De droom van een dwaze monnik
10. Naar huis

Terwijl de bouwlieden nog bezig waren alles gaaf af te ronden, kreeg Li het gevoel dat hij overbodig aan het worden was. De bouwlieden zouden aan wat ze gedaan hadden wel kunnen zien hoe het verder moest.
De zwijgende hulp van de dwaze monnik was niet meer nodig.
Hij had het er met ‘de mooie’ nog over gehad, maar die had alleen geantwoord dat hij zijn hart moest volgen. Zo waren zij tenslotte ook bij elkaar gekomen.
Zij had van het begin af geweten dat hij haar niet alleen voor z’n lichaam behoefde.

De monnik dacht terug aan Lioe Sjoe en wat ze hem geleerd had: niet-weten, niet-verwachten, alleen erbij blijven.
Naar Noord en Zuid luisteren was veel moeilijker. De vis was nog tastbaar, maar dit…
Soms leek Lioe Sjoe dicht naast hem te staan en hem van binnen aan te raken. Dan wist hij weer dat dit wachten het enig juiste was en dat zij mét hem wachtte.

De meester wist niet wat er precies in Li omging, maar hij wist wel dat hij aan iets anders begonnen was, dat minder met het klooster te maken had.
Hijzelf zou nog een poos in het klooster zijn, maar korter dan hij gedacht had. Zijn vroegere vrouw verscheen hem steeds meer en telkens liepen ze iets verder de wilde tuin in, die steeds groter en omvattender werd. En in de laatste droom was ze opeens helemaal verdwenen en stond hij alleen in die uitdijende tuin, met zijn arm nog om waar ze even tevoren was geweest.
Zo zou het gaan, al wist je niet hoelang het nog zou duren.

Op de plaats van de monnik zag hij naast hem een vrouw staan met haar rug naar hem toe, naakt op een lendendoek na. Ze keken heel intens in dezelfde richting, zonder dat er iets gebeurde.

De meester ging weer terug naar zijn adem. Je moest je niet bemoeien met wat niet voor je bestemd was.

‘Je moet niet meer bij me langs komen, Li, ik merk dat ik niet alleen kijk naar waar je naar toe zult gaan, maar ook of je nog bij me terug zult komen. En je weet wel dat je dan niet helemaal goed kunt zien.’
Li voelde de warme, geruststellende hand van Lioe Sjoe op zijn schouder en haar langzame adem, waarin alles kon bezinken. Toch kromp zijn hart samen en leek de toekomst zonder haar van weinig belang.
‘Kijk, daar ga je naar toe.’
Hij in het huis van Harding, zonder Caroline, daarna tussen veel huizen, vlak op elkaar, en mensen die gehaast langs elkaar heen liepen. In een van de huizen zat Caroline op haar kussen, heel klein in elkaar gekrompen. Ze keek niet op.
Hij begreep dat niemand haar scheen te zien.
Achter hem zong Mei Ling, en de moeder was helemaal om hem heen met haar bergende warmte.

De oude priester had de kleine gong geluid. Hij moest op weg.
Lioe Sjoe was verdwenen, maar haar warmte en vertrouwen zouden met hem meegaan …

Na de avondmeditatie liep Li langzaam naar de verhoging van de meester en boog driemaal.
– Ik weet dat je weg moet en ik zal niet proberen je daarvan af te houden.
Li boog nogmaals. Het was moeilijk van de meester weg te gaan.
– Ik zou voor U willen blijven.
– Dat hoeft niet meer, wat je in gang zette werkt door.
– Ik kom weer terug, als …
– Dan ben ik er niet meer. Maar de volgende meester zal je nodig hebben. Ga in vrede.
Li kon alleen maar diep buigen en teruggaan naar zijn plaats.
Pas toen de meester vertrokken was ging hij naar zijn kamertje, maakte zich klaar voor de nacht en strekte zich uit op z’n slaapbank.
Hij viel onmiddellijk in slaap.

De volgende dag, nog voor de ochtendmeditatie, pakte Li z’n plunjezak, liep nog een keer langs de verlaten meditatiehal en ging op weg naar het zuiden, maar nu meer oostelijk in verband met de spoorlijn.
Na enige dagen flink te hebben doorgelopen, waarbij hij telkens zijn oor op de grond drukte, hoorde hij een vaag gerommel.
Dat kon de trein wel eens zijn.
Hij had geluk. Anderhalve dag verder stuitte hij op de spoorbaan en toen hij haar verder naar het zuiden volgde kwam hij bij een station.
Op het station kon hij gelukkig zijn rantsoen aanvullen en zo minder hongerig de trein afwachten.
In de middag stapte hij in en vond een vrijwel leeg compartiment.
Tot aan de schemering trokken nauwelijks veranderende landschappen voorbij, die je slaperig maakten. Wat een verschil met het stille luisteren in het klooster, het kraken in de balken, het gemurmel van de rivier en soms het lichte ruisen van de regen…
Waarom was hij weggegaan?

