werken.
– Jawel, meneer de monnik, heel goed en ik geloof je ook nog. Maar we zien elkaar nog wel. Dan zal ik je van mijn avonturen vertellen, die net de andere kant uitwijzen: de bevrijding van een keurslijf, dat in een jaar tijd werd verbrand in een ongekende passie. De knagende hunkering, die ik in China kende en vele vrouwen met mij, verdween en maakte plaats voor een zelfstandige en avontuurlijke houding tegenover de man. Daardoor kan ik zonder bedenken in het moment beslissen, zonder me schuldig te voelen.
– Dat is een hoogst spirituele houding, als je jezelf tenminste in de gaten hebt.
Ze veerde op.
– Je maakt me nieuwsgierig met die on-monnikse uitspraak en het lijkt me leuk contact te houden.
… ze zou hem wel uitdagen, ze kende haar kwaliteiten, en in Amerika kon je ver gaan … onvruchtbaar was ze en misschien daardoor des te hartstochtelijker …
Ze moet inwendig lachen dat ze al denkt aan hoe het zal gaan, ze is toch niet verliefd?
– Contact houden lijkt mij ook prettig.
Waarom hij het prettig vindt ontgaat hem. Daar zal hij later om moeten lachen.
… fijn dat hij er zo op ingaat, denkt ze, dat doelt vast op een erotisch avontuur.
Ze heeft niets te verliezen, en dat met ‘de mooie’ maakt het extra spannend.

Als ze hem later op de avond bij de reling ziet staan, schijnbaar verdiept in de einder, loopt ze vrolijk op hem af, maar ze houdt in door zijn onbeweeglijkheid en de intense concentratie die van hem uitgaat.
… dit kan echt een nieuw avontuur worden, denkt ze, en één waarop ze niet is voorbereid. Ze moet niet ineens teveel initiatief nemen … je kunt pas verleiden als je bij benadering voorziet wat je kunt verwachten.
… met dat vreemde aan hem moet je oppassen, denkt ze. De zee, de einder en de sterren kunnen het niet zijn, die zijn toch altijd hetzelfde.
In de hut, voor ze haar pyjama aantrekt, bekijkt ze zichzelf nog even in de kleine ronde spiegel met vochtvlekken en besluit dat ze veel te bieden heeft.
Ze slaapt direct in.

Sioe Lin is voor Li een nieuw soort Chinese, die hij graag beter wil leren kennen, al lijkt hem haar bedekte toespeling op intiem contact er niet bij te horen. Het zal wel te maken hebben met een nog niet gestilde honger. Maar daarvoor gaat hij niet naar Amerika.
Hij moet maar gaan slapen.
Dat lukte ook, maar hij droomt dat Sioe Lin met katachtige lenigheid op hem afkomt … moet hij zich verdedigen…? Tegen een vrouw…? Maar gelukkig schuift het bergende lichaam van ‘de mooie’ zich daartussen.
Moet hij altijd geholpen worden?
Met die vraag glijdt hij terug in de slaap.

De volgende dagen spreken ze elkaar schijnbaar terloops. Het zijn eigenlijk geen gesprekken, ze vertelt uit haar leven en hoopt op kritiek of bijval, waardoor hij misschien loskomt van zijn brave wereld.
Midden in zo’n gesprek kijkt Li dan plotseling weg en wordt onbereikbaar, om een tijd later weer te antwoorden. Hij blijkt wel alles gehoord te hebben, maar vindt het niet van belang. Hij glimlacht dan vriendelijk.
Erger is dat hij een keer duidelijk in slaap valt en wakker schrikt als ze hem aanraakt.
Gekwetst vraagt ze of het zo oninteressant is dat hij ervan in slaap valt, waarop hij vriendelijk antwoordt dat een nieuwe associatie hem in beslag nam.
‘De eerste vernedering,’ constateert ze.
Ze laat het zo min mogelijk merken en zegt dat ze moe is en even wil rusten.
Hij kijkt haar verbaasd aan.
– Het is juist zo boeiend, en het spijt me dat ik even afdwaalde. Vergeef me maar.
Heel impulsief omhelst ze hem.
– Je bent een wonderlijke schat en het maakt me nieuwsgierig naar meer.
Daarop verdwijnt ze naar haar hut. Daar constateert ze dat een monnik geen doetje is en dat hij zich niet laat manipuleren. Hij volgt zijn eigen koers en gaat pas op haar in als het in zijn kraam te pas komt. Ze zal nog veel moeten leren. Li wil wel een vriend zijn, maar geen minnaar, zoals ze gedacht heeft. Toch wil ze het contact niet verliezen. Misschien kan ze hem in het veel vrijere Amerika ontdooien…
Een paar Chinese medewerkers op de zaak zijn dol verliefd op haar geweest, ondanks hun vrouwen, die het met lede ogen hadden aangezien. En zij heeft de relatie verbroken.
Met die gedachte slaapt ze in.

