Terug naar vóór de geboorte

Sterrelaan '93-'94 | 19 JUNI '94
Het oerlandschap
Hanna Mobach, Het oerlandschap, 1997
Houtskool op papier, 21x16cm

Inleiding [download]

Ik wilde proberen deze laatste keer in het seizoen terug te keren tot de basis.
Wat zegt ons de Zen-overlevering? – overlevering, want je kunt eigenlijk nauwelijks van een traditie spreken. Wat opgetekend is, is vaak een tijd later door leerling-monniken opgetekend, en het bereikt ons via vertalingen in het Engels, en misschien nog van het Engels in het Nederlands. Dat is een lange weg. Daarom moeten we het voor onszelf formuleren om te beseffen waar we aan bezig zijn.
Wat in de Zen-overlevering gezegd wordt is, dat je de oorspronkelijke geest moet beseffen, de oorspronkelijke geest die onveranderlijk en altijd aanwezig is, in alles. Dat is heel in het kort wat talloze malen gezegd is, op allerlei manieren, vanuit allerlei invalshoeken. Maar dit is de kern.

Dat betekent dat het niet bereikt kan worden, het is er: het kan op generlei manier bereikt worden, het kan alleen beseft worden.
Deze simpele constatering is een aanwijzing voor iedere oefening, welke ook, of het nu Yoga is, lopen, zitten, bewegen, liggen, kijken, luisteren… Het is in wezen de bereidheid om stil te staan bij wat gebeurt. Als je loopt bijvoorbeeld, om te voelen hoe je voet neerkomt, de kwaliteit ervan; wat de positie van je knie is, of die niet naar binnen valt; hoe het been waarop je staat is; of je wezenlijk op je voetzool staat of dat je je iets daarboven bevindt met je zwaarte.

Dat kun je niet nadoen van iemand anders, dat moet helemaal in jezelf helder worden, bewust worden. Het merkwaardige is – dat hoor ik zo vaak – dat de oefening dan niet moeilijk is of een opgave, maar een bevrijding: je bevindt je buiten het veld van het ik, ook bij zo iets eenvoudigs als lopen. Maar het geldt voor alles. Het geldt voor in je huis bezig zijn of je werk doen, voor onderhoud, voor het koken, bereiden en nuttigen van eten. Zolang wat we doen een resultaat moet hebben dat pas komt nadat je gedaan hèbt, bevind je je in het veld van het ik.

Wat ik zeg lijkt heel simpel, maar het is het draaipunt. Want daarmee vervallen ook alle etiketten van ‘belangrijk’ en ‘niet belangrijk’, van ‘goed’ en ‘niet goed’, enz.
Maar wat ik zeg is mijn formulering, en het gaat erom dat je het voor jezelf formuleert. Als je het voor jezelf formuleert, kun je gaan beseffen hoe diep het zit, want je zult ongetwijfeld ook merken dat het helemaal aanwezig zijn in wat gebeurt of wat je doet, het ook wat betreft je denken en je voelen, niet een gewone zaak is. Het is iets wat oneindig veel groter is dan jezelf, waarin je kunt zijn. Je integreert je meditatie niet zozeer in je leven, maar, omgekeerd, integreer je je leven in de meditatie.

De maatschappij waarin we leven – dat is een duidelijke zaak – is zo ontzettend vol van mogelijkheden om je in te verliezen, dat het echt een daad is om hierop in te gaan, om hierbij stil te willen staan.
Om het iets minder abstract te maken – tenslotte is wat ik zeg toch ver weg en abstract – heb ik iets uit mijn boek gelicht wat de visie, de gevoelens van een zuigeling weergeeft, die nog vrij ongecompliceerd zijn.


Het was de laatste nacht voor Armand naar Hong Kong zou gaan. Jolande en hij lagen stil te wachten in de vredige nacht met het vage gefluister van de perenboom op de achtergrond. Het weggedraaide bedlampje verspreidde een zacht donzig licht waarin van alles kon gebeuren.
“Het was in het begin van de lange periode dat ik bij Mamoena mocht zuigen omdat m’n moeder geen melk voor me had. Ardjo had me net gebracht en Mamoena had me dicht tegen zich aangetrokken voor ze me de grote al vochtige tepel gaf.
Het was heel warm en ik was een beetje doezelig, hoewel ik haar huid en borst heel goed voelde terwijl ik langzaam zoog – helemaal niet gretig.
Ik wachtte op iets dat nog komen zou van heel vroeger, van vóór Mamoena en voor het in m’n moeder zijn.
Mamoena streelde me zachtjes over m’n rug en zong een lang en droevig lied waarvan de klank en het verlangen me meenamen naar toen ik nog bij m’n moeder groeide en ik van de zon en de sterren nog niet afwist.