Het duurde nog enige dagen voor de trein de plaats naderde waar Harding woonde.
Met een schril piepen kwam de trein tot stilstand. Hij was de enige die uitstapte.
Het vertrouwde land van zijn jeugd ontving hem. En toen de trein tenslotte zwaar puffend vertrok, verdween het klooster en alles wat erbij hoorde.
Zou het altijd zo gaan? Was er niets blijvends? Hij voelde zich alleen en verlaten.
Het terugzien van alle bekenden deed hem weinig.
Pas drie dagen later, dicht bij het huis van Harding, groeide het gevoel van thuiskomen. Bij het verder lopen keek hij om naar het noorden. Het klooster, de meester, ‘de mooie’, lagen achter een verre horizon. Als hij terugkwam zouden ze hem vast niet meer herkennen.

Niet lang daarna klopte hij op het goede uur aan de hoofdpoort en werd onmiddellijk binnengelaten. De binnenplaatsen waren leeg, op de heel oude verhalen na die van alle tijden waren.
Toen de hoofdbediende Li aankondigde, kwam Harding direct naar buiten en nam hem heel onconventioneel in zijn armen.
Li vergat alle etiquette en sloeg zijn armen om Harding heen.
Binnen in de grote woonkamer, waar ze vaak met hun drieën gezeten hadden, vertelde Harding dat Caroline in Amerika gebleven was voor het afmaken van haar studie, maar dat ze zich daar heel alleen voelde.
Ze had Harding gevraagd of Li niet naar Amerika mocht komen om haar te helpen zichzelf terug te vinden. Zo had ze het gezegd, zei Harding.
– Begrijp je wat ze daarmee bedoelde?
– Zeker, meneer Harding, en ik zal graag naar Amerika gaan.
– Heb je voorwaarden Li?
Li lachte en haalde zijn schouders op.
– Natuurlijk niet. U bent altijd zo goed voor me geweest. Maar ik wil wel eerst de oude priester opzoeken en natuurlijk mijn moeder en Mei Ling en haar zusje Tioe Lin. Mei Ling kan het geld dat ik heb overgehouden goed gebruiken om een eventueel uitgehuwelijkt worden uit te stellen … meer kan ik niet voor haar doen.
Harding keek Li bezorgd aan.
– Wil je met haar trouwen?
– Dat zou ik wel willen, maar de oude priester denkt dat het anders loopt…
– Maar je zult toch eens een vrouw willen hebben?
– Dat wel meneer Harding … maar het voelt nog ver weg.
Harding keek Li onderzoekend aan en zag een paar vriendelijke ogen, die hem geruststellend aankeken.
– Waarmee kan ik je helpen, Li?
– Mij nog een paar dagen op mijn oude kamer laten zijn en te ‘zitten’, zoals destijds. Dan ben ik in mijn eigen klooster. Dat heb ik nodig om Caroline te kunnen helpen. Daarna ga ik naar mijn dorp, en meld me bij U als ik klaar ben voor de reis.
Harding keek langs Li heen door de open deur in de verte, achter de binnenplaatsen.
Li verwonderde zich over het leven, dat op slag kon veranderen zonder dat er iets gebeurd was.

Met een schokje kwam Harding terug uit het verleden met z’n vroegere vrouw.
Zij had, toen hij op een keer over Caroline en Li nadacht, in een droom alleen maar geknikt. Hij hoopte maar dat ze toen doelde op het aanbod van Li.
Van andere keren herinnerde hij zich dat ze vooruit kon zien. Dat zou nu ook wel zo zijn.

– Laten we afspreken dat we de reis naar Amerika pas bepalen als je weer terug bent, ook wat het geld betreft.
– Ik weet dat ik altijd op U kan rekenen, meneer Harding, maar wat ik heb overgehouden van de reis naar het noorden is ruim voldoende.
– Zoals je wilt Li. Maar als het in je dorp anders blijkt te zijn, moet je het zeggen. Ik zal je oude kamer op orde laten brengen, ze heeft al die tijd leeg gestaan.
– Dat doe ik liever zelf, meneer Harding, het is prettig alles weer op z’n plaats te zetten. Ik kan dan voelen of ze me nog wil ontvangen.
Harding moest lachen.
– Ook goed … en ik zou het prettig vinden samen met je te eten, de dagen dat je hier bent. Is dat afgesproken?
– Graag meneer Harding.
Li boog diep en ging naar z’n oude kamer.