De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
Het afschuwelijke

Drie jongens, de branies van de klas, rijden op een dag achter ons aan. Roy snijdt ons op het moment dat we bij een stil gedeelte van het park zijn, zodat we wel af moeten stappen. De andere twee, King en Peng, komen van achter op me af en draaien mijn armen op m’n rug en sleuren me de struiken in. Intussen heeft Roy Sjoe vastgepakt en een doek tegen haar mond gedrukt. Hij trekt haar achter de twee anderen aan naar een bank. King en Peng binden me met een meegebracht touw aan een boom vast. Roy duwt de tegenspartelende Sjoe ruw achterover op de bank. King houdt haar in bedwang terwijl Roy nu haar polsen onder de bank door aan elkaar vast bindt.
Hij zegt: ‘Kijk maar hoe we die mooie kip van je naaien, professor. Kun je wat van leren.’ Dan voelt hij tussen haar benen.
Ik brul: ‘Sjoe, ik kom’.
De jongens schrikken. Roy loopt langzaam naar de boom en kijkt me minachtend aan. Hij schopt me keihard in mijn kruis. Ik val in een diepe donkere koker. Een tijdje later hoor ik, het klinkt ver weg, King vragen: ‘Wil je nog een keer, Roy?’ Maar hij heeft genoeg gehad, knoopt z’n broek dicht en lacht naar de anderen. ‘We doen het zo dat ze zullen denken dat de professor haar te grazen nam. Touwen meenemen en hun fietsen op elkaar leggen.’
Roy komt naar me toe en snijdt me los. Ik zak naast de boom op de grond. Vliegen kruipen op Sjoe’s billen rond, aangetrokken door de geur van vers bloed. Ik hoor haar snikken. De donkerte wordt minder. Woede balt zich in me samen, maar een groot verdriet maakt me behoedzaam. Mijn bloed begint geleidelijk aan weer sneller te stromen. Moeizaam richt ik me op en kruip naar de bank toe. ‘Sjoe, ik help je. Stil maar.’ Ik schuif haar rokje over haar billen. Dan hoor ik de hatelijke stem van Roy zeggen: ‘Moet ik je wijzen hoe het moet, professor?’ Ik sta langzaam op, stof m’n kleren af en loop naar de jongens, die half zichtbaar door de struiken naar me gluren. Ik krijg een kracht die mijn woede vernietigend maakt. Het doet Roy, die naar voren is gestapt, aarzelen. Hij voelt nu de dreiging, gaat er vandoor en roept ‘wegwezen!’ naar de andere twee. Ze kijken even verbaasd om, maar pakken dan geschrokken hun fietsen en gaan Roy achterna.
Het is nu stil en vredig op de plek, op een zacht kermen van Sjoe na. De zon brandt nog steeds. Langzaam zakt de woede. Het duurt even voor ik me kan omdraaien en teruglopen naar Sjoe. Als ze mijn schaduw voelt krimpt ze eerst in elkaar, maar als ze merkt dat ik het ben, ontspant ze zich. Nadat ik alles losgesneden heb neem ik haar voorzichtig in m’n armen en kus haar zachtjes. ‘Niet bang zijn, het komt goed. Ik breng je thuis en vertel alles aan je ouders. Die jongens zie je nooit meer, daar zorg ik voor.’ Ze kruipt dichter tegen me aan. Ze voelt dat het waar is, wat ik zeg. Ik zal alles regelen. ‘Ik, voor jou alleen,’ fluistert ze. ‘Ja, voor altijd. Eerst naar huis. Kom maar overeind, alles komt goed.’
Ma Wong ziet direct dat er iets mis is. Ik zeg: ‘Mevrouw, Sjoe moet direct geholpen worden. Ik weet hoe het moet van de plantage. Daarna zal ik u alles vertellen.’Stilzwijgend neem ik de leiding. We gaan naar Sjoe’s slaapkamer, kleden haar uit en wassen haar schoon. Sjoe is nog steeds zo geschrokken dat ze zich telkens weer aan mij vastklampt. Als ze in slaap is gevallen en wakker schrikt, vraagt ze of ik die nacht bij haar blijf. Wanneer ze hoort dat ik een paar nachten zal blijven, is ze gerustgesteld en slaapt weer in. Later ga ik naar de achtergalerij, waar ma op me wacht. Ik moet soms slikken als m’n woede terugkomt. Ma kijkt me ernstig en geschrokken aan.
‘Wat zal ik doen, Maarten?’
‘Eerst een boodschap naar mijn huis sturen, mevrouw, en dan wil ik met uw man praten.’
‘Dan zal ik een boodschap naar kantoor sturen. Anders komt hij pas tegen etenstijd, dat is te laat.’
‘Ja, mevrouw.’
Ma Wong vraagt niet verder. Uitkijkend over het hete erf met de gemetselde palen aan de ingang van de tuin, wachten op we zijn komst. Pa Wong komt eerder terug dan we verwacht hebben. Ze vertelt hem met een paar woorden waar het over gaat en laat hem dan met mij alleen. Ik sta een poos zwijgend voor hem en vertel wat er gebeurd is. Ik zie het beeld van de vastgebonden Sjoe weer voor me en vraag: ‘Kunt u ervoor zorgen, meneer Wong, dat de drie jongens van school verwijderd worden?’ Ondanks de ernst van de situatie lacht hij. Hij steekt mij een hand toe en zegt: ‘Natuurlijk, Maarten. Als jij er niet geweest was. Geef me de namen van die jongens maar.
Ik zal er voor zorgen en ik zal tegelijk belet vragen voor Sjoe bij Kops, de vrouwenarts. Hij is heel druk bezet, maar voor mij maakt hij wel een uitzondering.’
Pa Wong is een grote zakenman en hij overziet alles snel. Met mijn hand nog steeds in de zijne, vertrouwt hij me toe dat hij mij eigenlijk al als zijn schoonzoon beschouwt en dat hij trots op me is. Hij zal dan ook naar mijn ouders toegaan en hen alles vertellen. Ik krijg het er warm van en kijk hem dankbaar aan. ‘Wilt u dan ook zeggen dat ik nog een paar dagen hier wil blijven omdat Sjoe telkens weer bang is en zich aan mij vastgrijpt. Maar ze is heel flink en met een paar dagen zal het wel over zijn.’ Pa Wong moet opnieuw lachen en vraagt me plagerig of ik nog meer orders heb. ‘Nee, meneer Wong, maar. ..
‘Al goed jongen, maar je moet me maar ‘vader’ noemen, dat zou ik fijn vinden.’
Enkele weken later ga ik met Sjoe mee naar de vrouwenarts. Hij vindt haar toestand niet ernstig maar als Sjoe later koorts krijgt besluit hij toch tot een kleine operatie, waarvan ze een kleine ribbel op haar buik overhoudt.

