Sterrelaan '91-'92 | 27 JUNI '92
Inleiding [download]
Een oud thema waar we ons altijd weer opnieuw mee bezig houden, en ook mee bezig moeten houden, is de vraag: kan de geest zichzelf leren kennen zolang hij een bedoeling heeft, zolang hij iets wil bereiken.
Dat is een vraag die telkens terugkeert, ook omdat je merkt dat je eigenlijk altijd een bedoeling hebt. En daar ben je je niet van bewust.
Vanochtend waren we nogal vroeg en ik had dus de tijd om hier even te ‘zitten’, terwijl K. en H. beneden nog de thee en allerlei andere dingen verzorgden.
Ik dacht: nu kan ik nog even zitten…
En ik merkte dat dat iets in me opriep, dat je altijd meent dat er iets gebeuren moet, terwijl er niets anders hoeft te gebeuren dan dat je je bewust bent waar je bent en wat je bezig houdt. En dat elk voornemen om iets te doen dat onmiddellijke contact met wat je bezighoudt verstoort.
Dat is het eerste conflict – een heel basaal conflict – dat we onszelf voortdurend aandoen.
Omdat een dankbare leerling het me gaf, heb ik het boekje van meester Tsjeng[1] weer gelezen.
Het is een oud boekje, jullie kennen het waarschijnlijk wel. Meester Tsjeng heeft waarschijnlijk nooit bestaan en dat maakt het wel zo belangrijk.
Het manuscript is door een monnik [in het voormalige Indochina] gevonden en die heeft het doorgegeven. Er treedt een zekere meester Tsjeng in op, het is geen patriarch, maar gewoon maar een mens.
Het is in een beetje korzelige stijl geschreven, daar moeten jullie genoegen mee nemen. Maar de kwintessens is heel belangrijk, althans dat vind ik:
“Kaalgeschoren koppen. Er is jullie verteld dat je kleine geest leeg moet zijn als je de oorspronkelijke geest wilt zien. En daar zitten jullie dan: rechtop en stijf als bamboe. Met je ogen strak op de muur gericht en je tong tegen je verhemelte probeer je je gedachten tot stilstand te brengen.
Op die manier – in het slechtste geval – bereik je een toestand waarin gedachten afwezig zijn, maar die zien jullie aan voor de leegte van de oorspronkelijke geest. En even later begint je kleine geest weer te borrelen – net als wanneer je wakker wordt uit de slaap. Wat heeft het voor nut dat alle gedachten afwezig zijn?
Als je wordt opgeschrikt door een lichtflits spring je rond als een kalf en roep je uit dat je de oorspronkelijke geest hebt gezien. Je denkt dan dat je iets ongelooflijks hebt bereikt en dat je bent uitverkoren.
Wat heeft het voor nut door een bliksemstraal getroffen te worden? Het zijn allemaal leuke kunstjes voor een circus. De zekerheid en de pretentie waarmee jullie kaalkoppen die zogenaamde oorspronkelijke geest willen bereiken en bezitten, leidt tot niets, zegt deze dwaas tegen jullie.
De oorspronkelijke geest, kaalkoppen, zie je als je denkt en ook als er geen gedachten zijn. Die zie je als je beweegt, als je boos bent en als je liefhebt, als je stilzit en als je praat, zoals ik nu, en als je zwijgt, wat ik ook wel eens doe. Je kunt keizer, monnik of dakloos zijn, het maakt allemaal niets uit.”
En een eindje verder, waar hij het over de Boeddha heeft:
“Kaalgeschoren koppen, ook de Boeddha heeft aanvankelijk geprobeerd om de oorspronkelijke geest door middel van de kleine geest te vinden, en hij ontdekte dat de kleine geest dat niet kon.
