De droom van een dwaze monnik
13. Nachthulp van de portier

De bootreis naar Amerika vervluchtigde al gauw toen hij weer bij Caroline was en vertelde van Mei Ling en zijn reis naar het noorden.

Na een paar keer ‘zitten’ met Li was haar onzekerheid weg en daarmee was haar kijk op haar omgeving weer gewoon geworden. Ze kon nu ook Li’s ervaringen van de bootreis navoelen, zoals het genieten van de verre einder, de ziltige lucht en de maan en de sterren ‘s nachts, maar ook van het eentonige dreunen van de machines en het toe- en afnemende schuren van het water langs de scheepswand – en ook, in het oude China, het luisteren naar het zachte waaien van de zomerwind over de uitgestrekte velden, met alleen af en toe een vogel die naar de einder verdween.

In de stad waar Carolien woonde, miste Li het ritme van dag en nacht, de altijd andere luchten boven de rijstvelden en het trage bewegen van mensen en dieren onder de onmetelijke hemelkoepel.
Hier werd de langzame schemering weggeknipt door kunstlicht, dat je zomaar kon aandoen voor je werk, onafhankelijk van het oerritme.
Daarom gingen Caroline en Li ‘s avond naar buiten, eerst met de bus, daarna lopend langs de velden met mais of graan, om uit te rusten van de stad, waar altijd een telefoon kon rinkelen of kennissen konden aanbellen.
De vrienden en vriendinnen van Caroline konden niet wijs uit hun verhouding. Ze vermoedden dat Caroline verliefd op Li was en dat het ‘zitten’ een voorwendsel van Caroline was om hem bij zich te hebben.
Ze waren dan ook verbaasd toen ze hoorden dat Li een baantje had aangenomen als bordenwasser in een tweederangs restaurant. Volgens Caroline wilde hij het gewone stadsleven leren kennen in een baantje waar hij nog voldoende tijd voor haar kon hebben.
In de loop van de tijd werd hij een geaccepteerd bijverschijnsel, dat aan hun verhouding tot Caroline weinig veranderde.

Toch bezocht het verdriet ook Li zelf.
Hoewel hij het niet aan Caroline probeerde te laten merken, was hij enige ochtenden bij het zitten afwezig geweest, na het bericht dat zijn moeder onverwacht gestorven was.
Dat Harding gezorgd had voor een begrafenis, zoals alleen een voorname Chinees zich die kon veroorloven, veranderde daar weinig aan. Voor Li was een altijd aanwezige bescherming verdwenen. En hij kon zijn moeder ook niet meer bemoedigen als ze over de rivier keek en, ondanks haar verlangen, alles gescheiden bleef. Maar hij troostte zich met de gedachte dat ze aan de andere kant dichter bij de grote beweging was, die zorgde dat al het afgeleefde werd opgeruimd, zodat ze weer opnieuw kon beginnen.

Caroline schoot goed op met haar verpleegstersopleiding, nu ze zichzelf weer had gevonden. Ze hoopte dan ook met een jaar of twee naar haar vader terug te kunnen keren, om in China in de verpleging te gaan werken.

