De droom van een dwaze monnik
20. Afscheid

De tijd die hem nog rest mediteert hij onafgebroken, vaak ook ‘s nachts als er niemand in de meditatiehal is. Het is er dan zo stil, dat het klooster zich door de omringende tuinen heen uitstrekt tot over de rivier, om te rusten aan de voet van de berg. De andere monniken, en zelfs de meester, voelen dan aan als verhardingen in dat stille samenzijn van alles.
Vooral de uren ‘s nachts, als de meditatiehal leeg is, kan hij al het vroegere vergeten en z’n adem verenigen met het langzame voortschrijden van de maan en het stille druppen van de dauw. Zelfs het verschrikte bewegen van een dier, meestal in de wilde tuin, verstoort het niet. Zijn beenspieren, die gewoonlijk stram zijn na enige uren zitten, blijven zacht en warm.

Door het samenzijn met ‘de mooie’ heeft hij begrepen dat je niet meer kunt doen dan met je hele hart verlangen dat, wat nu nog langs elkaar heen leeft, op den duur van elkaar zal weten en samen verder gaan. In de knik, op de grens tussen de Noordelijke en Zuidelijke natuur, heeft hij het geprobeerd. Misschien is er iets in gang gezet, niet door hem, maar door het verlangen in hem, dat veel groter is dan een dwaze monnik kan zijn.
Misschien komt hij ooit terug, misschien ook niet … dat doet er nu niet toe.
De oude priester glimlacht en knikt dan.
Hij voelt vreugde en kalmte binnentrekken. Hij moet gaan slapen.

De volgende ochtend wordt hij fris en uitgerust wakker op de tijd dat hij zich moet gaan wassen voor de meditatie. Maar dan herinnert hij zich dat hij vandaag zal vertrekken en afscheid nemen van Wang Yin.
Dat maakt hem onrustig … zal ze niet toch verdrietig blijven … zal de goedige kracht van de berg, vermengd met de herinnering aan hun samenzijn, zich naar haar blijven uitstrekken, ook als ze een klant heeft?
Hij voelt weer haar zachte, warme lichaam, dat zich voor hem opent en hem zó tot zich neemt, dat de donzige warmte van vlak voor het inslapen blijft … zal dat ook blijven als hij elders is?
Maar waarom weggaan? Kan het ongeborene hem niet vinden als ze samenleven? Die vraag hebben ze zich vaak gesteld, en iedere keer kwam het uit op ‘weggaan’.

In de middagpauze neemt hij afscheid van de kok en van iedere monnik afzonderlijk, ook van de hoofdmonnik, die hij vraagt hem aan te dienen bij de meester.
In het kamertje neemt hij tenslotte met drie diepe buigingen afscheid van de zwijgende meester, die hem laat gaan, waarbij Li tot zijn verbazing een grote vriendelijkheid ervaart als hij door de hal naar zijn weinige ingepakte bezittingen loopt.

Tenslotte gaat hij op de afgesproken tijd naar ‘de mooie’, die al buiten op hem wacht. Een kleine vrouw voor haar huis bij de rivier, aan de voet van de berg.
Als hij voor haar staat knielt hij, omvat haar en bergt z’n hoofd in haar schoot en wacht …
Ze voelt zijn verlangen, maar ook zijn twijfel.
Roerloos, haar handen koesterend om zijn hoofd, ziet ze de vrouwen vóór haar die wachtten op zo’n vereniging die ze niet kregen.
Ze kijkt naar de berg, die nooit is weggeweest, en de vriendelijke kalmte waarmee hij zich ook naar de dwaze monnik uitbreidt. Kun je je daar helemaal aan toevertrouwen … ze slikt een paar maal en ziet de berg door tranen verwazen … hoeveel malen zal ik nog zeggen ‘vertrouw je maar toe’, ook als het koud is, de nacht eenzaam en de berg ver weg …
Dan maakt ze zich voorzichtig van hem los, richt hem op en zegt: ‘Je moet nu gaan, lieve dwaas, opdat wij niet binden wat vrij moet blijven. Neem de geur van mijn overgave met je mee en rust er iedere nacht opnieuw in, totdat je het niet meer nodig zult hebben van mij weg te zijn.’