Li neemt zich voor wellevender met Sioe Lin om te gaan en niet botweg zijn eigen binnenleven te volgen in haar bijzijn, al heeft hij altijd een veel grotere behoefte aan frisse lucht en deinende golven als zij erbij is.
De verdere reis verloopt als daarvoor. Hij geniet voluit van de wisselende stemmingen op het grote water.
Sioe Lin laat hem tot zijn opluchting met rust.

De eigenlijke overgang naar het Amerika van de eerste keer komt als de trein New York binnenrijdt en hij een bus neemt naar het voorstadje waar Caroline woont.
In de dagen die volgen merkt Li dat de vrienden van Caroline hem zonder reserve ontvangen. En Jeff Morton, de vriend en arts in opleiding, ontvangt Li zelfs als een oude bekende. Waarschijnlijk heeft Caroline veel over hem verteld en is de aard van hun verhouding duidelijk en onverdacht. Concurrentie hoeft Jeff niet te vrezen en een gesprek over ‘het zitten’ met hen beiden maakt alles heel gewoon.
Na twee weken ‘zitten’ met Li heeft Caroline zichzelf ‘teruggevonden’, waardoor ze niet meer afhankelijk van hem is. Li kan gaan uitkijken naar een simpel bijbaantje om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Harding had hem wel aangeboden zijn levensonderhoud te bekostigen, maar Li wil daar liever zelf voor zorgen.

Bij de telefoon zijn nieuwe ontwikkelingen op gang gekomen, die Li voor China onder de knie moet zien te krijgen. Hij verbaast zich erover dat zijn kloosterverblijf de vertrouwdheid met het werk geen schade heeft gedaan en zijn opnamevermogen zelfs heeft vergroot. Na een paar weken is ‘de monnik’ alweer een van de vele leerlingen die zich voor zijn moederland wil bekwamen en het valt niet eens op dat hij een bijbaantje krijgt.
Li heeft namelijk gemerkt dat veel werktuigen voor het installeren niet prettig in de hand liggen en hij heeft voorstellen gedaan voor verbetering, aan de hand van schetsen. De chef heeft hem verwezen naar een klein toeleveringsbedrijf, Hi-Nan en Co., dat zich hiermee bezig houdt. Dat wordt gedreven door een Amerikaan en een Chinees.
Li maakt, als hij zich bij hen vervoegt, direct duidelijk dat hij graag van hen wil leren en dat hij niet als verkapte toezichthouder van hun enige opdrachtgever komt. Al gauw werken ze broederlijk samen en raakt Li bevriend met Ha Tung.
Bij bezoeken aan diens familie geeft Li, zonder zich daarvan bewust te zijn, hun het levensgevoel terug van het oude, maar langzamerhand verre land – al is dat anders dan Li’s herinnering aan het langzaam rijpen van het graan en het ploegen met de ossen.
Li vraagt zich af of het bij hem ook zo zal wegraken.
Om dat te weten te komen gaat hij in de Chinezenwijk wonen, waar hij bij een van de kennissen van Ha Tung een kleine, eenvoudige kamer vindt, zonder de geriefelijkheden van een doorsnee Amerikaans appartement.