Ik deinde in een zachte dragende warmte, waarin ik rustte terwijl krachten van buiten m’n groei stuurden.
Het waren zachte, vriendelijke maar onpersoonlijke krachten die me vormden.
Ik werd groter en kon steeds meer van mezelf voelen. Tenslotte voelde ik ook waar ik was.
Af en toe hielden ze even in om woordloos iets aan me te vragen. Ik moet toen geantwoord hebben want na een ogenblik gingen ze verder en behoefde ik me alleen maar mee te laten nemen.
In die tijd zonder vragen kon ik nog verder teruggaan in m’n herinnering.

Ik voelde de eerbied en vreugde van m’n vader toen hij na de grote lust merkte dat ik er was en zou gaan groeien in de buik van m’n moeder.
M’n moeder meende dat hij na de lust wel uit haar zou gaan en in slaap vallen, maar hij bleef in haar en breidde z’n vreugde en eerbiedig wachten ook naar haar uit zodat ze oplettend werd en de gedachten in haar hoofd vergat.
Gedachten die wel met het ogenblik te maken hadden, maar die toch op afstand bleven, en niet zoals de gevoelens van m’n vader je koesterend omgaven.

Ik voelde dat ik mezelf, zover als ik toen was, veilig kon achterlaten en terugkeren naar het begin van m’n reis al voelde ik ook dat dát niet het eigenlijke begin was, maar alleen ‘n begin in een stroom waarin zich alles bevond dat de aarde zou gaan bevatten, buiten het vele dat er al was en dat steeds opnieuw werd opgenomen en vernieuwd.
Het was zo groot en strekte zich zover uit dat ik opgaf het te beseffen en me liet meenemen naar nog dáárvoor – zo voelde het tenminste.

De stroom en het bewegen werden steeds minder, terwijl het tegelijkertijd donkerder om me heen werd zodat ik dieper in mezelf kon afdalen zonder afgeleid te worden door wat om me heen gebeurde – in de rivier van het komende en zijnde was zoveel dat je jezelf vergat en alleen maar deed wat je doen moest. Je wist wat je moest doen en behoefde niet zoals op aarde eerst te leren wat er van je verwacht werd, een verwachting waaraan je wel of niet kon voldoen.
Je leerde tenslotte door de gevolgen wat het juiste was – een lange en moeizame weg.

Vanuit de vriendelijke beschermende donkerte kwam ik in een begrijpend licht, een licht waarvan ik weer hoorde in de dodenbarak, waar sommige stervenden ervan vertelden in de ogenblikken voor de laatste kramp waarna ze zich ontspannen uitstrekten om het grote zwijgen in te gaan..
In dat begrijpende licht kon je alles overzien. Als je naar een bepaald gedeelte keek lichtte dat vergroot en dichtbij op en kon je zien wat je ermee te maken had.
Alles waarmee je niet te maken had, of waarmee je nog niet te maken had, was wazig en weinig gevormd, terwijl wat met je te maken had helder en samenhangend was. Je kon ook zien wat eraan ontbrak en wat meer in overeenstemming met de samenhang moest komen.
Maar je wist ook dat je er nu niets aan kon doen behalve het je goed inprenten, voor later. Dat het voor later was wist je ook.
Wanneer dat zou zijn interesseerde je niet.

Ik herinner me dat het bekijken eindeloos duurde, tot er een moment kwam dat ik vol was en me er moe en bezinnend van afkeerde.
Ik moest nu wat gaan doen.
Hoewel dat duidelijk was aarzelde ik lange tijd omdat het besef van de samenhangen, die ontbroken hadden, alweer begon te verbleken.

Later op aarde merkte ik dat het vergeten van de samenhangen kwam door je vereenzelviging met wat er in je te kleine blikveld gebeurde, waardoor de aansluiting met het voorgaande en het volgende je ontging. Je kwam op een zijpad dat geen verband meer had met het geheel en je verloor jezelf daarmee in de verwarring van het haastige en vergankelijke.

Toen ik tenslotte naar aarde terugkeerde – de enige plek waar de samenhangen gerealiseerd kunnen worden – wilde ik proberen ze me te herinneren.
Op aarde betekent dat dat je inzicht moet krijgen in het leed.
Leed ontstaat, merk je op den duur, door je vereenzelviging met wat zich schijnbaar voordoet als een afgeronde gebeurtenis of situatie. Schijnbaar omdat je het ziet door de spleet van een haastige en vernauwde aandacht.
Als je dat beseft blijf je vanzelf stilstaan bij het schijnbaar direct voor de hand liggende, zodat het meer van de samenhang tot je door kan dringen.