Vaak zal hij haar nog horen neuriën en zich herinneren hoe zij in hun samenzijn al het overbodige wegnam en hem met een wonderlijke warmte toedekte.
En zonder dat zij het gezegd heeft, weet Li dat Wang Yin door de geluiden van de rivier aan hem herinnerd zal worden bij het slapen gaan en dat zij de zachte gloeiing in haar buik naar hem zal uitbreiden. Zo zal zij hem iedere nacht tussen haar borsten in slaap voelen vallen.

Die middag legt Li maar weinig af. Iedere stap verwijdert hem verder van zijn onafgemaakte opgaaf en van het verbond met ‘de mooie’. Ook al kon hij in het klooster niet verder komen en is zijn vermoeden ‘alleen te moeten zijn voor het allerlaatste’ van horen zeggen, hij zal toch verder moeten gaan.
Hij staat stil en luistert … niets, doorgaan …
De weinige bezittingen in zijn oude reiszak wegen hoe langer hoe zwaarder. De zon begint al te dalen en de vocht over de velden doet hem huiveren. Hij zal vannacht op het veld moeten slapen. Vroeger zou zo’n vooruitzicht hem niet verontrust hebben, maar nu …
Plotseling staat hij verrast stil. Hoort hij niet van heel ver over de verlaten velden het eentonige tikken van wielen over rails? Hij luistert nog scherper. Het is een trein die zich naar het zuiden verwijdert.
Toch een teken?
Hij schrikt van haar stem:
– Zeker, en je kunt vannacht bij me slapen, nadat je goed gegeten hebt.
De waardin van de eerste keer heeft zich omgedraaid en gaat hem voor naar de herberg, die niet ver vandaar blijkt te zijn.
Als hij binnen is keert ze zich naar hem om.
– Je bent zover gekomen als je kon. Meer kan niet in één keer. De Noordelijke en de Zuidelijke tuin weten weer dat ze op elkaar zijn aangewezen, en de knik heeft vertrouwen in zijn eigen kracht. Dat heb je niet gemerkt, omdat je je teveel vereenzelvigde met je inspanning. Vertrouw me maar … je bent zover gekomen als jij kon. Misschien kom je later nog eens terug, dat weten we niet, maar ‘de mooie’ heeft de liefde leren kennen en ze kan verder met haar herinnering aan jullie samenzijn. Ga nu eten en slaap in vrede.

Li kan het nauwelijks allemaal bevatten, maar de twijfel is van hem afgevallen. En het gerucht van de trein geeft aan in welke richting hij moet gaan … terug naar Tioe Lin en Harding en waarschijnlijk naar nog veel meer …
Terwijl hij de stevige maaltijd verorbert, verbaast hij zich over het geluk dat hem begeleidt. Dat ‘Andere’ dat de oude priester hem leerde ervaren, nadat zijn geboorte en zijn tweede moeder hem geholpen hadden het ongeziene te eren, blijkt onverwacht solide te zijn …

De volgende ochtend gaat hij fris en welgemoed op stap. Het klooster en Wang Yin lijken veel langer geleden dan die ene dag ertussen.
Wat beklijft, wat blijft van belang? De kleine Mei Ling?
De uitbundige energie van de ochtend is verdwenen. De zon brandt fel in de vroege namiddag …
Hij gaat zitten in de schaduw van een boom en strekt zich uit op de harde grond. Niet lang daarna valt hij in slaap…
Daar beneden is een donker, langzaam leven, dat de wortels dikker laat worden en dieper de grond ingaan. Het is een onweerstaanbare kracht, die altijd blijft aanvullen en voeden, onafhankelijk van wat er boven mee gebeurt.