Het kalme leven dat Li zich heeft voorgesteld wordt opnieuw door Sioe Lin doorbroken, als ze hem op een middag in de pauze herinnert aan de afspraak op de boot. Ze stelt hem voor na afloop van het werk met haar te gaan eten in een restaurant dat ze goed kent. Na enig nadenken stemt hij toe.
Later op het werk vergeet hij alles, en schrikt opnieuw als Sioe Lin aan het eind van de werkdag plotseling achter hem staat en haar armen om hem heenslaat.
– Ga je mee, ik verlang al een paar weken naar je, maar ik moest eerst een vriendje kwijtraken dat al te bazig werd.
Ze kijkt hem vragend en uitdagend aan.
De nonchalante manier waarop zij erover spreekt brengt hem in verwarring, maar dat merkt ze niet. Ze trekt hem haastig mee naar de uitgang en slaat op straat een arm om hem heen, zoals Li hier wel meer heeft gezien.
Haar aantrekkingskracht sust hem in slaap.

Het restaurant blijkt er een met striptease zijn, ziet hij op de reclame aan de ingang. Dat hoort blijkbaar bij haar levensstijl.
Binnen, bij een uitgelezen maaltijd, maakt ze hem opmerkzaam op de mooie Chinese meisjes, die half ontkleed en lonkend tussen de tafeltjes doorlopen.
Intussen heeft ze haar stoel dichter naar hem toegeschoven. Hij trekt zich verschrikt terug, maar ze lacht diep in haar keel en herinnert hem aan Mi Fang, die hem de liefde heeft geleerd.
– Bij mij kun je nog veel meer en …
– Wat ik hier zie is Mi Fang onwaardig, ik kan beter naar huis gaan.
Ze schrikt … ze moet oppassen … toch verkeerd ingeschat!
Ze bijt op haar lip en schuift met een ernstig gezicht van hem af.
– Ik wil eerst van mijn eten genieten. In China zou je een weekloon kwijt zijn voor zo’n maaltijd … daar kun je er tenminste aandachtig van genieten.
Hij kijkt haar streng aan.
– Wat denk je eigenlijk dat ik wil? Hij wijst naar een meisje dat bij een man op schoot zit en zich laat betasten.
– Dat niet, zegt ze zedig en slaat haar ogen neer … hij probeert haar weer in de rol van de vrouw in China terug te duwen. Hoe nu verder? Gehoorzamen, of proberen hem toch nog te veroveren? Ze kan beter afwachten en doen alsof ze zich laat leiden.
Li probeert te proeven wat hij eet. Langzaam wordt hij rustiger.
Als hij klaar is kijkt hij op.
Er zit een teleurgestelde en onzekere jonge vrouw tegenover hem, die zich waarschijnlijk wel terug zal trekken.
– Wat zullen we doen, naar huis gaan of naar jouw appartement?
… niet al te gretig haar kans grijpen …
– Als je met me meegaat zal ik proberen het prettig voor je te maken.
– Dat hoeft niet, maar ik wil je niet teleurstellen.
… opnieuw niet te gretig zijn en toch laten merken dat ze nog steeds naar hem verlangt …
– Het is erg aardig van je dat je me nog een kans geeft, nadat ik je gekwetst heb.
Ze kijkt hem aan als een teleurgesteld kind, dat probeert het goed te maken.
Hij kijkt naar haar zoals ze daar zit: geduldig, met neergeslagen ogen.
Hij staat op en pakt haar hand.
– Laten we gaan en alles proberen te vergeten, op de boot was het gewoon vriendschappelijk, misschien is het nog wel zo.
Ze is opgelucht … nu voorzichtig verder gaan en hem geen tijd geven van gedachten te veranderen …
Op weg naar de uitgang gebaart ze naar de man achter de balie, die begrijpend naar haar glimlacht.
– Ik betaal wel vaker een volgende keer, ze weten dat ik er goed voor ben.
Li knikt, terwijl zijn achterdocht weer groeit. Maar het hand in hand lopen voelt prettig.