Vervolgens heeft de Boeddha geprobeerd de oorspronkelijke geest door middel van oefeningen en zelfbeheersing te vinden. Hij ontdekte dat dit onmogelijk was. Toen de Boeddha onder de bodhiboom zat, had hij de oorspronkelijke geest nog altijd niet gevonden. En ook toen hij zich aan hartstochten overgaf, merkte hij dat dit eindig was.
Tenslotte zag de Boeddha ervan af de mogelijkheden van de menselijke geest, van het handelen en je inspannen, te gebruiken. Hij aanvaardde zijn onwetendheid én hij erkende zijn onmacht er iets aan te kunnen doen. Toen kwam een stille verwondering over hem en met het opkomen van de morgenster werd hij verlicht door de oorspronkelijke geest.”
Het is heel simpel, simpel en allesomvattend eigenlijk, wat deze niet bestaande meester heeft gezegd.
We lopen altijd weer – niet alleen als we gaan ‘zitten’ – in dezelfde val: dat we een motief hebben. En op het moment dat je een motief hebt, verlies je het contact met jezelf, verlies je het contact met de beweging van de geest. Ik heb vaak gezegd: de geest kan zichzelf alleen maar ontdekken in de vlucht, zoals een vogel.
En dat ís zo.
Wij hebben alle moeite om dat te laten gebeuren, om niet in te grijpen. Om niet te denken dat het toch wel een leefwijze is, een methode, een systeem, waardoor je er dichterbij komt. Het is het kúnnen gadeslaan van wat er gebeurt. En het kunnen gadeslaan betekent ook geen verwachting hebben.
Wat we zien – en dat geldt ook voor Zen – is dat hoe meer je een oefening beheerst, hoe meer je het ‘zitten’ beheerst, hoe verder je afraakt van die vrije geest die nog steeds op zoek is, die nog steeds wil ontdekken. Die vrije geest die jij zo vasthoudt.
Daar komt bij dat ons bewustzijn van nu steeds meer gevuld is met informatie en kennis. En er gebeurt ook steeds meer. Dus zonder dat we er iets aan hoeven te doen, worden we al in beweging gehouden.
Alles wat we om ons heen zien gebeuren, ademt bedoeling. Er zijn ook steeds meer cursussen en er is steeds meer wetenschap. Dat maakt dat we verdwaald raken, dat we steeds meer behoefte hebben aan een methode, aan systematiek, aan beheersing. En we zien aldoor maar niet dat dat iets blinds is. Want degene die het doet, degene die het ontwerpt, degene die het uitvoert, degene die zich ondergeschikt maakt – dat is eigenlijk het ergste – aan wat ook maar, verloochent zijn eigen gegeven.
Je gaat ontdekken, als je daarop opmerkzaam bent, dat je een geweldige tegenstand in jezelf tegenkomt. Je merkt dat het ongelooflijk moeilijk is echt te aanvaarden om alleen maar in te gaan op de beweging van wat op een bepaald moment in de geest duidelijk aanwezig is. Dat betekent dus zonder motief – het doet zich voor en je gaat mee. Dat is ongelooflijk moeilijk.
Natuurlijk kom je voor deze vraag te staan: de oefeningen die we doen, zouden die je dit, waar ik het nu over heb, duidelijk kunnen maken?
Je hebt namelijk, ook onbewust, altijd de weerstand om zich te laten voltrekken wat zich voltrekken wil, in je lichaam, in je verlangen. In de oefeningen zou het eigenlijk heel makkelijk kunnen zijn gewoon mee te gaan met wat je lichaam aangeeft. En je merkt dan dat je, zelfs met je lichaam, voorstellingen hebt wat er gebeuren moet, hoe het moet.
Je ziet dat bij Zen – wat pretendeert zich niets aan te trekken van traditie, van wat er al gezegd is, maar zich uitsluitend te baseren op wat er gebeurt – precies hetzelfde heeft plaatsgehad.
Het blijkt dus zo te zijn dat er geen gebied is in het leven waar we onszelf niet vasthouden. Let daar eens op.
