Zeven poëtische sessie-toespraken (7)
Zo groeit de bloem in het onbeschrijfelijke

Hanna Mobach, Lente, 1982

Mennorode, 18 december 2005

I

Vanochtend werd ik wakker
met een heel oud beeld:
dat je helemaal in je bekkenbodem zit,
en dat je navel naar de boven wijst,
naar de hemel. Dat zijn twee stappen.
De derde stap moet nog genomen worden:
dat de hemel, het mysterie,
helemaal om je heen is
en je tevens heel duidelijk rust in de aarde.
Want je bent niet weg van de aarde,
je rust erin.
Tegelijkertijd ben je in het mysterie.

Ook al is het maar een beeld,
het geeft heel kernachtig weer
waar het om gaat.
De voorperiode duurt heel lang:
het gaan rusten in je bekkenbodem.
Want het oppervlakkige denken –
wat beperkt is,
maar tevens heel sterk en heel oud –
heeft een geweldige macht over je.
Daar ligt je verleden in besloten,
je opgroeien,
een bepaalde plek bij bepaalde mensen,
met bepaalde gedachten en overtuigingen.
Die neem je eerst over,
daarna verzet je je ertegen
en maak je je er van los.
Maar het blijft eigenlijk hetzelfde,
je blijft daarin ronddraaien.
Op den duur daagt het bij je
dat dit niet het enige is,
dat er iets anders is
dat soms langskomt,
onverwacht, onaangekondigd,
en je even bevrijdt van de chaos in jezelf.

Dat is een geweldige ervaring
en daar ga je natuurlijk over denken –
natuurlijk, je hebt niks anders,
die ervaring is geweest,
maar je denkt al aan de volgende.
Daar zijn boeken van vol geschreven,
systemen en therapieën,
en er ontstaan steeds nieuwe.
Maar dat is allemaal niet van dát,
dat wat vóór alles is en nà alles.

II

Zo groei je langzamerhand –
dat is de weg – naar de gedachte
dat je het niet begrijpen kunt.
Dat is een geweldige stap,
als je echt voor jezelf vaststelt:
dat kán niet.
Als je dat vaststelt, echt vaststelt,
ben je al een stuk losser
van de dwang van het tijdelijke.
Het tijdelijke is heel groot,
het zijn al je gewoonten,
al je gedachten, al je vermoedens, meningen,
voorstellingen, verwachtingen – alles.
Daar ben je niet zomaar los van.
En het blijft ook, het blijft altijd,
anders kun je niet leven,
je hebt het nodig – je tijdelijke huis,
je ‘ik’, je lichaam, heb je nodig.
Ga dat tijdelijke niet veroordelen,
dat is verspilde energie, je bent dat.

Maar je hebt geproefd van dat andere,
écht geproefd,
niet uit de boeken
niet uit mededelingen
niet uit de geschiedenis,
maar je hebt zélf ervaren.
Dat geeft al een geweldige rust…
de rust dat je mag zijn zoals je bent,
dat je niet meer bent dan je bent.
En wat je doorgeeft is wat je bent –
je kunt ook doorgeven wat je niet bent,
dat gebeurt meestal – dat is flauwekul,
je geeft door wat je bent.
Je bent in een bepaald stadium,
je weet van het mysterie.
Maar het is maar heel kort,
telkens weer, ’t is maar kort.
Het gaat dus om de intensiteit
van het korte moment.
Als het heel erg intens is
kun je het niet meer vergeten.

Telkens op de dag, zomaar, denk je:
o ja, dat ben ik eigenlijk:
deel van van het mysterie,
onverbrekelijk deel.
Daartoe behoorde ik al bij m’n geboorte
en daartoe blijf ik behoren als ik sterf,
dat wil zeggen,
als m’n lichaam z’n tijd heeft gehad.