Het was op een late ochtend – hij had al een poos in het centrum rondgedwaald – dat zijn aandacht werd getrokken door een oudere man, goed in het pak en met een fijnbesneden gezicht, die, net uit een taxi gestapt, probeerde de ingang van een groot hotel te bereiken. De taxi was al weggeroepen door een ander en reed met zijn nieuwe vrachtje weg.
Li ging naar hem toe en bood hem zijn arm, die de man graag aannam. Hoewel het maar een klein eindje naar de ingang was, liep de man er steunend op Li en zwaar ademend naartoe.
– U komt uit China en hebt tijd voor mij. Dat is heel ongewoon.
Li antwoordde dat het vanzelfsprekend was een oudere te helpen. Hij was op zoek naar een baan en had de tijd.
Terwijl ze verder liepen, vertelde de man dat hij waarschijnlijk wel werk voor hem wist in het hotel: de portier had een hulp voor de nacht nodig, iemand die behulpzaam was en goed met mensen kon omgaan. Zo iemand vond je niet zo gauw.
Toen ze bij de portier waren vroeg de man, die Belaert heette en in het hotel woonde, of ze nog steeds een hulp voor de nacht nodig hadden.
De portier, die hem een beetje verbaasd aankeek, ook omdat Li Belaert nog steeds ondersteunde, aarzelde met z’n antwoord …
… een Chinees was wel vreemd, maar hij kon het in ieder geval proberen … de oude Belaert was altijd vriendelijk en niet neerbuigend en met die Chinees kon je een laag loon bedingen.
Hij vroeg Li als hij Belaert boven had gebracht nog even langs te komen. Li knikte verheugd en ging met Belaert naar boven.
Die vertelde hem dat hij, behalve dronken gasten, ‘s nachts vrouwen die voor verpozing besteld waren naar boven moest brengen. Dat moest natuurlijk tactvol en geruisloos gebeuren. En soms moesten ze vroeg in de ochtend gewaarschuwd worden, als ze niet al eerder weg waren gegaan. Het hotel mocht geen slechte naam krijgen, dat vroeg veel tact.
Belaert bleek een vermogend en invloedrijk man te zijn, die, nu hij sympathie voor Li had opgevat, nog aan ander werk voor hem dacht, zeker toen hij de korte levensgeschiedenis van Li had gehoord.
– Ik ben als adviseur van de directie verbonden aan mijn vroegere telefoonmaatschappij, die ook een vestiging in China heeft. Over enige tijd komt de baan als hulp van de verbindingsman met het technisch bedrijf vrij. Als het je interesseert, kun je op den duur meer van de telefonie te weten komen en voor de maatschappij in China gaan werken. Er is behoefte aan betrouwbare medewerkers, die het leven en de mentaliteit van de mensen daar goed kennen.
Li keek verbaasd en dankbaar naar Belaert op.
– Ik heb altijd een goede intuïtie gehad en hoe langer ik je meemaak, hoe meer mijn eerste indruk bevestigd wordt. Je spontane reactie bij het hotel heeft ongedachte gevolgen, maar dat zal je als kloosterling waarschijnlijk niet verwonderen?
– Toch wel, meneer Belaert, want het hangt niet alleen af van wat je zelf doet.
– Dat is zo. We moeten maar zien wat het wordt. Maar ik ga je nu wegsturen, want ik moet mijn middagslaapje nog doen, wil ik vanavond niet suf zijn.

Terwijl Li opstond om Belaert te bedanken, rook hij de wierook van het oude tempeltje. De plaats van de oude priester was leeg.

– Laat je niet afschrikken door de grommerigheid van de portier. De man heeft een maagkwaal, maar meent het goed.
Toen Li vertrokken was, stond Belaert nog een poos peinzend bij de balkondeuren.

Beneden verliep het gesprek met de portier minder moeizaam dan Belaert had voorzien. Misschien wel omdat Li blijk gaf goed te begrijpen dat de dames die hij boven moest brengen, met respect moesten worden behandeld, juist vanwege hun beroep.
De vorige hulp had de portier moeten ontslaan, omdat die al te vertrouwelijk met ze had willen worden, en zelfs een fooi had bedongen.
De portier had hem daarbij streng en strak aangekeken.
– Vooral als Chinees …
– Ik begrijp het, meneer, ik zal alleen maar mijn werk doen, misschien krijg ik dan ook een hoger loon …
Een pijnscheut verstrakte de portier.
– Je kunt ook gauw ontslagen worden als je Joe Dempsy niet bevalt, vreemdeling, knoop dat in je oren.
Li moest lachen.
– Dat ben ik in mijn land gewend, zo is het leven.
– Goed. Je begint vanavond om acht uur. Waarschijnlijk zal het uniform van je voorganger je wel passen.
Met die woorden stond Li weer op straat.
Hij nam de bus naar buiten om alles een beetje te laten bezinken.

Dat de plaats van de priester leeg was, betekende dat hij helemaal op zichzelf was aangewezen, en de wierook, dat hij zijn opdracht niet mocht vergeten.

Hoe zou het met Mei Ling zijn? Het was nu bijna tijd voor het kind. Jammer dat z’n moeder het niet kon beleven, hoewel … maar nu keek de priester hem aan en wees naar de grond. Je moest niet wegdromen in de toekomst.
In de bus op weg naar huis zag hij dat zijn moeder gelukkig was en naar Mei Ling wees, die in haar laatste dagen was en naar hem lachte.

