Zeven poëtische sessie-toespraken (4)
De wind van de eeuwigheid

Een heel opmerkelijke verandering
die optreedt als iemand echt mediteert
is een blijvend gevoel van voorlopigheid:
jij bent voorlopig, alles om je heen is voorlopig,
alles gaat voorbij, alles beweegt zich
van het ontstaan af naar het vergaan.
En die voorlopigheid is goed, die is nodig,
de vergankelijkheid is een groot geschenk.
Soms probeer ik me een leven voor te stellen
waarin alle fixaties die wij opbouwen
zouden blijven bestaan –
dat moet je je niet indenken,
dat is de ondergang van de wereld…
Dat alles voorbijgaat is een hoog goed.

Ik herinner me dat ik als jongetje van zeven
van mijn vader door het oerwoud heen
verderop naar een ontginning moest,
en ik was alleen.
Ik liep en ik liep en ik liep…
en op een bepaald moment besefte ik opeens
dat ik er nu wel was,
maar dat ik er ooit niet meer zou zijn.
En dat gold voor alles om me heen,
ook voor de dingen die ik niet zag:
de verhalen, de demonen, de goden, de toekomst…
Dus dat ik die boodschap overbracht was nodig –
maar ‘t zou aan de andere kant ooit niet nodig zijn.

Dat gevoel van vergankelijkheid maakt
dat alles zwijgt, in jezelf en buiten jezelf.
Het leek net alsof het oerwoud,
wat dichtbij was met al zijn geluiden:
de wind die door het olifantsgras streek
en een merkwaardig ritselend geluid maakte,
alsof de geluiden plotseling verstomden,
alsof alles stilstond…
Ik stond zelf ook stil, was er alleen maar
en ervoer dat ik er was. En dat was goed.
En de zon scheen onbarmhartig heet,
maakte de ruimte steeds en steeds wijder –
ik zelf werd steeds kleiner,
alles om me heen werd steeds kleiner…
Alsof je door de dingen heen kon kijken
en daar doorheen weer andere dingen zag
die er normaal niet waren,
waar je ook weer doorheen kon kijken.
En dat dat altijd doorging…
Tegelijk had je het gevoel
dat er iets was dat alles zag,
de voorlopigheid zag,
door de dingen heenkeek,
stil aanwezig was
en niet ophield aanwezig te zijn.
Dat was het enig blijvende.

De mens heeft, bij gebrek aan iets anders,
er allerlei namen aan gegeven
en hiërarchieën aangebracht –
die er misschien zijn, maar het is niet hét.
Hét kan nooit in een vorm gevangen zijn,
hét is los, los van alles – en tegelijkertijd
is het de oorsprong van alles wat is.

Dat zijn woorden, waar ik het over heb
is een beleving van een mens,
waarbij twee dingen samenkomen
die anders altijd los zijn van elkaar:
dat wat voortgaat te ontstaan en vergaan –
en dat wat blijft;
dat wat in de tijd wordt en vergaat –
en dat wat niet van de tijd is.
Het aantal trappen daartussen is onbelangrijk,
de wetenschap telt op het ogenblik zeventien.
Belangrijk is dat in al het voorbijgaande
tegelijkertijd iets blijvends is.
En dat de mens naar mijn gevoel
gehouden is dat te beseffen.
Als hij dat niet beseft, is hij een balling,
een afgesnedene – die, vreemd genoeg,
probeert zijn ballingschap te verlengen,
onsterfelijk te worden in sterfelijke zin.
Dat kan natuurlijk nooit… Het blijvende
heeft niets te maken met onsterfelijkheid –
dat verzinnen we als afgescheiden persoon.
Het is iets totaal anders.