Het is koeler geworden en als hij wakker wordt lijkt hij opnieuw vervuld van energie, maar anders. Hij is dichter bij de aarde gekomen, die onafhankelijk van de mensen het leven voortzet, zonder zich iets af te vragen.
Het lijkt op wat hij soms ervaart in het ‘zitten’ dat de priester hem leerde: een puur vermogen waarover je kunt beschikken als je er aandacht aan geeft.
Hij kijkt over de velden die zich klaar maken voor de nacht, en besluit een beschutte plek te zoeken waar hij kan slapen.
De eerste sterren in de heldere lucht klimmen verder omhoog, begeleidt door de maan, als hij een haag bomen en struikgewas bereikt die voldoende beschutting beloven. Het is heerlijk alleen je zintuigen te volgen.
Hij haalt zijn warme mantel tevoorschijn, die Tioe Lin voor hem had geweven en genaaid volgens een oeroud patroon. Dat zijn gaven die je gemakkelijk over het hoofd ziet als je teveel bezit …
Met een ander kledingstuk opgerold onder zijn hoofd valt hij in slaap.

Li wordt langzaam wakker in zijn kamertje en rekt zich uit. Wat bij de wortels onder de grond gebeurde mag hij nooit vergeten. Onafhankelijk van wat er boven de grond met de oerenergie wordt gedaan, of wat zich verder voltrekt, het herhaalt zich volgens een vast patroon.
Hij draait zich om en valt weer in slaap.

Vlak voor het wakker worden de volgende dag, hoort hij het ondergrondse gerommel van wat waarschijnlijk de eerste trein is, want het is nog donker.
De richting is duidelijk: oostelijker dan het meer van Lioe Sjoe. Die zal hij voorlopig niet meer zien als hij de trein neemt, misschien wel nooit meer. Maar de kracht in hem laat hem toch de richting van de trein nemen.
Even ziet hij het ernstige en toch vriendelijke gezicht van Lioe Sjoe oplichten tegen de door de schemer omgeven haag. Zij zal rustig verder leven, met hem in haar hart.
‘Alleen in het moment zijn, niet erover denken,’ hoort hij de oude priester nog zeggen.
Twee dagen later bereikt hij de spoorlijn en nog een dag later, op de gok, het provisorische station.

De treinreis terug is, hoe primitief de wagons ook zijn, veel comfortabeler en minder inspannend dan de heenreis te voet. Hij valt in slaap, geholpen door het eentonige geklikklak van de wielen…
Het eerst ziet hij Tioe Lin voor zich, bezig in de weverij, met de kleine Mei Ling in haar kielzog, die stil kijkt naar wat ze doet of tegen de weefsters zegt. Soms vraagt ze er iets over.
Het is niet alleen een zoet kind, maar ook een heel oplettend mensje, dat probeert thuis te raken in hoe je de dingen moet doen, en vooral wanneer. Dat oplettende, zonder aandacht voor zichzelf te vragen, heeft ze van haar moeder, die de onopvallende Li verkoos boven de meer zelfverzekerde jongens.
Nu hij zijn dochtertje zo stil voor zich ziet, gaat hij op een nieuwe manier van haar houden.
Een nieuwe manier?’

Hij schrikt wakker.
Hij is nog steeds in de trein, met het geklikklak van de wielen en het langstrekken van het landschap, terwijl heel in de verte de oeroude bergen staan, die vanaf hun hemelse top kalm en vol mededogen neerkijken op wat zich daar beneden aan hun voet voltrekt.
Dat is lang geleden…
In de werkelijkheid zijn zijn moeder en vader, zijn tweede moeder en Mei Ling gestorven.
Zijn adem, die rustig komt en gaat en steeds langer uitstroomt, neemt hem mee naar de wereld van het onophoudelijk veranderende, waarin de toekomst niet bestaat.
‘Die is nog in het onzienlijke, dat zich afhankelijk van je innerlijke houding zal manifesteren,’ hoort hij in zichzelf.
Dat heeft de priester vast en zeker gezegd.
Het is goed in de trein te zitten, die hem naar zijn kamer bij Harding zal brengen. Hij hoeft alleen maar het voor de hand liggende te doen.