Let er eens op hoe je van voornemen naar voornemen gaat, zonder dat je het merkt. En dat je ook geneigd bent, als zich iets voordoet wat je niet snapt, om dan te gaan denken. Op het moment van het denken ben je het contact kwijt met wat zich voordoet als een moeilijkheid. Je kunt het dus niet laten rusten. Je kunt het niet laten dat er iets is wat je niet snapt, wat je bevreemdt. Je wilt dat wég hebben. Dan ga je erover denken.
Is denken dan zo slecht?
Denken is prima. Maar niet hiervoor. Dit is een gebied waar het denken helemaal geen rol heeft – behalve dan als stoorzender en als vast-houder.
Kun je dus ingaan op wat zich in je voordoet. En dan daarbij niet zeggen: ja, maar dat kan niet, of: dat mag niet.
Want totdat je die totale beweging toegelaten hebt, zul je altijd proberen iets te bewerkstelligen. En dat is dodelijk – letterlijk dodelijk.
Als je goed op jezelf let en jezelf lang genoeg hebt vastgehouden, komt er een ongelooflijke woede in je omhoog. En die kan heel veel kapot maken. Maar het is een terechte woede, het is een woede over de vernietiging van leven. Want dat doe je. En het gaat erom dit te zien, het te voelen, om erbij te zijn.
Als je dit snapt, wordt je – ik zou haast zeggen – alles toegeworpen. Want dan ben je er. En het is altijd anders, je bent dan nooit meer dezelfde – wat ook zo vaak nagestreefd wordt – je bent altijd anders. Want dat is de werkelijkheid.
En hoe je ook ingeklemd bent, het wordt heel rustig opzij geschoven, dat is wat er ook gebeurd. Want het is een kracht die uitgaat boven alles wat we kennen in de ‘kleine geest’, zoals meester Tsjeng – die niet bestaan heeft – het noemt.
Het lijkt me voor de vakantie geweldig om dit voor jezelf mee te nemen, en ook na de vakantie, en altijd.
Gesprek (fragment)
– A.: Als ik het goed begrepen heb zei jij aan het eind iets als “als je door hebt dat je steeds bezig bent met het vernietigen van het leven in jezelf, dan ben je er”.
– Maarten: Dat wil zeggen, je bent er niet, maar dan begint het proces wat altijd tegengehouden is.
Voor mensen die op een of andere manier de positie hebben waarin ze onderwijzen, is daar die geweldige valkuil dat je op een bepaald moment merkt dat een bepaalde manier van doen een bepaald effect heeft. En dat je dus alert blijft dat dat een effect is, maar dat dat nog niet te maken heeft met die totale ontspanning.
Zen bijvoorbeeld wekt door de lijn van de patriarchen de suggestie dat dit een proces is dat op een of andere manier gekanaliseerd kan worden. En dat is onmogelijk.
En daar komt nog iets anders bij wat eigenlijk nooit genoemd is. In al die overleveringen wordt er geen rekening mee gehouden dat bewustzijn op zichzelf, over de hele wereld heen, aan verandering onderhevig is. Niet door ons toedoen, maar gewoon, als gegeven. En dat merken wij niet. Wij werken vanuit die veranderde toestand in ons bewustzijn, met alle restricties die wij maar voortdurend in ons eigen leven aanbrengen. Maar dit is dus nog een ontwikkeling die ons volslagen ontgaat.
Dat is naar mijn gevoel het grootste argument om te zeggen dat het enige wat kan, is te zijn bij wat er op dat moment in jou plaatsheeft. Dat is de actuele toestand. En dat is heel moeilijk, want er is ons altijd geleerd dat we eerst moeten kijken naar wat er al bekend is, dat wil zeggen, wat al gedaan is, wat al bereikt is. En willen we in de actuele toestand komen waar de geest in is, dan moeten we dat volstrekt loslaten.