Van de avond bij haar thuis herinnert hij zich weinig, behalve dat hij zich toch door haar laat verleiden.
Hij heeft haar zelfs tweemaal bevredigd, maar als ze te kennen geeft nog meer te willen, verstrakt hij en ze schrikt ze van de afweer in zijn gezicht.
– Heb ik je verleid?
– Je deed zoals je het gewend bent en hebt bij mij de oerinstincten opnieuw gewekt.
– Voel je je nu zondig?
– Nee, maar zonder liefde en tederheid, zoals bij Mi Fang, is het botte wellust. Het heeft eigenlijk niet met jou te maken … ik blijk zomaar het wezenlijke te kunnen vergeten…
Ze heeft hem dus niet eens verleid!
Woedend stelt ze voor nu maar uit elkaar te gaan.
– Zoals je wilt, ik ben het met je eens, we moeten maar weer onze eigen weg gaan.
Het had zo vriendelijk en constaterend geklonken, dat ze zich weggestuurd voelde als een klein verwend kind. Was alles wat ze aan onafhankelijkheid en trots had opgebouwd nu in het niets verdwenen?
Ze had zich in jaren niet zo moe en uitgeleefd gevoeld.

Op weg naar zijn vertrouwde kamer is ‘de mooie’ weer terug, met wie hij echt één is geweest – en daarmee zijn de rivier en de berg en het geheimzinnige samenvloeien van hun adem ook terug.
Vlak voor het inslapen ziet hij de gebogen gestalte van de priester, die hem ernstig maar toch vriendelijk aankijkt, terwijl zijn uitgestrekte arm in de verte wijst.

De volgende ochtend bij het wakker worden beseft hij dat Sioe Lin hem heeft laten voelen hoe beschermd zijn leven is geweest. Hij verlangt terug naar China en alle mensen die van hem houden, en schrikt als hij weer de uitgestrekte en nu gebiedende arm van de priester ziet.
Hij staat op, wast en kleedt zich en gaat ‘zitten’.
Is dit uitstel? Halfweg de vraag neemt de adem hem mee naar het blanco, waar je vrij bent.
Het duurt langer dan anders voor hij opstaat.
De uitgestrekte arm verandert in een steeds dringender verlangen naar China terug te gaan en alles wat niet bij hem hoort af te schudden.
Dat is ook het werk van Sioe Lin.
Harding, Tioe Lin en de kleine Meiling roepen hem en in hun echo kan hij Lioe Sjoe en ‘de mooie’ horen, die hem manen zolang mogelijk te blijven luisteren. Alleen vanuit het ‘geheel’ zag je wat het eerstvolgende was.

Dat verlangen helpt hem zijn leertijd te bekorten, door ook ‘s avonds te werken voor eigen rekening en Caroline en Harding te betrekken in zijn voornemen.
Vooral de brief van Harding ontroert hem. Hij schrijft: ‘Volg je noodzaak, ik ben ter beschikking. Zal blij zijn je weer in mijn armen te sluiten, Harding.’
Zodra zijn leertijd om is boekt hij de terugreis, die hij van zijn eigen geld kan bekostigen.

In Amerika heeft hij eens in de maand zijn oude weldoener Belaert opgezocht, en hem vertelt hoe het hem in China is vergaan en wat zijn tweede bezoek aan Amerika hem heeft geleerd.
Over Sioe Lin heeft hij gezwegen, tot op de laatste avond, toen is het er vanzelf uitgekomen, terwijl ze vriendschappelijk naast elkaar zaten in de invallende schemer. Ze zien vanuit het raam de lichten aanfloepen van de appartementen van de wolkenkrabber er tegenover. Dat hij er nu zo openhartig over kon praten, komt omdat hij vindt dat hij aan Belaert verantwoording schuldig is.
Belaert vertrouwt hem toe hoe goed het hem gedaan heeft te horen wat Li voor de chique prostituee Monique gedaan heeft. En wat Sioe Lin betreft – ‘dat is heel gewoon op jouw leeftijd en doet je beseffen wat je over het hoofd hebt gezien.’
Li kijkt enigszins beteuterd voor zich uit.
– Je bent zoals je bent, Li, en je hebt je in je leven bezig gehouden met dingen waar de meeste mensen niet aan toekomen. Verleiding in de gewone zin is daardoor aan je voorbij gegaan. Sioe Lin heeft je herinnerd aan een instinct dat zo oud is als de mensheid en waar alle godsdiensten mee worstelen.
Li zweeg, in gedachten.
Hij moest aan die eerste omhelzing met Mei Ling denken en wat daar allemaal uit was voortgekomen … de oerinstincten en het wezenlijke … konden die verenigd worden?
– Neem niet meer op je dan je nu kunt overzien, Li, je merkt al doende wel hoe het verder gaat..
– U lijkt net de oude priester, meneer Belaert, die zei op zijn manier hetzelfde.
– Dat is een geweldig compliment, Li, en een mooie afsluiting van ons gesprek. Ik merk dat ik moe word en naar bed moet en ik verheug me al op je brieven. Je bent, net als voor Harding, een soort zoon voor me. En, o ja, doe hem mijn groeten, al heb ik hem nog nooit gezien.
Ze omhelzen elkaar, waarna Li met de lift naar beneden suist.