Drie dagen later staat hij voor het grote huis van Harding. Hij laat zich aandienen. Tot zijn verrassing komt Harding hem zelf ophalen en omhelst hem vaderlijk, net binnen de poort, wat natuurlijk heel ongebruikelijk is voor zo’n voornaam persoon. Hij neemt hem mee naar de ruime woonkamer, waar het zacht smeulende vuur een aangename warmte verspreidt.
– Heb je je missie vervuld, Li?
– Volgens die er bij waren heb ik gedaan wat mogelijk was, maar wat ik me voorgenomen had blijkt onmogelijk. Dat is me niet gegeven.
– Maar je bent er niet ongelukkig over, zie ik.
– Nee, meneer Harding, die pretentie heb ik niet meer.
– Fijn, jongen, dan kan ik je misschien helpen bij wat wel mogelijk is.
Li voelt een golf van dankbaarheid door zich heengaan.
– U lijkt wel mijn tweede vader, meneer Harding. Weet U hoe het met Tioe Lin en mijn dochtertje is?
Zijn stem haperde een beetje.
– Ja, Li, je dochtertje vraagt telkens naar je. En Tioe Lin beschouwt je als een vervang-man, die voor haar zal blijven zorgen zolang je leeft.
Li zwijgt ontroerd.
– Dat ze zo over me denken heb ik eigenlijk niet verdient.
– Niemand weet wat hij wel of niet verdiend heeft, Li. Ik weet wel dat je Caroline op jouw manier, die ik nog steeds niet begrijp, heel goed hebt geholpen … en het lijkt dat ze je weer nodig heeft.
Li kijkt verbaasd op: … nodig’ … en haar vriend de arts dan?
– Ja, Li, maar ik zal je er nu niet mee lastigvallen. Eerst op verhaal komen in je eigen kamer en dan naar Tioe Lin. En natuurlijk de telefoon.
Het verrast Li opnieuw hoe gemakkelijk Harding de concrete zaken op een rijtje zet …
– Met een paar dagen zal ik het toch graag van U horen … de telefoon en het gaan naar Amerika horen misschien wel bij elkaar.
Harding kijkt Li nadenkend aan.
– Er moet het nodige met je gebeurd zijn … het afwachtende lijkt wel weg.
– Ik heb gemerkt dat als je erover nadenkt, je er allerlei bijhaalt wat er niet mee te maken heeft.
Harding begint te lachen.
– Een klooster helpt jou blijkbaar meer dan zaken doen of naar Amerika gaan.
– Het zal wel op hetzelfde neerkomen, meneer Harding. Ik ontdekte het zó.
– En nu moet je naar je kamer, die al schoongemaakt is, net een week geleden gaf ik er opdracht voor. Je zult het zelf wel willen inrichten. En de eerste week eten we samen … voor mijn plezier.
– Dank U wel, het is echt heerlijk terug te zijn.
– Dan zie ik je wel bij het avondeten, jongen, ga maar gauw kijken of alles in orde is.
Li staat langzaam op, in gedachten, en kijkt verwonderd naar Harding.
– Heeft U uw vroegere vrouw weer gezien en daarom een week geleden mijn kamer in orde laten maken, meneer Harding?
– Zo zou je het kunnen zeggen, jongen, maar ditmaal was het een eenvoudig voorgevoel, zoals ik het soms in zaken ook heb.
… zo was het dus, het onzienlijke en het gewone konden samenvallen, zonder dat je dat merkte …
– Denk er maar niet over, jongen, dat blijft ongeweten.
Dat vond de Amerikaan Harding heel gewoon…

Het is al een eind in de middag als Li zijn kamer naar zijn zin heeft ingericht. Zelfs met een paar meubels is dat niet eenvoudig. Het duurt nog een week voor hij zich weer echt thuis voelt.
Behalve het ‘zitten’ helpen zijn wandelingen tegen de avond langs de rivier hem. De verhalen van de bomen langs de oever zeggen dat het maar een klein stukje is van een veel groter verhaal, dat hij nog zal tegenkomen. Wat je opmerkt is dus maar heel beperkt. Je kunt je er alleen zó in verdiepen dat de grote stroom, die altijd maar verder gaat, je meeneemt.
Eigenlijk hoort hij bij het land zelf en pas daarna bij de mensen, en de mensen die hecht geworteld zijn in het land staan hem het naast.
Harding was een uitzondering, maar die was hier dan ook al heel lang.