Een paar maanden later zitten we op haar kamer. Het begint al te schemeren. We werken samen aan Sjoe’s huiswerk. Opeens zegt ze: ‘Vannacht droomde ik dat je me vasthield en met je meenam.’
Het ontroert me zo, dat ik éven niets kan zeggen. Dan pak ik haar hand, houd die tegen mijn hoofd en zeg: Je moet altijd bij me blijven. Ik heb jou net zo nodig als jij mij.’
Ik vertel haar van de twee vrouwen. Haar gezichtje wordt heel ernstig en af en toe trekt er pijn over. We zwijgen. Dan zegt ze: ‘Het geeft niet … ik blijf altijd van jou en jij van mij.’

Ik vertrek een paar maanden later met mijn ouders naar Holland. Het is voor mijn moeders ingewandsziekte. Ze moet erheen voor behandeling en wanneer mijn ouders weer teruggaan, zal ik er achterblijven voor mijn studie.
Wanneer vader Wong ervan hoort, roept hij mij bij zich. ‘Als de voorouders het beschikt hebben, kom jij bij Sjoe of Sjoe bij jou terug. Zo is het altijd geweest.’ Ondanks zijn strenge gezicht zie ik dat pa Wong ontroerd is. Aarzelend leg ik mijn hand in de zijne. ‘Ja vader, zo voelt het bij mij ook hier.’ Ik druk mijn linkerhand tegen mijn hart, ‘maar de goden moeten het ook willen.’
Wanneer ik vanaf de boot op de kade het witte figuurtje van Sjoe alsmaar kleiner zie worden, door een waas van tranen, denk ik aan ons laatste samenzijn. In haar kamer heeft ze mijn hoofd in haar handen genomen en gezegd: ‘Als je terugkomt zal ik er zijn, dat kan niet anders, dat is voorbeschikt.’

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.

 

< terug naar Online bladerboeken