Daarom is het goed je voorlopigheid te beseffen –
niet in de zin dat het minder is,
niet dat het ‘maar’ het vergankelijke is,
dat het ‘maar’ het voorbijgaande is.
Juist niet. Vanuit het blijvende
is het vergankelijke iets wonderbaarlijks,
is in die eeuwige overgang van het blijvende
naar het voorlopige een grote schoonheid,
een grote lieflijkheid. Én een grote verschrikking.
Ik placht altijd de lieflijke kant te benadrukken
omdat die in mijn leven zo duidelijk is geweest.
Maar ik weet dat de verschrikking er ook is:
de verschrikking, de angst, de schreeuw,
de pijn, de vertwijfeling, de wanhoop, de marteling,
het is er allemaal in.
Het is maar net wie je bent en hoe je leven gaat,
waar je het accent zult leggen.
Maar waar je het accent ook legt, als je doorgaat,
niet blijft staan bij je beleving in het vergankelijke,
kom je uit bij het blijvende,
kom je uit bij datgene wat nooit begonnen is
en dus ook nooit een einde kan nemen.

Zoals de geleerden nu twijfelen aan de oerknal,
zo is het ook in ons bewustzijn, wij zullen allen
gaan beleven dat er geen einde ís,
alleen maar doorgaande transformatie –
zoals we nu weten dat de energie
die in zogenaamde zwarte gaten verdwijnt,
elders weer tevoorschijn komt.
Maar dat is een mentaal iets. Ik heb het over
een ervaring, een beleving, een levensgevoel,
dat niet aan leeftijd gebonden is,
zoals ik als klein jongetje ervaren heb –
meestal verschoven naar de oude mens,
als die tenminste gezond is.
Maar het is niet aan een leeftijd gebonden.
Alleen, áls je er aandacht aan gegeven hebt,
kun je het beter omschrijven voor jezelf –
wat dan wel het gevaar in zich draagt
dat je bij de omschrijving blijft steken.
Aan de andere kant heeft dat iets moois,
dat als je er altijd maar mee bezig bent,
er alle ogenblikken dat je niet iets hoeft
aandacht aan geeft, het geleidelijk aan
een steeds groter deel van je leven is –
zelfs doordringt in dat bezige leven van ons,
soms gedwongen, soms vrijwillig.

Normaal zijn wij zó bezig met wat wij doen
en met alles wat er in de wereld gebeurt,
dat we die zachte influistering vergeten.
Dat is echt niet denkbeeldig…
En op het moment dat we het vergeten zijn
komen we in de problemen,
want dan klopt het niet meer, dan moet
alles aan elkaar verbonden worden –
dat is wat wij doen als mensen:
wij verbinden alles met elkaar
vanuit dat kleine perspectief van het voorlopige.
We vergeten dat de eigenlijke, samenbindende,
heelmakende, genezende kracht,
de kracht is van de Oorsprong,
van het blijvende.
En dat alles wat wij hier uitdokteren
schipbreuk moet leiden – dat kan niet anders,
het gebeurt vanuit een te beperkt levensgevoel.

De relatie die wij met elkaar hebben,
die mannen en vrouwen met elkaar hebben,
met de lichamelijkheid die daarbij plaatsheeft,
is zó sterk dat het lijkt dat je alles vergeten kunt.
Maar je blijft in de voorlopigheid hangen.
Je kunt wel – dat is in het Oosten goed begrepen –
van die geweldige centrifugale kracht
van de lichamelijke beleving,
die je uit je gewone doen slingert,
gebruik maken, als je bewust bent,
om te gaan beseffen dat het blijvende er is.
Maar dat is een heel ander verhaal,
wij zijn daar bijna niet mee bezig geweest.
Het Oosten wel, maar zij vergeten het nu ook,
ze belanden in dezelfde fase waar wij in zitten:
net doen alsof van het grote, eindeloze verhaal,
dat korte stuk van geboorte tot dood het enige is –
ik zeg met opzet ‘doen alsof’, want het is niet zo,
ieder mens kan dit ervaren.

Maar we moeten daar als mensheid doorheen,
we moeten blijkbaar de ballingschap in,
we moeten blijkbaar tot de uiterste grenzen gaan
van het niet-verbonden zijn, van het leeg zijn,
van de drukte, de bezigheid, van het bereiken,
van het ontdekken in die beperkte ruimte.
Maar tegelijkertijd, denk ik,
dat is gewoon een persoonlijk gevoel,
dat we het – juist in die uiterste toestand,
als we alleen nog maar hier zijn,
zonder besef dat we ook dáár zijn –
kunnen ontdekken.
Als zodanig is deze tijd een geweldige kans
om te ontdekken dat het niet zo is,
dat we altijd tegelijkertijd dáár én hier zijn,
het slechts een accent is waar je je bevindt.
En dat dat accent niet afhankelijk is –
want dat wordt zo vaak gedacht –
van het feit of je aan gene zijde bent,
dat geldt net zo goed voor hier.
Om dat te beseffen
hoef je niet lichamelijk dood te gaan,
het kan hier en nu gebeuren.
Je moet je leven er wel naar inrichten,
je moet ruimte scheppen in je leven
om gevoelig te zijn voor dat andere.