III

En intussen, wat is de opgave?
De opgave is
dat te zijn wat je niet kunt bespreken,
alleen maar dat te zijn,
het uit te drukken in je leven.
Je weet niet hoe je dat doen zal,
dat is niet bekend,
daar kun je dus ook niet over denken.
Je kunt alleen maar
diep in jezelf ervaren wat het is
en van daaruit leven, telkens weer –
want je verliest het natuurlijk,
dat is ook heel bekend,
telkens verlies je het.
En dan ben je weer in de chaos –
die chaos kan gestructureerd zijn,
dat is mogelijk, maar het blijft chaos.

IV

Zo leef je.
En je ziet om je heen
de mensen, de wereld, de dingen,
die elke dag bij je zijn
en die je gebruikt.
Dan is het weer belangrijk:
hóe gebruik je ze,
vanuit dat onbeschrijfelijke
of vanuit het tijdelijke?
Gebruik je ze
vanuit het onbeschrijfelijke,
dan heb je eerbied voor alles:
de kleren die je aantrekt,
het eten wat je eet,
de mens die je ontmoet –
met wie je, soms, al heel lang geleefd hebt,
maar die nu nieuw voor je is.
Je vraagt je af:
die mens, hoe is ie, wat beweegt hem?
Je vraagt je niet meer af:
houdt hij van me?
maar: wat beweegt h’m,
wat maakt dat hij is zoals hij is –
daar heb ik nog nooit naar gevraagd
ik heb altijd alleen maar gedacht:
houdt hij van me?

Dat is iets heel anders:
met je aandacht naar die ander toegaan.
Niet om er iets aan te doen –
dat heb je tot nu toe gedaan,
altijd doe je er iets aan: verbeteren,
je bent altijd bezig iets te maken…
Dat laat je nu na,
je moet eerst weten wie die ander is,
z’n kern, z’n dagelijkse zijn.
En hoe hij zich verhoudt
tot z’n dagelijkse zijn, tot z’n kern.
Je stelt soms een vraag, heel voorzichtig,
je wilt hem niet laten schrikken.
Heel voorzichtig vraag je telkens wat,
een kleinigheid maar…
Je hoopt dat hij daarop kan antwoorden,
dat hij zich niet bedreigd voelt,
dat hij zich niet bevraagd voelt,
dat hij voelt
dat je echte belangstelling hebt voor hem.

Zo komt langzaam
een nieuwe verhouding op gang,
voetje voor voetje, telkens wachtend,
wachtend op wat wil komen.
Dat heeft die ander niet in z’n macht,
die vele blokkades vanuit het verleden
moeten nu langzaam duidelijk worden.
Zodat in dat eindeloze gesprek
tussen jou en de ander
die blokkades kunnen smelten.
Dat doe jij niet, dat gebeurt,
dat gebeurt in die aandacht.
Dat doe jij godzijdank niet!
Want als je het doet ben je alweer bezig,
dan ben je niet meer die oase
waarin de ander zich kan ontspannen,
waarin hij geen schaamte meer heeft,
waarin hij kan zijn zoals hij is.

Dat duurt heel lang…
want dat ben je niet gewend,
dat is heel nieuw.
Het is ook prachtig dat het nieuw is
want als je er ook maar íets van wist
was het al kapot.
Alles wat je vast kunt stellen
is niet dáárvan.
Het is heel bijzonder
dat er geen schaamte meer is,
dat je naakt staat
en dat dat goed is.
Dat je je eindelijk, eindelijk
niet meer hoeft te verdedigen,
ook niet subtiel,
ook niet toch…
Dat je echt samen bent,
zonder afscherming,
dat je er samen voor staat,
naakt.

Zo groeit de bloem in het onbeschrijfelijke.
Die bloem blijft bestaan,
ook als allebei de aarde verlaten hebben
omdat het tijd is.
Uit die bloem komen nieuwe vruchten voort,
je weet niet wanneer en je weet niet hoe.
Je weet ook niet hoe de wereld
waar je in terugkomt zal zijn.
Je hebt alleen maar dat besef.

De toespraak is te beluisteren bij /toespraken/mennorode/dec2005/


naar boven