Tioe Lin en de kleine Mei Ling lijken veranderd, en tegelijk zijn ze vertrouwder.
Tioe Lin vertelt vol trots dat ze, in de kleine twee jaar dat ze elkaar niet gezien hebben, zoveel heeft verdiend dat de zaak zich helemaal kan bedruipen. En dat ze nog overhoudt om de schuld aan Harding geleidelijk aan af te lossen en het bedrijf voorzichtig uit te breiden.
Li omhelst haar heel on-chinees, wat Tioe Lin een beetje in verwarring brengt. Maar als ze zijn bijdrage van het overgespaarde reisgeld in ontvangst neemt – en dat is heel veel – zijn de traditionele verhoudingen weer hersteld.
Ze knikt goedkeurend over de vervulling van zijn vaderlijke plicht. De kleine Mei Ling, die op afstand alles heeft gevolgd, komt nu dichterbij en pakt zijn hand om hem mee te trekken naar de voorkamer, waar de maaltijd wordt binnengebracht.
Ze brengt hem naar de stoel met de hoge leuning, die verheven tussen de banken en krukjes van de medewerkers van de weverij staat.
Li krijgt het er warm van. Dit is nog helemaal het oude China waarin zijn dochter wordt opgevoed, die nu kijkt of hij het wel begrijpt.
Hij buigt zich lachend naar haar toe en gaat op de stoel zitten. Maar als hij haar op schoot wil trekken protesteert ze en schudt van nee, waarbij ze hem ernstig aankijkt vanaf het hoge bankje naast hem.
Tioe Lin, die intussen is binnengekomen, ziet hoe Li’s dochter hem zijn plaats wijst. Ze moet lachen, waarbij ze Li triomfantelijk aankijkt.
Li knikt haar goedkeurend toe en beduidt haar naast hem te gaan zitten, wat ze met gepaste waardigheid doet, in het aangezicht van de medewerkers die intussen ook zijn binnengekomen.
Voor Tioe Lin is alles nu volgens de traditie geregeld en neemt ze de plaats in die haar toekomt, als moeder van Mei Ling die de zaak in afwezigheid van haar echtgenoot bestuurt.
Zo’n zwijgende bevestiging zou in Amerika onmogelijk zijn, maar hier is het innemen van een bepaalde plaats een bevestiging van de rangorde die je volgens de traditie inneemt. In deze kleine dorpsgemeenschap is daarom een huwelijksceremonie niet meer nodig.
… Li realiseert zich opnieuw dat met de komst van de westerse technieken de traditie geleidelijk zal verdwijnen, en alleen de menselijke betrekkingen die vrijwillig zijn aangegaan zullen gelden …
Tioe Lin wijst hem zwijgend een aparte slaapkamer aan, waarna zij zich terugtrekt.
In de dagen die volgen blijft het zo. Toch gaat ze een keer stilletjes ‘s nachts naar hem kijken, waarbij ze zich afvraagt of hij soms in zijn lange afwezigheid met andere vrouwen heeft geslapen.
Maar daarnaar vragen is ongepast.
Li heeft van dat kijken niets gemerkt, maar een paar dagen later vertelt hij haar van zijn tocht naar het klooster, zijn zelf gestelde opgave en de bezoeken aan ‘de mooie’.
Ze luistert heel aandachtig en kijkt ernstig naar zijn gezicht, als hij haar van Wang Yin vertelt. De droevige uitdrukking op zijn gezicht stelt haar gerust. Blijkbaar is Mei Ling zijn laatste erkende vrouw geweest en is daarna het monniksleven zijn richtsnoer geworden.
Ze zal een goede vervang-moeder zijn, die haar plaats en plichten kent. De status Li’s vrouw te zijn en de moeder van zijn dochter is hiermee bezegeld.