Je zou ook kunnen zeggen: we moeten van moment tot moment ontdekken wat er aan de hand is. En dan komt de grootste moeilijkheid: er niet over gaan denken, maar erop vertrouwen dat de geest, zichzelf doorhebbende, zal doen. En ontdekken dat je daar niet eens de norm aan kunt leggen dat het goed is of niet goed is, maar dat je je dus volslagen toevertrouwt aan wat de geest doet. Zoals ik vanochtend opmerkte – het is natuurlijk een kinderachtig gegeven – dat ik een beetje meer tijd had en dacht: ‘ik ga even zitten’, en me tegelijkertijd realiseerde: ja, ‘nu kan ik dus zitten’ betekent ook een bepaald iets. En daar zit je al.
– B.: Maar zo radicaal luistert het wel heel erg nauw. Wij ‘zitten’ hier wel en ik heb me wel voorgenomen om hier naartoe te gaan.
– Maarten: Ja, natuurlijk! Maar zolang het zo is dat je je dat kunt voornemen zonder jezelf in een houding te dwingen …
Maar dat zet inderdaad alles op losse schroeven.
– B.: Maar om dat vertrouwen überhaupt te ervaren, had ik in de loop der jaren een aantal vooroefeningen nodig, een soort zuivering om dingen weg te laten die ik vroeger belangrijk vond.
– Maarten: Ik zou het liever zo vertalen – maar dat moet je voor jezelf maar eens nagaan – dat die vooroefeningen, als ze werkelijk werken, je attent maken op dit waar we het over hebben.
– B.: Maar ik blijf die vooroefeningen nodig hebben. Elke keer als ik ga ‘zitten’ ben ik er nog steeds uit, en dan weer in, dat heen en weer. En dan kan het gewoon ontstaan.
– Maarten: Nou, je hebt natuurlijk de gewone fysieke wetmatigheid van je lichaam waar je mee te maken hebt, dat als een lichaam iets vrijwillig vaak herhaalt, het zich daarin kan ontspannen. Daar heb je gewoon mee te maken, daar is ook niks aan de hand.
– B.: En de geest werkt …
– Maarten: De geest gaat zijn weg.
– B.: Neem nou die uitspraak ‘blijf in alle levensomstandigheden met de adem diep beneden’. Dat heb ik voor het eerst ervaren bij het ‘zitten’, dat is gewoon een feit. Dat is heel praktisch, maar ik heb het gevoel dat ik die voeding van dat ‘zitten’ wel elke keer nodig heb …
– Maarten: Wat betekent dat eigenlijk. Dat betekent dat je lichaam, doordat het voldoende herhaalt heeft zonder dwang, dus vrijwillig – dat moet ik er steeds bij zeggen, vrijwillig – een ontspanning veroorzaakt in je lichaam die maakt dat de geest daar in ieder geval geen last van heeft. Want er komt nog voldoende waar je jezelf vastzet. Maar daar is het dan althans los.
– C.: wat me de laatste tijd zo bezig houdt is dat het zo wonderlijk is dat het besef dat er meer is dan alleen maar het zintuiglijke en het leven, dat dat besef er überhaupt is.
– Maarten: Bij jezelf?
– C.: Ja, die ontdekkingstocht in mezelf, want dat besef is er kennelijk, maar dat heeft geen enkele vorm. Dat kan natuurlijk ook niet, maar mijn andere kant zegt dat het een vorm moet hebben. Dus het is er wel, maar er is zo ontzettend weinig in mijn leven wat dat voedt.
– Maarten: Wat er aansluiting bij heeft.
– C.: Ja. En ik merk dat ik heel lang geprobeerd heb om het allerlei vormen te geven. Dingen uit mijn oude geloof kwamen weer terug, waar het dan prachtige vormen in krijgt, maar, ja, dat is het ook niet, dat gaat weer over. Naar jou luisteren voedt het, maar ook maar tot een bepaald punt. En dan komt er een punt dat het besef er werkelijk is, dat ik weet dat het eigenlijk mijn diepste verlangen is om daar sterker bij te zijn, maar dat ik er dus praktisch gesproken niks aan kan doen.