Beneden neemt hij ook afscheid van Joe Dempsy, die het jammer vindt dat hij zijn oude baantje niet weer wil opnemen.
– Ik weet nu dat een monnik hiervoor geknipt is. Het ga je goed Li.
Terug in zijn kamer besefte hij dat hij ook in Amerika een plek heeft waarvan hij afscheid moet nemen.
Je hoort eigenlijk overal thuis als je oplet. Toch verlangt hij steeds meer terug naar zijn land. Het lijkt of hij de onafzienbare vlakten met rijpend graan al kan ruiken en zich tegelijk als mens daarin ondergeschikt voelen.

Op de dagen die volgen overlegt Li met Caroline hoe ze verder zullen gaan. Caroline zal met Jeff volgen als ze klaar zijn. Li kan intussen alles in China voorbereiden en haar vader gerust stellen. Ze heeft uit zijn brief gelezen hoe ongerust hij is over haar toekomst. Ze heeft ook gemerkt hoe oud hij zich voelt, en hoe hij er naar verlangt rustig oud te kunnen worden met haar en Jeff bij zich.
Ze vergeet haast vanzelf de rol van Li. Die kan immers alles aan.
Dat het misschien heel anders is komt niet in haar op. Het lijkt haar dat als je kunt ‘zitten’ zoals Li, al het andere zich vanzelf wijst.
Of dat zo is …?

Op de boot terug merkt Li dat de plek waar je bent even belangrijk is als waar je naartoe wilt. De armzalige, goedkope hut met zijn afgebladerde verf en zijn versleten matras, waar je bijna door de uitgerekte spiralen zakt, wordt hem dierbaar.
Het hoort eigenlijk al bij zijn geboorteland, waar veel aan zichzelf wordt overgelaten.  De boeren en andere eenvoudige lieden volgen het eeuwenoude patroon, zonder te weten waarom. Vrijbuiters of raddraaiers worden uitgestoten en gestraft, zo is het altijd geweest. Sioe Lin en het gesprek met Belaert hebben hem de kijk van een buitenstaander op China gegeven.
Hij staat aan de reling en tuurt naar de langzaam verschuivende horizon, terwijl het doffe bonzen van de grote machine beneden hem herinnert aan zijn heenreis en de verwachtingen die hem toen dreven. In plaats van duidelijker, wordt het leven steeds onbegrijpelijker en zijn aandeel onbeduidender.
Hoe je het ook bekijkt, je kunt niet anders dan in het moment doen wat je het beste lijkt. Gedachten erover zijn tijdverspilling. Monniken hebben een beschermd leven, met een eenvoudig en duidelijk doel, daarbuiten heerst verwarring. Door allerlei toevalligheden is hij buiten het klooster geraakt en heeft hij ervaren dat ook in die verwarring een richting te vinden is.

De kajuitjongen, waarmee hij gepraat heeft over China en zijn armlastige familie – die hij met zijn kleine salaris ondersteunt – onderbreekt zijn overpeinzingen, met de mededeling dat er storm op komst is en dat hij maar niet teveel moet eten.
Li bedankt hem en lacht in zichzelf. Dat is ook Chinees, duidelijk en concreet, vanuit het besef dat je bij elkaar hoort.
Li zegt dat hij zich verheugt op de storm, wat de kajuitjongen weer gek vindt. De meeste mensen blijven binnen met een middel voor zeeziekte, maar monniken doen het blijkbaar anders. Die moeten altijd alles onderzoeken, heeft hij gehoord.
Hij loopt hoofdschuddend weg en laat Li in verbazing achter.
De storm blaast Li helemaal leeg. Onophoudelijk wordt er aan je gerukt en de gierende vlagen die je wangen striemen voelen zout en branderig tegelijk. Je mag er wel bij zijn als je je koest houdt en meedoet, zoals de wind en het bruisende water dat rillingen door het kleine scheepje jaagt.
Li’s maag heeft het te kwaad, ondanks het weinige eten. De kajuitjongen, die toch naar hem is gaan kijken, ziet een bleke, slappe monnik die braakbewegingen maakt, maar die dan weer recht in de wind de storm over zich laat komen. Monniken moeten zichzelf blijkbaar tuchtigen. Hij is blij dat hij dat niet hoeft.

