De droom van een dwaze monnik
19. De zwakte van de meester

Als ze daarna bij elkaar liggen hebben ze geen behoefte aan het liefdesspel. Dat zou maar een beletsel zijn voor een inniger tot elkaar komen.
Terwijl Li haar buik liefkoost, waarvan de welving en de samentrekking in haar donzige vrouwelijkheid hem nog geheimzinniger dan anders voorkomt, vertelt ze hem van de Meester van het Bijtende Woord, die haar al zo lang bezoekt.

Van aanvang af heeft ze zijn conflict gevoeld: het bij haar komen en het niet willen erkennen ervan, zijn poging het snel af te handelen om het te kunnen vergeten … en het toch weer terugkomen.
Terwijl de andere klanten kunnen opgaan in de genieting, heeft de meester geen tijd te verliezen. Hij neemt haar meer dan eens met zo’n ongeduldig geweld, dat ze zich een betaalde hoer voelt.
Op een keer belet ze hem het binnendringen en duwt ook zijn gezicht weg. Hij springt met een woedende kreet van het liefdesbed, schiet z’n kleren aan, om op het punt van vertrekken te worden tegengehouden door haar zwijgende minachtende blik.
Ze ziet de woede in hem opkomen en de aderen op z’n voorhoofd kloppen, terwijl hij steeds dieper buigt – om pas weer op te komen als hij zich beheerst heeft. Ze heeft de onmacht en hulpeloosheid gezien en het onuitgesproken verzoek om vergeving in z’n strenge trekken.
Ze zijn woordloos uit elkaar gegaan, maar hij heeft nadien zijn onmacht niet meer zo gewelddadig bij haar botgevierd. En toen hij merkte dat ze hem niet meer minachtte, heeft hij berust in z’n afhankelijkheid.

De dwaze monnik begrijpt nu dat de meester, toen hij de stok liet vallen, besefte dat zijn eigen relatie tot ‘de mooie’ hem ieder gezag over z’n leerling ontnam, zeker nu deze de begeleiding door ‘de mooie’ boven de zijne verkoos.
Dat hij hem nog twee maanden respijt heeft gegeven, komt door het niet-getoonde respect voor de monnik, die altijd weer anders dan de anderen op hem reageert en hem vaak het gevoel geeft dat hij, onafhankelijk van zijn aanwijzingen, een eigen weg volgt.
– Trek het je niet aan, de meester moet, net als alle andere mannen, z’n plek vinden bij het liefdesvuur. En hij zal door de wrevel over z’n machteloosheid niet zo gemakkelijk ontdekken dat het vuur beschermd moet worden voor de wellust. Hij zou van jou het wachten kunnen leren, maar dat botst met zijn trotse natuur. We moeten het vergeten lieverd … alleen ons samengaan komt er op aan. Ik zou helemaal alleen voor jou willen zijn en voor geen ander … voor mij is dat het hoogste.
– Ja … en toch … de wijzen die het hoorden van de sterren en de wind, van de bergen en rivieren, zeggen dat je daarvoor, ver weg van de mensen, alleen moet zijn en dat het met twee niet kan.
Haar grote donkere ogen zien met mededogen de tweestrijd in hem.
– En als ik een kind krijg … van jou?
… waarom vraagt ze hem dat, terwijl ze voorgoed onvruchtbaar is gemaakt bij de bordeelhouder … wil ze zijn ernst testen?
Als ze de golf van tederheid voelt die haar helemaal omvangt en haar buik weer zacht en verlangend maakt, heeft ze het antwoord – ze is immers ook bevrucht door Li, al komt er geen kind van.

Ze weten achteraf niet hoelang ze zo stil bij elkaar gelegen hebben, voordat ze hem in zich trekt en hij haar voor de tweede maal bevrucht. Ook nu trekt de gloed door haar buik, maar zachter en ook lieflijker en langer verwijlend, als een belofte die eens ingelost zal worden.
Ook als ze … waarom moet dat … ver van elkaar zijn?
Een poos daarna gaat Wang Yin de rijstwijn warmen. Ze drinken er samen van met kleine teugen, de deken genoegelijk om zich heen getrokken.
– Misschien heb ik wat m’n moeder mij in de droom voorspelde toch verkeerd begrepen … of denk je…?
Hij zwijgt en laat de oude droefheid de tijd zich te openbaren.
– Dat ik naar een klooster ging heeft ermee te maken, maar het is maar één kant, net als jouw vermoeden, liefste.
Wang Yin’s buik voelt weer zacht en ontvankelijk en haar adem beweegt licht en speels als van een slapend kind.
Ze beseft dat de vrouwen vóór haar, op welke plaats dan ook, altijd een vermoeden hadden van het verband met het ongeborene, maar dat het kortstondige leven dat met wrede voeten treedt en ze het ongewild ingeruild hebben voor het alleen maar verenigd willen zijn met een man.
Ze trekt de dwaze monnik plotseling heftig tegen zich aan en houdt hem vast aangedrukt.
– Het zal me moeite kosten je te laten gaan … met jou heb ik de liefde helemaal geproefd, zonder tegenspraak … en toch …