– Maarten: Dat is de onmacht van de Boeddha.
– C.: Nou, ik vind dat wel heel mooi, maar het maakt mij ook heel onmachtig, het heeft mij heel bang gemaakt. Het is zo kwetsbaar, zo klein en je gewone leven kan zo makkelijk doorlopen.
– Maarten: Maar het is wel bij je binnengekomen dat het er is, dus het is onuitroeibaar.
– C.: Dat moet ik vanuit mezelf heel erg gaan leren, dat het elke keer weer aan de deur klopt.
– Maarten: Ja, en dat betekent dus dat het onuitroeibaar is. Dus je hoeft je helemaal niet ongerust te maken.
– C.: Maar ik wou er zo graag wat aan doen. En dan wil ik zo graag heel braaf gaan ‘zitten’ daarvoor. En dan denk ik: als er een impuls komt om te zitten, dan ga ik zitten. Maar als die impuls komt, wordt hij weggemaaid door mijn bedoeling, dus dan kan ik weer niet gaan zitten …
– Maarten: Maar als het ooit tot je bewustzijn is doorgedrongen, is het er. En nou is eigenlijk de enige vraag, hoe kan ik de interesse daarvoor … Laat ik het zo zeggen: je kunt je bewust zijn dat het enige waar het op aan komt is dat jij er aandacht voor hebt, hoe klein het ook is. Het is er, dat heb je geconstateerd, en nu heb ik er aandacht voor. En als je er geen aandacht voor hebt, dan heb je er geen aandacht voor. Maar het gaat terug op een heel diep vertrouwen, dat het feit dat het zich ooit bij jou heeft aangediend voldoende is.
– C.: Maar ik wil het versnellen. Op een gegeven moment klopt het aan en het krijgt even een vorm. Dan wil ik het weer onder woorden brengen.
– Maarten: en het is ook noodzakelijk dat het een vorm krijgt, want door die vorm merk je op dat het meer is dan de vorm. Doordat je opmerkt dat het een vorm neemt, merk je op …
– C.: Dat het dat niet is.
– Maarten: Dat het dat niet is.
– C.: Maar dat is het enige wat er is. En al je goede bedoelingen en alles wat daarbij hoort.
– Maarten: En toch zijn ze nodig!
– C.: Ja, je kan niet zonder. Je kan niet zeggen oké, dat is het allemaal niet, dus ik ga maar een beetje aan rotzooien.
– Maarten: Het is het altijd allebei.
– D.: En niet aan één manier van vormgeving gebonden.
– Maarten: Nee, zeker niet.
– C.: Nee, de ene keer krijgt het deze vorm, de andere keer die vorm. Maar elke vorm valt ook weer uit je handen.
– D.: Je hoeft ook niet naar de vormen te zoeken.
– Maarten: Nee, ze komen. Maar uiteindelijk zijn ze te klein om het te bevatten. Zij ervaart dus dat welke vorm het ook is, het is te klein, het gaat er bovenuit. En je bent geneigd om dan te zeggen: verdorie nou is het weer een vorm. En ik zeg juist: het is nodig dat het die vorm neemt, want daardoor besef je juist hoe oneindig het is. En het komt in een andere vorm en zo gaat dat door.
– D.: Ja, ik vind die vormen schitterend.
– Maarten: ja, natuurlijk, jij zit aan een andere kant, jij ziet het proces bijvoorbeeld in het worden van een kind. Dat neemt vorm aan in de baarmoeder en in het onzienlijke heeft het al een vorm, heeft het al een structuur gekregen aan de hand waarvan het groeit. En dat is iets heel ontroerends. Maar wat zij bedoelt is hoe je in je eigen leven vormen schept van doen, vormen schept van denken.
– D.: Maar die vormen verwijzen allemaal.