Het is nog heel vroeg als het schip aanmeert aan de monding van de grote rivier. De meeste mensen slapen nog of maken zich klaar voor het aan land gaan. Ook in de haven is het nog stil en in de stad, die tegen de heuvel is gebouwd, beweegt nog maar weinig.
Achter de rommelige daken, sommige met kapotte pannen, begint het langzaam rossig rood te worden, een slaperige gloed die alles nog bijeen laat horen. De slaap die alles bedekt heeft met treurige en opwindende dromen, trekt zich langzaam terug. Maar voor Li is die wanorde van de huizen, die bij de heuvels horen en zich schots en scheef door elkaar en in rijtjes naast elkaar aaneenrijgen, een thuiskomen. Straks bij Harding zal het weer anders zijn, maar ook dierbaar.
Intussen is het lichter geworden. Er komen mensen uit de huizen, die in groepjes naar de grote markt lopen om hun waren uit te stallen, terwijl in de haven het lossen en laden begint en de bemanningsleden allerlei roepen naar sjouwers op de wal, die nu de loopplank opkomen.
Li grinnikt als hij de stad tot leven ziet komen. De huizenzee van, naar het lijkt, voorlopige hutten, blijkt nu er mensen in- en uitlopen de bedding te zijn van een traag op gang komende beweging van en naar de haven, met een klontering bij de markt als tussenschakel.
De grote, voorname huizen met de sierlijke dakbogen en duidelijke poorten horen er eigenlijk niet bij, hoewel Li heel goed weet dat daar de mensen wonen die de zaken regelen. De armen, die het eigenlijke werk doen, blijven vergeten, hoe ze zich ook inspannen.
Vroeger, en zelfs nog op de boot, leek hem dit slavenbestaan onvermijdelijk. Zo was het toch altijd geweest…
Zijn veilige bestaan als monnik heeft hem blind gemaakt voor deze onmenselijke tweedeling, die al zo oud is dat het lijkt of het zo hoort. Ook voor zijn tweede moeder en de priester behoorde dit tot de natuurlijke orde der dingen, die aanvaard moest worden. Dat je je bewust moet worden van de ongedeelde volheid van de schepping, hebben zij hem ieder op hun eigen wijze voorgehouden, zonder dit onmenselijke te noemen. Vervuld van edele bedoelingen is hij blind gebleven voor wat er vlak om hem heen gebeurt. Zelfs de Meester van het Verbindende Woord, en de anderen van het klooster en ‘de mooie’, zijn eraan voorbijgegaan.
Dat de armen een ontzaglijke kracht vertegenwoordigen, die eens moest exploderen, is duidelijk. Dat kun je zelfs nu al voelen.
Wat moet hij eraan doen?
Blijven kijken en je niet verroeren, zoals hij van Lioe Sjoe van de vis heeft geleerd? Kijken en niet denken …?
Toen hij voor de tweede keer van het klooster terugkwam, is hij doodvermoeid op de grond bij een heg ingeslapen. Hij heeft toen ervaren dat diep onder de grond een kracht werkt die alles doorstroomt en onophoudelijk van nieuw leven voorziet. De volgende ochtend bij het wakker worden had hij zich sterk en vrij gevoeld, en onafhankelijk van de toekomst. Die allesomvattende kracht moet er nu ook nog zijn …
Heeft Amerika, waar alles van een rechtlijnig plan uitgaat, hem blind gemaakt voor wat uit zichzelf gebeurt? Tijd om te genieten of uit te rusten is er in die wereld pas als je je doel bereikt hebt. Maar meestal val je doodmoe in slaap als het zover is, vaak diep in de nacht.
Li zucht. En nu?
‘Gewoon kijken naar wat zich voordoet,’ antwoordt een man naast hem, die hij tot nu toe niet gezien heeft, ‘monniken zijn altijd bezig met het de grote eenheid, maar als je alleen maar kijkt, zie je dat het droombeelden zijn, spinsels in je hoofd. Let op, dan lach je erom.’
Li kijkt opzij, maar de man is verdwenen.
Intussen is de zon alweer hoger geklommen en heeft alles met een gouden waas overdekt.