Voor Li ligt het anders: zijn verhouding tot Tioe Lin en zijn dochter is veel losser geworden door alles wat hij heeft doorgemaakt.
Hij realiseert zich dat op de terugvaart in de boeg van de vertrouwde boot. Het voorbij stromende water en het hese gepuf van de motor, die de tegenstroom moet overwinnen, zijn werkelijk, maar ook die verdwijnen van moment tot moment in het verleden.
Zijn er wel tijdloze verbindingen?
Die met zijn tweede moeder, ja … en met de priester, misschien …
Wat drijft hem voort?
Na die eerste omhelzing met Mei Ling was hij naar de stad van Harding gegaan, om geld te verdienen om met haar te trouwen. Daar was alles uit voortgekomen.
Telkens had hij iets willen bereiken en had niet opgemerkt wat er werkelijk gebeurde. De liefdesnacht met het hoertje Mi Fang had hem geleerd dat je voorzichtig en leeg moest zijn om de liefde te kunnen ervaren. Dat hij daardoor meer zelfvertrouwen had gekregen, besefte hij pas later.
Van de visvrouw, Lioe Sjoe, had hij geleerd het onmiddellijke te betrappen, maar dat was hij in het klooster weer kwijtgeraakt. En bij zijn tweede verblijf daar had ‘de mooie’ hem de onmogelijkheid van zijn onderneming laten voelen en hij was van haar weggegaan omdat hij meende dat de religieuze traditie dat voorschreef.
Vanaf het moment dat de oude priester hem als leerling had aangenomen, had hij gezien wat hij verwachtte te zien, en toen de priester aangaf dat hij binnen niet al te lang zou sterven, voelde hij zich verloren.
Weer trekt het gepuf en het langsstromende water hem terug in het moment. De lucht is grijs geworden en de zoon van Tsjou staat onbeweeglijk bij het roer. Meer is er niet.
Straks is hij weer op zijn kamer bij Harding … en dan?

Hij ziet opeens de kluwen van wegkruisingen en viaducten in Amerika voor zich, waar auto’s en treinen, met hun passagiers, onafhankelijk van elkaar bewegen, ieder met een eigen doel. Ze glijden langs en over elkaar heen, zonder van elkaar te weten, opgenomen in een stroom van gebeurtenissen, met voor ieder een andere betekenis.
Hier in China, met een veel lager tempo, familiebanden en de verbondenheid met het land, kun je elkaar nog opmerken, maar of je wel echt bij elkaar hoort is niet zo zeker. Als je elkaar aanspreekt, doe je dat met een idee van de ander in je hoofd, een idee dat waarschijnlijk helemaal niet klopt met de werkelijkheid van de ander. Je ontmoet een ander pas echt als je toevallig leeg bent. En wanneer overkomt je dat?
Nog drie bochten en een vernauwing met snel stromend water, dan …
Bij het zitten is er soms alleen maar adem en energie die stroomt … hoe lang dat duurt weet je niet. Het moment van leeg worden ontgaat je, net als het moment van inslapen.
Buiten zijn toedoen zijn z’n tweede moeder, Mei Ling, de priester, de visvrouw, de abt van het Verbindende Woord en ‘de mooie’ in zijn leven gekomen. Dat is zo. Maar het waarom en hoe blijft onbekend.

De wind is koud geworden en een lichte regen maakt de wanden en struiken nat. Ze lijken zich van hem af te keren. Hij neemt zijn jas uit z’n plunjezak. Je moet jezelf natuurlijk beschermen, maar sluit je jezelf daarmee ook niet af voor alles om je heen?
Als de aanlegsteiger van de stad al vlakbij is en de motor stilvalt, stapt hij bij het aanmeren een heel andere, bedrijvige wereld binnen.
Op de kade verdringen zich nieuwe passagiers en handelslui roepen naar de boot. Na het betalen van de overtocht op het achterdek bij de zoon van Tjou, loopt hij als een buitenstaander de loopplank af.
Pas in zijn kamer, op z’n kussen, komt hij thuis. De ademhaling en de energie, die zijn hele lichaam doortrekt, wissen alles van voordien weg.
Hij kan onbekommerd gaan slapen.