Het uniform paste goed en de eerste nacht als hulp van de nachtportier verliep rustig.
Het was pas twee maanden later dat Li, op zijn ronde langs de kamers, bij de een na laatste een oudere prostituee voor de deur vond die met hem mee naar beneden wilde. Li kende haar goed. Ze zag er altijd verzorgd en beheerst uit. Nu was ze moe, met doffe ogen.
In de lift vroeg ze hem hoe hij altijd zo opgewekt en behulpzaam kon zijn in een baan beneden zijn stand. Zij moest wel in haar beroep blijven, al verveelde het haar. Want voor het oppakken van het schilderen, dat ze jaren geleden gedaan had, was ze al te oud, dacht ze.
Li keek haar vriendelijk en nadenkend aan en stelde haar voor elkaar in een dichtbij restaurant te spreken, om negen uur, direct na zijn dienst. Hij moest nog terug voor de laatste klant.
De vrouw nam plotseling met een zoen afscheid, riep een taxi aan en zwaaide nog naar hem in de ingang.
– Maak geen afspraak Li, dat wil Joe niet hebben, dat weet je,’ kreeg hij te horen.
– Nee, Jack, ik heb een vrouw in China die een kind van me verwacht. Ze wilde alleen een gesprek met me omdat ze ongelukkig is.
– Gek, ze is een van de chicste en heeft een vaste, rijke kerel als klant.
– Ik zal het wel merken, ik had met haar te doen.
Hij ging terug naar de lift. Niet alleen Monique, ook hijzelf zat vast aan een wereld van verwachtingen en teleurstellingen.

De priester zat weer op zijn oude plaats.

Kwart over negen zat Li tegenover Monique, die er veel beter uitzag en kort en zakelijk van haar wanhoop vertelde.
Mannen bevredigen kon ze, heel goed zelfs, ook al deed het haar niets. Maar vlak erna overviel haar de laatste tijd een grauwe treurnis, die haar helemaal verkilde. Ze kon dan nauwelijks gewoon weggaan, ze zou dan wel tegen de klant willen schreeuwen. Dat was steeds erger geworden.
Vroeger, toen ze nog schilderde, was er nog een toekomst geweest, ook al verkocht ze weinig.
Li sipte peinzend aan zijn thee.
– Als je voldoende geld hebt zou ik de overstap wagen, Monique. Zo boos en verscheurd verder gaan vreet je op.
Hij zag hoe ze weifelde en uitstelde te beslissen. Ze lachte schamper, terwijl ze een slok van haar whiskey nam en naar het al drukke verkeer buiten keek en naar de in- en uitgaande gasten van het hotel ertegenover.
– Blijf je me helpen als ik het waag?
– Zolang ik hier ben, ja, maar het hangt uiteindelijk van jezelf af. Jij moet er doorheen, zonder reddingsboeien. Je onderschat je kracht.
Ze lachte opeens, voluit. Hij had gelijk, ze moest het doen.
Ze stond snel op, ging naast Li op zijn bank zitten en trok hem naar zich toe, wachtte even en omhelsde hem toen hartstochtelijk.
– Ik doe het, ik ga het vanavond aan de overkant afzeggen. Hij vindt wel een ander voor zijn behoefte. Dank je wel … ik moet nu weg, anders …
– Ga maar, het lukt wel.
… was dat zo…? Maar je kon niet weten…
Hij zag haar buiten wegwandelen, een chique, zelfbewuste oudere vrouw.
Aan de kassa moest hij even wachten voordat de dienster, die veelbetekenend naar hem lachte, met hem afrekende.
Als hij het aan Caroline vertelde zou ze ook lachen, maar anders dan de dienster.

Hij merkte tot zijn verbazing dat hij ging houden van de nachtdienst in het oude hotel, met zijn mahoniehouten lounge en de ouderwetse balie en het al versleten sleutelbord, waar je niet zomaar bij kon.
Als de receptionist even weg was moest je wachten, wat natuurlijk een vloek was in een haastige wereld. Maar het werd hier geduld, omdat de rust van heel vroeger er nog altijd was. Daardoor werd je vanzelf herinnerd aan je eigen voorlopigheid, in een wereld die al heel lang bestond, lang voor het haastige dat er maar pas bijgekomen was. Zo was het nog in China, als je over de onafzienbare velden naar de verre bergen keek en nog net niet hoorde wat ze voorspelden.
Als Li dan door een late gast werd aangesproken, moest hij zichzelf uit die sfeer terugroepen om een zinnig antwoord te kunnen geven. Dat vertraagde antwoorden werd hem vergeven, omdat oosterlingen nu eenmaal traag en vaak afwezig waren.