Het duurt nog een paar dagen voor de boot zijn eindbestemming heeft bereikt. Verder de rivier opgaan zou gevaarlijk zijn. Hij heeft dit al eens beleefd, maar nu lijkt alles veel ingewikkelder en ook onbegrijpelijker.
Je moet blijkbaar veel keren hetzelfde beleven om tot de kern te kunnen doordringen, en dan nog – is het niet nóg anders, onbekend en ongrijpbaar?
Als hij twee dagen later in de boeg van de rivierjonk staat die hem bij Harding zal brengen, voelt het niet meer als een thuiskomen.
Het regent zacht en de rivier is in een dromerige stemming. De kolkjes bij de vernauwingen herinneren hem aan Mei Ling en hun korte samenzijn, nadat hij de eerste keer in het klooster is geweest.
‘Alleen maar kijken en al het geleerde vergeten,’ houdt hij zichzelf voor.
Hij sluit zijn ogen – dat is beter, de stemming, de regen, het zachte ruisen van het water, het wijder worden en weer vernauwen van de oevers, de bomen, soms de struiken en dan weer de kale rotsen, blijven voorbijglijden zonder hem te storen.
En straks onder de mensen? Het valt als een baksteen binnen.
Waar ben je? Je kunt je niet voorbereiden.
Hij opent zijn ogen. Alles van het ogenblik is terug. ‘Straks’ moet maar voor zichzelf zorgen. Maar al die jaren die hij geleefd heeft, is dat allemaal voor niks geweest?
‘Die twee zijn er allebei, dat weet je toch, maar als je voor een van beide kiest…’
De man van daarvoor is van achter in hem gegleden.
Hij besefte tot nu toe de ene of de andere wereld. Dan doen open of gesloten ogen er niet toe. Wat steeds gebeurt is onpersoonlijk.
Li keert zich om, gaat naar zijn hut en valt nog aangekleed in slaap.

Als hij weer aan dek verschijnt, vertelt de veerman hem dat hij bijna twee dagen geslapen heeft en dat hij soms wat gegeten heeft, als de anderen op het achterdek waren. Hij leek dan dood en levend tegelijk. Maar nu ze onder het afdak van de stuurhut staan is alles gelukkig voorbij.
Li gaat er niet verder op in. Hij klopt de veerman op zijn schouder en bedankt hem voor zijn geduld.
Zo staan ze nog een poos, voor Li weer naar de boeg gaat om te genieten van wat langstrekt. Maar ook daar valt hij in slaap en wordt wakker door de veerman, die aan hem schudt en hem raadt weer naar zijn hut te gaan. Hij heeft toch niet voor niks zo’n dure hut gehuurd?
… gek eigenlijk dat een monnik die over zoveel geld beschikte … maar misschien kreeg hij wel extra geld van de rijke Amerikaanse stoffenhandelaar waar hij naar toe moest, de tijden veranderden blijkbaar ook voor monniken.

De volgende ochtend vroeg wordt Li wakker door de scheepsfluit. Hij rekt zich uit. Harding zal net op zijn als hij zich laat aandienen.
Hij bedankte de veerman voor al zijn goede zorgen en vraagt hoe het met Tjou gaat. Die is lelijk gevallen en zal nog wel een paar maanden thuis moeten blijven.
Li kijkt de veerman bezorgd aan.
– Ik kan niet meer doen dan je wat geld meegeven voor Tjou en voor jou, misschien dat dat helpt voor de schikgodinnen, want die houden wel van een presentje.
De veerman lacht, buigt een aantal malen en wenst Li een goede thuiskomst.
Hij denkt bij zichzelf dat een monnik die zulke dingen doet en zich niets verbeeldt, in ieder geval een heel bijzonder mens is wiens zegen je moet behouden. En dan doe je wijs niet teveel te zeggen.