Het is de ruimte tussen alles wat we kennen

Sterrelaan '90-'91 | 29 SEPTEMBER '90

Inleiding [download]

Zoals wij leven is negenennegentig procent van onze ervaring gebaseerd op onze zintuiglijke waarneming – daar hoort ook alles bij wat wij dan rekenen tot het niet-zintuiglijke: paranormale waarnemingen, dromen en visioenen horen eigenlijk toch tot het gebied wat afgeleid is van het zintuiglijke. Daar ontstaan onze problemen, daar hebben we onze prestaties. En ook het grootste gedeelte van onze relaties – niet alleen met de andere mensen, maar met alles: de planten, de dieren, de landschappen – valt onder die negenennegentig procent.
Alleen somtijds, meestal zonder dat je het beseft, is er dat andere, dat niet met de tijd te maken heeft, dat niet te maken heeft met jouw geboorte en met jouw dood. En dat is eigenlijk datgene waar meditatie om draait.

Als ik dat zo zeg, is het duidelijk dat, met alle goede wil, alles wat afkomstig is uit die sector van de negenennegentig procent, niet kan dienen om dat totaal andere te beseffen. Dat betekent dus ook dat alle opzettelijke pogingen en alle wil, niet geschikt zijn om je bewust te worden van je wezen.
Als je je afvraagt wat dan wel mogelijk is, dan is het dat je kunt proberen om open te raken voor dat onbekende, voor die impuls die geen begin heeft en geen eind, maar die zich toch in de vergankelijkheid uitdrukt.

Nu hebben we van oudsher een aantal hulpmiddelen ontdekt om dat je openen gemakkelijker te maken: het zitten, het lopen, het liggen, je adem terug laten keren naar zijn oorspronkelijke staat en daardoor de energie weer vrij baan geven. Daardoor komt de gedachte – dat is dus je ‘ik’ – afzijdig te staan, hoewel zij niet uitgeschakeld is. Het is wel goed om dat te beseffen: het gaat er niet om het ‘ik’ uit te schakelen, het ‘ik’ moet in volledig bedrijf blijven. Het moet alleen niet je leven in beslag nemen, zodat je stil en aandachtig kunt zijn voor alles wat er is.

De tragiek is dat die hulpmiddelen altijd weer gebruikt worden door het ‘ik’. Dat betekent dat er iets geforceerd wordt. En we zijn zo’n eind heen in het forceren, dat we dat niet merken. We zijn zelfs opgetogen als we een keer door een eerste laag heen zakken en menen stil te zijn.
Maar de toegang tot dat andere kan nooit geforceerd worden, ook niet in wanhoop, ook niet in leed. Dat is maar gelukkig, en het is goed om dat te beseffen. Het is op zichzelf. Het is de ruimte tussen alles wat we kennen. Die ruimte is oneindig groot, zó groot dat al het bestaande daar heel makkelijk in kan. En dan nog kun je het niet terugvinden.

Ik weet dat we allemaal in een leven staan wat vol is van gebeurtenissen. Daardoor is er in dat leven geen plaats voor die aandacht, die voorbij gaat aan alles wat je kent. Sommige verschijnselen van dat tijdloze dringen in ons leven door, bij de één zus en bij de ander zo. En dan menen we dat dat een vervanging is voor het eigenlijke. Maar dat is niet zo. Als je lang genoeg leeft – en dan moet je ook nog aandachtig leven – merk je dat ook dat voorbijgaat.
De vraag is dus of je in dat hele drukke leven, met al zijn uitdagingen en problemen, zijn genietingen, zijn relaties, ruimte wilt scheppen voor iets wat je niet pakken kunt, wat je niet begrijpen kunt, waar je niet eens naar verlangen kunt – omdat het niet behoort tot al datgene wat je kent. Ik denk dat de grootste barrière voor de meditatie is, dat wij toch altijd graag iets wat we kennen daarin terug willen vinden.