– Maarten: Ja, ze verwijzen. Maar ze maken in allereerste instantie aan je duidelijk dat het die vorm sec niet is. En dan zeg ik: dat je die fout maakt is noodzakelijk, want anders ontdek je het niet.
– E.: Ik heb het gevoel dat als je geen vorm hebt, geen mechanisme hebt om af te lopen, dat het inderdaad de woede wordt waar je het in je inleiding over had. Ongevormd, explosief, omdat het geen paadje heeft.
– Maarten: Maar het is natuurlijk niet alleen woede die geen vorm heeft, maar er is ook wel eens blijdschap waar geen vorm aan is. Dat moet je heel goed onderscheiden.
– E.: Ik begon wat te piekeren toen jij het erover had dat die woede in jezelf veel schade kan aanrichten. Want, ja, dat is wel iets wat ik herken.
– Maarten: Maar je kunt niks vermijden. Woede heeft zijn functie, die maakt iets duidelijk. Als je je tenminste niet in je woede verschanst, als je dus de woede zich laat openbaren aan jezelf.
– E.: ja, ik maakte gelijk de vertaalslag: dat deugt niet.
– Maarten: Ja, precies. Daarom zei ik ook al: je hoeft niet alleen maar zomaar woedend te zijn, je kunt ook zomaar blij zijn.
– E.: En dat deugt gelukkig wel.
[gelach]
– Maarten: Het meest duidelijke is, dat er niets te voorkomen is. Alles voltrekt zich toch. Soms heimelijk, soms heel openlijk. Dus woede is nogal plezierig, omdat het heel duidelijk is. Als het heimelijk is, zoals wrok wel eens kan zijn die niet eens herkend wordt, is dat eigenlijk veel akeliger.
– F.: Al deze dingen waar we het over hebben zijn natuurlijk ervaringscategorieën. Maar het is mooi om te zien dat wat in de gewone taal ‘redeloze woede’ wordt genoemd, of ‘redeloze vreugde’, allemaal gevoelens zijn die je pas kan beschrijven als je ze inderdaad ziet vanuit die twee dimensies waarin je leeft: de dimensie van het bestaande en de dimensie van het totaal andere. En dat je je verhoudt op die manier. Net als die angst waar jij het over hebt, je kan ook door een ogenschijnlijk redeloze angst bevangen worden. Of melancholie, dat is een heel duidelijk voorbeeld, dat is in feite onbehagen en behagen tegelijkertijd, waar je je op een verschillende manier toe verhoudt. Maar ze vertellen je allemaal dat je op een bepaalde manier ergens tussen die twee polen inzit.
– Maarten: Ja.
– F.: En wat het moeilijke ervan is, is om ze inderdaad gewoon als zodanig te zien. Dat die twee polen in je ervaring zich ook op die manier in jou verhouden, de ene keer via het sombere van de melancholie of het vlammende van de woede. En bij het aangename, zeker van weemoed of melancholie, is het heel erg duidelijk, dat je tegelijkertijd voelt dat je niet verbonden bent en dat je wel verbonden bent. Dat is er ook lekker aan, het is natuurlijk niet voor niets eindeloos beschreven.
– Maarten: Ja.
– F.: Wat zo moeilijk is, is om dat te laten, het niet te duiden. Althans het niet verder te duiden dan dit.
– C.: ik vind het goed om dat door jou weer te horen beschrijven, want dat staat mij toe om het meer te laten, om niet helemaal in dat gevoel te gaan ‘zitten’ en dat weer over me heen te laten komen, wat inderdaad zo vruchteloos is.
– F.: ja, en je kan er ook niet zoveel mee, omdat het andere waar we in feite mee begonnen, daarmee zit je voortdurend in die polaire spanning. Altijd. Dus je kan aan de kant van de remmingen en de wrijvingen ook niet stanto pede iets aan veranderen. Dus het zijn alleen maar tekenen van ongelooflijk leven in je, dat dat soort gevoelens er zijn.