Het is een welbewuste daad
om je leven daarvoor in te richten.
Zolang je helemaal verdronken bent
in alles wat hier moet gebeuren,
zak je steeds dieper weg.
Want er is steeds méér wat gebeuren moet,
elke beantwoorde brief heeft een brief tot gevolg,
elk gegeven antwoord heeft een vraag tot gevolg.
Dus als je alleen maar daarmee bezig blijft
zak je daar steeds dieper in,
blijft er steeds minder tijd over om mens te zijn,
ben je steeds meer een functie –
en ben je ook steeds meer een consument
Dat is heel vreemd, maar het is zo:
je kunt pas geven
als je niet meer hoeft te ontvangen,
als het er al is, als je beseft dat je al volledig bént.
Al zul je het, door ontelbare malen hier te komen,
nog een vorm moeten geven, uit moeten drukken –
dat is iets anders dan ‘je ontwikkelen’,
wat van de gedachte uit gaat
dat je iets ‘ontwikkelt’ wat er nog niet is.
Dat is heel wat anders
dan wanneer je beseft dat het er is,
maar je het nog bewust uit moet drukken
in tijd en ruimte.
Dat is een totáál ander iets,
dat neemt er het branderige af,
dat neemt er ook de arrogantie af,
dat neemt er de ijdelheid uit.
Daar hoef je helemaal geen moeite voor te doen.

Er wordt in alle religieuze geschriften
altijd zo de nadruk gelegd op nederigheid…
Dat komt vanzelf!
Daar hoeven geen lippen verzegeld te worden,
geen klachten binnengehouden te worden,
dat gaat vanzelf!
Zodra je beseft dat het andere er is,
dat jij dat bent, heb je geen behoefte meer
om het ergens aan te meten, om te vergelijken.
Al die voorschriften hoeven niet.
Het is simpel beseffen, beseffen wie je bent:
tegelijkertijd die mens die hier is, een taak heeft,
moeilijkheden heeft, geluk kent, verdriet kent,
geleidelijk ouder wordt, steeds meer gaat begrijpen
wat hij wel en niet moet doen –
en tegelijkertijd is hij die eeuwige jonge ziel,
die niet oud kan worden,
niet wijs en ervaren kan worden
en zeker niet heilig,
die is wat hij is –
en toch steeds verder gaat beseffen wie hij is.

Dat is de eigenlijke geschiedenis van de mensheid:
dat de mens gaat beseffen dat hij tezamen hoort,
dat niets gemist kan worden,
want dat alles beproefd moet worden,
dat alle tegendelen getoond moeten zijn –
en tegelijkertijd beseft dat het voorbijgaat
in de wind van de eeuwigheid…
En dat het goed is dat dat gebeurt,
dat het een geschenk is dat je voorbijgaat,
terwijl je normaal aldoor moeite doet te blijven…
Terwijl het juist zo goed is dat je voorbijgaat,
want in dat voorbijgaan wordt alles licht
wordt alles gemakkelijk,
is de zogenaamde ernstige plooi uit je gezicht.
Waar zou je je zorgen over maken?

Er is maar één zorg, en dat is iets heel moois:
dat je beseft dat je vanuit dat andere hier bent.
En dat het er om gaat dat jouw verhaal –
het is niet het verhaal van een ander,
het is jouw verhaal, het is jouw leven –
een goed verhaal is.
Er mogen vreselijke dingen in gebeuren,
maar toch met overtuiging verteld wordt,
dat is je leven… En je niet verbergt
voor wat het verhaal te zeggen heeft,
niet wegmoffelt wat naar je gevoel niet deugt.
Want jouw gevoel is van het vergankelijke,
van het voorbijgaande…
Maar dat je het toont, dat je het vertelt,
dat je er met hart en ziel in bent,
zodat alle nuances doorkomen.
En niet voor de lieve vrede probeert
het verhaal mooier te maken –
wat betekent: onechter.
Dat je er gevoel voor krijgt
wanneer je naast je verhaal staat,
en het niet meer bent.

