De droom van een dwaze monnik
1. Geboorte

 Het was al schemerig in het kamertje dat Wang Tan San voor hem had laten bouwen, achter het Daisan kamertje voor de individuele gesprekken. De goeierd, die het toch maar goed gezien had, was zich niet bewust van het onorthodoxe ervan. In het reguliere, echte Zen woonde de meester elders. Maar ja, Li de dwaze monnik had immers altijd zijn eigen weg gevolgd ...
 Hij dacht terug aan zijn leven dat in deze streek, vlak bij de rivier, begonnen was, nu al heel lang geleden.
 De beelden trokken langs, steeds meer, tot het teveel werd en hij in slaap viel.

Een zacht, kabbelend geluid riep hem terug naar de aarde – waar, zoals de mensen het zagen, alles gesloten en op zichzelf bestond.
Hij was pas drie jaar en hij zou nog veel moeten leren over het leven dat de mensen om hem heen heel gewoon vonden. Alleen zijn moeder verlangde soms, als het werk gedaan was en ze op de bank voor het huis over de rivier uitkeek, dat alles wat ze zag bijeen zou horen. Dat verbonden zijn voelde hij ook als hij helemaal alleen was.

Hij lag op het dak boven de hooizolder, op een kleine uitstulping die nog net boven het wateroppervlak uitstak.
Het zachte kabbelen bij de linkerhoek ging nu over in een driftig gemurmel.
Omdat hij altijd aan de rivier had gewoond, wist hij dat er meer water zou komen, méér dan er nu al drie dagen lang om hem heen was.
Er dreven dieren voorbij met gezwollen buiken en glazige ogen waaruit het goedige licht verdwenen was. In hun zwijgend voorbijdrijven vertelden zij hem dat als je je in het water liet glijden en niet probeerde boven te blijven, je terug kon naar vóór je op aarde was.
Toch voelde hij dat er niet alleen meer water zou komen, maar ook iets dat de zwakte en honger zou wegnemen – die zo schrijnend waren nadat z’n moeder met een schreeuw vanaf een balk in het kolkende water was verdwenen.

Hij keek voorzichtig omhoog naar de hemel die nog vochtig en grijs was maar zonder regen. Na een poos, z’n hoofd was alweer zwaar en dof, hoorde hij vaag stemmen boven het murmelen uit, stemmen, of …
Maar het kwam dichterbij, voor hem onzichtbaar aan de andere kant van het dak.
– Er is niemand meer,’ hoorde hij de buurvrouw zeggen.
Niemand ….? Hij voelde z’n hart in z’n keel bonzen en riep heel zwak:
– Hier … hier … ik ben hier…
Het plassen kwam nu de hoek om.
– Daar!
De buurvrouw strekte haar arm naar hem uit, terwijl de boot langszij kwam. Terwijl ze hem in de boot trok, rook hij haar zoete geur.
Natuurlijk … ze hield immers erg veel van hem, ook toen ze zwanger was en een kind droeg. Hij was vaak langsgelopen op weg naar de ossen die half in de rivier stonden, waar ze door Pu Jon nat werden geplensd en zich lieten afschrappen met de ronde bamboe kam. Op de terugweg wenkte ze hem altijd, hij kreeg dan zoete koekjes waarvan hij dicht tegen haar aan genoot – van de koekjes, maar meer nog van de zoete warmte die van haar uitging als ze hem zo tegen zich aanhield, als was hij haar eigen kind.

Hij zag de hemel nu donker worden en voelde zijn adem bijna ophouden. Maar de beschermende warmte van haar lichaam zou bij hem blijven.
Een tijd daarna – de nacht moest al voorbij zijn – werd hij dicht naast haar wakker. De buurman was al weg.

Er waren veel mensen verdronken. De overstroming minderde langzaam, maar spoelde nog doden aan. Het huis van de buurvrouw op de glooiing van de heuvel naar boven, was gespaard gebleven.
– Je mag bij mij blijven en straks op je zusje passen, nu je moeder en vader zijn meegenomen door de rivier. We hebben trouwens hulp nodig voor de ossen, Pu Jon is ook weg.
Het verdriet dat even omhoog kwam, werd door de rustgevende warmte van haar lichaam opgenomen en verspreid, zodat het langzaam uit hem wegvloeide.
Intussen had ze hem de borst gegeven, hoewel hij al drie was. Hij zoog heel zachtjes aan de tepel, verloren en ook gered, terwijl ze begon te neuriën, net zoals zijn moeder vroeger.
Dat van daarvoor leek maar een droom. Zijn leven begon bij de buurvrouw.

In zijn latere dromen, toen hij al een monnik was geworden, gingen zijn moeder en de buurvrouw voortdurend in elkaar over. Na zich een poos verbaasd te hebben, verlangde hij ernaar dat niet alleen zij tweeën, maar alles bijeen zou horen, ook al zou er telkens iets sterven en weer geboren worden.