De toekomst ontvouwt zich de volgende ochtend bij het ontbijt met Harding.
De praktische Amerikaan heeft moeite Carolines verzoek over te brengen. Hij kan maar niet begrijpen dat zijn nu bijna volwassen dochter Li nodig zou hebben om zelfstandig verder te kunnen.
Hij zit een poos zwijgend tegenover Li, die vriendelijk afwachtend naar hem opkijkt.
– Moet U mij iets vervelends vertellen,’ vraagt hij, wijzend op de brief.
Harding knikt.
– Caroline schreef mij dat ze zich verlaten voelt tussen haar vrienden in het leven daar … en een paar regels verder vraagt ze of jij haar niet kan helpen zichzelf terug te vinden.
Harding heeft de brief gladgestreken voor zich en laat Li de passage lezen.
Li kan aan het anders krachtige handschrift zien dat het onzeker is en er verward uitziet.
– Wat ze schrijft, meneer Harding, begrijp ik heel goed. Caroline is hier geboren en groot geworden en zij heeft ervaren dat wat je zien kunt en aanraken niet alles is. Er is meer, en als je van binnen stil kunt zijn ervaar je dat.
Hij wacht even door de gespannen uitdrukking op Harding’s gezicht.
– Dat ‘meer’ geeft je het vertrouwen dat wat je overkomt bij je hoort en niet toevallig is. In Amerika, waar alles heel snel gaat en wordt beoordeeld op zijn uiterlijk, krijgt dat ‘meer’ weinig kans en raakt dat vertrouwen gemakkelijk weg.
– Dan had ze dus eigenlijk niet naar Amerika terug moeten gaan?
– Toch wel, meneer Harding, ze is een Amerikaanse, ze moet haar moederland toch leren kennen, anders …
Harding kijkt peinzend voor zich uit.
– Soms lijk je ouder dan ik, Li.
– Ik ben een Chinees in een land waar nog niet zo wordt gehaast, meneer Harding, en door de priester en het klooster ben ik me gaan verdiepen in wat je niet direct ziet en er toch is.
Hij zwijgt even.
– U hebt Caroline zonder bedenken aan me toevertrouwd, en in zaken gaat U af op uw zakeninstinct.
Harding moet lachen.
– Je hebt gelijk, het is heel gewoon. We moeten maar vertrouwen dat je Caroline kunt helpen als je naar Amerika gaat – wat ik je eigenlijk hierbij vraag. Misschien dat ze dan weer gewoon eigenwijs terug kan komen om hier te gaan verplegen. Het zal fijn zijn als ze weer terug is, en we moeten maar hopen dat haar aanstaande man jouw werk met haar niet gek vindt.
– Dat zal wel niet. Iedere dag een uur zitten en af en toe een gesprek kan niet verdacht zijn. En ik kan weer bij de telefoon werken en intussen het Amerikaanse leven nog beter leren kennen. Vorige keer heb ik me daar eigenlijk een beetje tegen verzet.
– Kijk je daar nu anders tegen aan?
– Ja, waarschijnlijk leven we hier meer uit het verleden en dichter bij wat in de natuur gebeurt. De drang om steeds nieuwe dingen te ontdekken, en – hij wachtte even, in gedachten – daarbij allerlei natuurlijke processen te doorbreken, leeft hier nog niet.
– Ben je bang dat we ons hier net zo gaan haasten als in Amerika?
– We zullen in ieder geval niet kunnen doorgaan op de oude manier. Wat in Amerika gebeurt kan ons niet meer onberoerd laten. Ik ben door Amerika door elkaar geschud en geschrokken, en tegelijk wil ik er meer van weten.
Harding keek langs Li heen uit het verste raam. Hij zou niet meer terugwillen naar Amerika, en toch …
– Ik ben benieuwd hoe je het er nu zult vinden, als je voor Caroline en mij nog een keer gaat.
– Misschien dat het de tweede keer, als ik me niet verzet, iets duidelijker wordt. En bij de telefoon zullen ze het toejuichen dat ik dan weer nieuwe technieken leer en die hier kan introduceren.
– Fijn dat je het doen wilt. En misschien ontdek je Amerika’s bijdrage voor China, die moet er toch zijn.
Li vertelde van het telefoongebouw en het verschil met de andere behuizingen.
Harding besefte hoe hij in de loop der jaren zo met dit land was vergroeid, dat hij de kloof niet had opgemerkt. Blijkbaar moest een ander je dat vertellen.

Na het ontbijt spreken ze af dat Li, nadat hij zich met de telefoondienst heeft verstaan, Harding zal vertellen wanneer hij naar Amerika kan gaan.
– Ik kan Caroline in ieder geval schrijven dat je zult komen. Dan kan ze zich alvast verheugen.