Het beseffen van het meer werd m’n levensopgaaf, hoewel ik dat bij m’n aardse geboorte natuurlijk vergeten was.

Ook m’n geboorte moet ik nog lang hebben willen uitstellen, want ze duurde twee etmalen en deed m’n moeder veel pijn.
Ze moest tenslotte door de keizersnede verlost worden.

Ik werd zoals je weet, na door de Chinese dokter geholpen te zijn, opgevangen door een Indonesische zuster die nog in de grote verbondenheid stond en daardoor veel nabijer voelde dan m’n moeder, die zo naar me verlangd had, maar die me door haar sterke voorstellingsleven niet kon bereiken.

Het besef van de conceptie, het groeien in de baarmoeder en het voornemen dat daaraan vooraf gaat is in de loop der jaren vervaagd en begeleid me meer als een gevoel van heel oud zijn en afscheid moeten nemen, terwijl er nog zoveel is dat me interesseert en waarvoor ik me in wil zetten.
Dat maakt mij tot een vreemde, die hoewel hij hier is, er niet thuishoort – behalve misschien voor Ming.
Een vreemdeling die langskomt met een boodschap uit een ver verleden, die toch ook voor nu geldt.”


O. vroeg me de vorige keer een klein beetje meer van dat herinneren te vertellen. Dat heb ik bij deze gedaan.

Wat je je natuurlijk steeds afvraagt is hoe het contact tot stand komt – want je bent natuurlijk die oorspronkelijke geest, je bent een accent van het totale weefsel. Dat kan eigenlijk alleen maar door aandacht, door èchte aandacht, aandacht die niet iets verwacht. Dat is heel moeilijk: een aandacht die niet iets verwacht. En die niet voortkomt uit waar je vastzit – dat kan niet, want dan bevind je je in het ik-veld, dat is steeds de moeilijkheid.

Daarom is het, geloof ik, terecht dat Zen probeert de meest eenvoudige situatie te scheppen, waarin je niet al te zeer betrokken bent op wat aldoor gebeurt in je leven, in het vergankelijke.
De moeilijkheid is natuurlijk dat je eerst héél goed moet zien wat kan en wat niet kan. Anders zit je – zonder dat je het wilt – weer in de corridor van iets doen om. Dat is geen echte belangstelling – in dit geval voor je zelf, belangstelling voor hoe je bent, niet voor je pijn, niet voor je blijdschap of voor je verdriet, maar voor zoals je bent. Daar zijn geen vragen, dat is alleen maar het aanwezig zijn bij jezelf, en van daaruit de wereld zien, de ander, zodat alles vrij blijft, jij zowel als de ander als de situatie, en je dat hele causale functioneren vergeet.
Dat blijft de moeilijkheid: aan de ene kant beseffen dat het er totaal is, zonder verleden of toekomst – en dat dat beseft kan worden. Dat is je enige leidraad, in alles.
Dat is niet iets dat overgedragen kan worden; het kan aangeduid worden, je kunt er opmerkzaam op gemaakt worden, en daar houdt het bij op. Dan is de keuze aan jou. En eigenlijk is het is geen keuze, want je bent nog in het vergankelijke, dus je kunt niet kiezen, je kunt niet kiezen in het vergánkelijke, je kunt niet kiezen tussen het vergankelijke en het niet-vergankelijke.

Ik sta hier echt lang bij stil, want dit is het draaipunt, het scharnier: dat je dat inziet.
Maar laat het je ook niet afschrikken. Ik denk dat ieder van ons, telkens weer, zo’n moment gekend heeft dat niet thuishoorde in het causale. Maar we merken het nauwelijks op, omdat het zo ongewoon is. Daarmee wordt ook die uitspraak van de Zen-meester over de verlichting duidelijk: “de verlichting is een diepe slaap terwijl je wakker bent”.
Het zijn allemaal heel krakkemikkige benaderingen, maar meer is er niet. Wat van je gevraagd wordt is om er op in te gaan. Dan moet ik altijd weer denken aan die mededeling: “zitten is de verlichting”, of je zou kunnen zeggen: “lopen is de verlichting”, “liefhebben is de verlichting”, “eten is de verlichting” – het is allemaal hetzelfde. Het is niet iets ná iets, het is in het doen. Ons doen is altijd met het oog op iets wat nog gebeuren moet, of iets wat gebeurd is. Dat maakt het onmogelijk om te beseffen.


naar boven

<< Terug | Einde