– Maarten: Ja, het akelige begint eigenlijk pas als je je niet bewust bent van een van de twee. Als je een van de twee weglaat, dan is noch het een noch het andere meer waar. Dat is zo gek.
– F.: En dan ontaarden ze ook vaak, dan perverteren ze, dan krijg je woedes die overal inkruipen, maar niks meer van doen hebben met waar ze feitelijk mee te maken hebben.
– Maarten: En dan krijg je St. Lidwina van Schiedam, die niet meer poepen wou omdat zij zo zondig was dat ze dat niet aan de wereld moest geven. Dan krijg je zulke vreemde dingen.
– G.: Wij hebben het gehad over bij een groep horen, dat je soms het gevoel had dat je er niet bij hoort en later toch weer wel en zo. Misschien kun je er wat meer over zeggen. Wat maakt dit nu tot een groep, om dat eens te verwoorden. Waarom vinden wij het zo belangrijk om hier te zijn …
– Maarten: Ik denk dat de hoofdzaak is dat wij, wat we ook op elkaar aan te merken hebben, voelen dat we allemaal proberen ons uiteen te zetten met dat basisgegeven dat je aan de ene kant de tijdloze impuls bent en aan de andere kant de uitdrukking daarvan in dit leven, in de vorm. En dat dat onze aandacht heeft. Ik denk dat dat het bindende element is. En dan kunnen er best persoonlijke bindingen en affecties bijkomen, maar ik denk dat dat niet de hoofdzaak is. Voor mij is het zo … ik heb het gevoel dat het heel belangrijk is dat je je daarin blijft verdiepen en dat je daarin de ander ook zijn plek, zijn pogingen, zijn missers en zijn conflicten van ganser harte laat. Terwijl je tegelijkertijd het gevoel hebt dat hij er net zoals jij mee bezig is. Dat is een soort gevoel van bij elkaar horen, in de zin van op eenzelfde wijze bezig zijn, dat ver uitgaat boven alle andere soorten van affecties die we natuurlijk hebben en die we ook niet hoeven te ontkennen.
– G.: De diepgang daarvan wordt vooral bepaald door het gevoel dat je beiden op een bepaald moment weet dat je gelijkwaardig bent. Laten we zeggen, we zijn allemaal Boeddha’s en we zijn wel ingepakt en we zijn bezig om dat dan misschien een beetje te ontdekken.
– Maarten: Ja, en het is niet alleen dat, maar het is natuurlijk ook zo, dat zei C. daarnet, dat wij, doordat ieder op zijn manier bezig is, eigenlijk rijker aan mogelijkheden van herkenning worden, omdat je van een ander hoort hoe hij ermee omgaat. Als je dan geen verdelingen maakt en gewoon zegt ‘die is dus zo bezig’, dan kan dat jou als het ware helpen steeds beter te herkennen.
– G.: Je hebt een heleboel spiegels.
– Maarten: Ja, inderdaad, je hebt er eigenlijk een heleboel ogen en oren bij. En dat gaat natuurlijk ook terug, G. – dat is ook heel duidelijk en dat is eigenlijk een waarde van een groep die langer bij elkaar is – op een diepgaand vertrouwen dat jij genomen wordt voor wat je bent, en dat dat goed is, ondanks het feit dat ik of jij misschien op elkaar aanmerkingen hebben, maar dat doet er dan eigenlijk niet toe.
– G.: Ja, dat bedoel ik met dat gelijkwaardige, dat ik me niet meer hoef te bewijzen.
– Maarten: En waar we natuurlijk allemaal aan moeten wennen, is de terminologie die we gebruiken. Maar als we dan langer bij elkaar zijn, is dat ook duidelijk. En dat is heel kostbaar, daar ben ik altijd ontzettend blij mee. Nou, met deze heerlijke wetenschap gaan we weer door.
[1] Meester Tsjeng; over het geheim van de oorspronkelijke geest. Uitgeverij Kairos, 1988.
<< Terug | Einde