Dat besef
maakt dat je leven een totaal andere zin krijgt:
niet iets wat jij je in kunt denken,
maar iets wat zich ontvouwt, langzamerhand,
terwijl jij het vertelt:
de Grote Verteller, de Onzienlijke,
vertelt door jou zijn verhaal.
En je moet beseffen dat dat verhaal
van de Grote Verteller, van de Onzienlijke,
onzienlijk moet blijven in diepste zin:
niet te vangen, niet te grijpen, niet te definiëren.
Tegelijkertijd ben jij hier heel duidelijk aanwezig,
met je verleden, je vaardigheden, je beperkingen.
Die twee dingen zijn tegelijkertijd.
Maar wanneer je denkt dat het mogelijk zou zijn
om alleen maar het onzienlijke te zijn,
de adem van de Grote Verteller,
en niet tegelijk de mens hier in ruimte en tijd,
dan is het een onecht verhaal –
iedereen die een beetje goed kan luisteren
hoort dat dat een vertelseltje is,
en niet een Verhaal.

Het merkwaardige is dat wij nog altijd geloven
dat het een mooi plaatje moet zijn.
Maar een mooi plaatje is niet waar,
een mooi plaatje is bedacht.
Het moet de kleuren, de diepte, de scherpte
hebben van alles wat er is:
de scherpte van de verschrikking,
de zachtheid van de tederheid,
het onverwachte van het lieflijke…
Het moet er allemaal in zijn.
Het is geen geringe opgave dat te gehoorzamen –
niet in de akelige, brave zin van het woord,
maar een natuurlijk gehoorzamen,
een voldoen aan wat volbracht moet worden.

In die zin is alles wat je overkomt een kans.
Een ziekte is een kans iets te gaan beseffen
van wat je vergeten was –
soms is dat onherroepelijk, wie zal weten waarom.
Maar als je erdoor bewust wordt, als het in je daagt,
is die ziekte niet om niet geweest,
is die tegenslag, die crisis, die pijn, dat verdriet,
dat lijden, niet om niet geweest –
het meest afschuwelijke wat er gebeuren kan
is dat het lijden om niet is, het is afschuwelijk
dat de mens niet beseft wat het lijden je vertelt.
Het lijden zelf is een uiting van het leven.

De Boeddha wordt vaak beschreven als iemand
die een einde aan het lijden wilde maken.
Maar dat is niet waar, de Boeddha wilde
dat de mens zou beseffen wat het lijden is,
dat is iets totaal anders.
Het idee dat je moet ontsnappen aan het lijden –
wat je in veel geschriften leest – is een ontkenning
van de werkelijkheid van het lijden.
Dat is nooit zijn bedoeling geweest.
Zijn bedoeling is geweest dat je gaat beseffen
hoe het lijden ontstaat en wat het eigenlijk zegt –
waarbij dat beseffen niet wordt bepaald
door de grootheid van het lijden,
maar door het besef van zijn functie.
Dat betekent niet dat je erbuiten gaat staan,
maar dat je er juist helemaal ín staat.

Dat zijn misverstanden die steeds plaatshebben,
niet alleen in het Boeddhisme of in het Taoïsme,
niet alleen in het Christendom, maar steeds.
Daarom is het zo belangrijk
de voorlopigheid, het voorlopige dat je bent,
van harte te aanvaarden, van harte te omarmen,
wetende dat je niets kunt overslaan.
Je weet niet hoe het verhaal verder gaat,
daarvoor ben je afhankelijk
van de adem van de Grote Verteller –
die jouw adem ook is, en die het Verhaal vertelt.
Zodat je bereid bent om mee te gaan –
zoals je in de energie-oefening moet meegaan
als je beseft waar het om gaat.
Dan is je leven nooit zinloos, wat het ook brengt.

Huissen, 18 december 1994.
De toespraak is te beluisteren bij /toespraken/huissen/dec94/


naar boven