Nu we, met deze keer mee, weer negen keer bij elkaar zijn, lijkt het me zinnig om ons hierover uiteen te zetten. En ik weet heel goed dat dat alleen aanduidenderwijs kan zijn. Maar ook dat heeft zin.

naar boven

Gesprek (fragment)

– Vraag A.: Je zegt dat negenennegentig procent van wat wij waarnemen zintuiglijk is, zeg maar van het gemanifesteerde. Die ene procent ervaren we anders, of meestal ervaren we hem niet eens. Bij de één komt het zus binnen en bij de ander zo, zei je. Bedoel je daarmee dat het ergens binnenkomt en een vorm krijgt die niet herkend wordt?

Maarten: Ik bedoel ermee dat op dat moment ervaren wordt dat het het Andere is. Het valt dus juist niet in de categorieën die je kent, maar je bent je bewust dat het niet is van alles wat je gekend hebt.

– Vraag B.: En je zei ook dat dromen, visioenen en paranormale verschijnselen onder de categorie van het gemanifesteerde vallen. Toch heb ik het gevoel dat ik dat anders waarneem dan met mijn zuiver fysiologisch zintuiglijke waarneming.

– Maarten: Maar dat andere is er ook bij het theedrinken, enzovoorts. Het maakt geen onderscheid. Het is natuurlijk ook bij wat wij dan paranormale verschijnselen, visioenen en dromen noemen, maar het is bij alles. Zoals wanneer je zit en een lichtval je plotseling raakt …

– Vraag B.: Wat maakt dan dat ik daarbij als het ware ontvankelijker wordt voor dat andere dan bij de gewone zintuiglijke waarneming. Komt dat omdat ik daar niet aan gewend ben?

– Maarten: Maar wanneer word je ontvankelijker?

– Vraag B.: Als ik een droom heb die me heel veel zegt, of ik merk op dat ik gelijktijdig met iemand iets beleef terwijl we dat niet afgesproken hebben. Dan ben ik opener voor alles wat er nog kan zijn en waar ik niet eens naar kan verlangen. Het is net alsof me dat helpt.

– Maarten: Ja, dat kan. Een ander heeft het juist bij hele gewone dingen, het is maar net hoe je geworden bent. Als de gewone dingen, om wat voor reden ook, jou beschadigd hebben, dan zal het daar moeilijker mee gaan. Als aan de andere kant dromen, visioenen of paranormale indrukken je beschadigd hebben, zal je het weer makkelijker in het gewone ontmoeten.

– Vraag C.: Maarten, als je iets van een flits krijgt van die andere werkelijkheid, dan heb je toch meteen de neiging om het als het ware in een beeld te condenseren, omdat we geen andere mogelijkheid hebben om het vast te houden. We vertalen het eigenlijk meteen in ‘ik zag licht’ of ‘ik voelde me in een groot weids landschap’, en dat zijn allemaal dingen uit de zintuiglijke waarneming. Maar we hebben geen andere vertaling.

– Maarten: Nee, dat klopt.

– Vraag C.: Maar daarmee ontkracht je het als het ware weer.

– Maarten: Dat hoeft niet. Als je je echt bewust bent dat je een vertaling maakt, is het niet erg. Maar zodra je in die vertaling gaat geloven, gaat het mis. Dat is wat in de zentraditie heel veel heeft plaatsgehad, bepaalde uitdrukkingen van bepaalde meesters zijn eruit genomen en zijn helemaal in het vergankelijke gebracht. Ja, dan is het natuurlijk mis. Dat gebeurt aldoor.

– Vraag D.: Het fascineert me zo in dat verhaal wat jij ooit geschreven hebt, in ‘Sfinx’ dacht ik, waarin je vertelt over jouw verblijf in de toendra – ik kan het niet zo goed onder woorden brengen, maar daar komt ook iets anders doorheen als je het leest …

– Maarten: Dat is het wonder van de taal, in de taal is het blijkbaar ook aanwezig. Maar het vraagt wel een lezer die toch een beetje open is. Want een ander kan het lezen en het mooi vinden, maar niet dát erin ervaren.


naar boven