Op voorspraak van Belaert kreeg hij enige maanden later een baan als hulp van de technische verbindingsman voor het filiaal van de telefoonmaatschappij in China. De Chinezen die er al langer werkten en hun vrouwen hadden meegenomen voor de leertijd – die gemakkelijk anderhalf jaar kon duren – verwonderden zich erover dat Li als vrijgezel in dit vreemde land leefde. Maar ja, een monnik dat was natuurlijk anders.
Door hun opmerkingen realiseerde Li zich welke rol de vrouwen in zijn leven hadden gespeeld. Een enkele vrouw had zelf het initiatief genomen. Maar bij Mei Ling was het van hem uitgegaan. En ‘de mooie’ van het klooster zou hij waarschijnlijk weer terugzien als hij zijn werk daar ging afmaken.
Zijn baan als hulp van de nachtportier had hij opgegeven.
Intussen had hij van Monique gehoord dat ze een basis gevonden had voor haar nieuwe leven. Een van haar vaste klanten had haar gevraagd zijn maîtresse te worden voor onbepaalde tijd.
Haar ogen stonden helder en ondernemend.

Een paar maanden later ging hij vervroegd terug naar China, omdat Mei Ling geschreven had dat ze zo naar hem verlangde. Zo had Harding het tenminste geschreven, Mei Ling zou zichzelf nooit zo bloot geven in een brief. Er moest iets anders aan de hand zijn, want Harding schreef niet zomaar iets.
Gelukkig had Caroline zoveel zelfvertrouwen gekregen dat ze Li gemakkelijk kon laten gaan. Tenminste, dat had ze gezegd toen hij haar van zijn voornemen vertelde. En ze was altijd strikt eerlijk geweest. Ze zou later wel volgen als ze haar studie had afgemaakt, had ze gezegd.
Het leek of, onafhankelijk van al het andere, zijn land hem wenkte. De onafzienbare velden en de hoge lucht die tot aan de verre bergen reikte, zouden hem net als vroeger ontvangen, zonder vragen of verwachtingen. Net als de priester, die tegenover hem naar zijn eigen adem luisterde en hem vrij liet iets te vragen of te zwijgen.
Als je er niet verder over dacht, gebeurde waarschijnlijk wat gebeuren moest. Daar leek het op, dacht hij, toen de telefoonmaatschappij hem op voorspraak van Belaert vroegtijdig liet vertrekken, hoewel hij nog onvoldoende was opgeleid.
Ze hadden wel bedongen dat hij vooreerst een lager salaris zou krijgen en dat dat pas verhoogd kon worden als hij in China meer ervaring had opgedaan.

Toen hij tenslotte aan het grote kantoor op de achterste binnenplaats had aangeklopt, vertelde Harding hem dat Mei Ling aan kraamvrouwenkoorts was overleden. De zorg voor de kleine Mei Ling – het was een meisje – had haar zusje Tioe Lin voorlopig op zich genomen. Li moest beslissen hoe het verder moest.
Harding zag de slag aankomen, al huilde Li niet. Hij had het zo kort mogelijk verteld, om er tegelijk aan toe te voegen dat Li natuurlijk in zijn huis terecht kon en dat zijn vrouw eventueel de zorg voor het meisje voorlopig op zich kon nemen, tot Li een andere vrouw had gevonden.
Li stond doodstil in de kamer, helemaal naar binnen gekeerd, voordat hij zijn rug rechte en Harding met een betraand gezicht bedankte.
– Je bent eigenlijk een zoon van me, Li, een broer van Caroline, het spreekt dus vanzelf dat je dochter hier voorlopig terecht kan.
Li knikte alleen maar.
Harding wees hem een stoel en schonk een kop thee voor hem in.
Hij dronk zijn thee met langzame teugen op.
Het moest zich nog in hem ordenen, daar kon je zelf niet veel aan doen.
– Ik denk dat ik eerst naar Tioe Lin ga, meneer Harding, en met haar bespreek wat de mogelijkheden zijn, want zo’n kleine peuter is een hele last.
Harding knikte hem bemoedigend toe.
– Ik laat het helemaal aan je over, Li, maar mijn huis staat ter beschikking.
Daar was het bij gebleven.

De volgende dag begaf Li zich op weg naar zijn geboortedorp, waarbij hij het geluk had dat het net de dag was dat Tjou met zijn boot langskwam.
Het varen ging aan hem voorbij. Opgesloten in zichzelf werd hij pas wakker toen hij over de loopplank de aanlegsteiger opstapte en op weg ging naar het tempeltje.
De oude priester was er nog.