Kun je jezelf vergeten

Mennorode oktober 2005 | Vrijdagavond
Inleiding [download]

Ik denk dat het voor ons allemaal duidelijk is dat deze tijd om een groot erbarmen vraagt.
Dat is nogal wat … erbarmen.
Dat vraagt namelijk dat je jezelf vergeten kunt, dat je de wereld, de mensen, de anderen, alles om je heen, kunt ervaren – en niet, zoals gewoonlijk, alles ervaart vanuit het perspectief van je eigenbelang.

Dat is niet iets wat je opeens verwerft, daar moet je je lang mee bezig houden, waarbij je je eigen zijn op aarde – het feit dat je een lichaam hebt – als een geschenk kunt aanvaarden, en erváren. Zoals we gewoon leven is dat geen vraag, we leven. Punt.
Dát we leven is eigenlijk een groot wonder.
Zolang we dat wonder niet ervaren, zijn we afhankelijk van meningen, van allerlei zaken in de wereld die daaraan voorbijgaan.

Je vraagt je af: wat is ervoor nodig om jezelf te kunnen vergeten, al is het maar een korte tijd?
Zodat tot je doordringt wat van je gevraagd wordt
in deze wereld.

Al heel lang, zolang de mensheid bestaat, hebben we getracht daar een antwoord op te vinden. We hebben, zonder dat we ons dat bewust waren, steeds gedacht dat we het, in een of andere vorm, in een systeem konden gieten, waardoor het vanzelf in orde zou komen. En steeds weer hebben we gezien dat dat niet gaat. Maar tot op de dag van vandaag volharden we erin het zo te doen, en voorbij te gaan aan wie we zijn.
Want we zijn natuurlijk niet alleen maar dat lichaam, van geboorte tot dood. Als we dat alleen maar waren, hadden we het gauw voor elkaar kunnen krijgen. Als we dat alleen maar waren … maar dat zijn we niet.

Ik heb in de uitnodiging voor deze samenkomst gezegd dat je soms iets doet zonder na te denken, zonder vooraf iets opgesteld te hebben, zonder een bedoeling, zonder een intentie. Je was alleen maar aanwezig, zag wat er gebeurde, deed wat misschien nodig was.
Dat moment duurt niet zo lang. En omdat het niet zo lang duurt, zijn we het vergeten.
Dat vergeten begeleidt ons verder. Dan zijn we terug bij wat we kennen: de goede bedoelingen, de idealen, het verlangen om een goed mens te zijn. Maar we zijn de verwondering vergeten, de verwondering dat we hier zijn, dat alles leeft: de planten en de dieren, de dingen, de zon en de maan, de sterren, de planeten, de hemelen. Dat zijn we vergeten.
We kunnen naar buiten kijken, genieten van het leven, van de natuur, en tegen onszelf zeggen: “Wat mooi…”
Als we eerlijk zijn, weten we dat het nog alleen maar woorden zijn, dat we niet helemaal beseffen dat het een wonder is dat alles er ís, zonder ophouden, dat alles ontstaat en vergaat. We vinden dat heel gewoon, er is geen mens die zich daarover verwondert – behalve als we zelf ons lichaam verliezen, dan worden we een beetje zenuwachtig.
We zijn nooit zenuwachtig als we blij zijn, als we iets krijgen. Maar als ons iets ontnomen wordt … dat is een andere zaak.

Al die ellende die we op het ogenblik dankzij de kolossale technische vooruitgang kunnen beseffen, begint dáár, begint met het vertrouwen dat iets wat gezegd is het zijn kan. Dat is afschuwelijk, maar het is waar: daar vertrouwen we op. Natuurlijk krijgen we dan een heel ingewikkeld leven.
En er komen steeds meer mensen, nog steeds. Dat maakt alles ook ingewikkelder, het territoir van ieder wordt steeds kleiner. Maar het is de vraag, als ons dat uiteindelijk afgenomen wordt, als we dus pionnen worden in een afschuwelijk spel, of we dan beseffen waar het aan ligt – of nog altijd het idee hebben: als we nou dát of dát of dát nog wisten, dan…

Eigenlijk is het een weigering om naar binnen te gaan, om bij onszelf te rade te gaan – omdat we niet beseffen wat we zijn, noch hoe kort het bestek is waarin we dat kunnen beseffen.
Dat is ook niet verwonderlijk. Als we geboren worden moeten we ons al heel snel inleven in die hele complexe wereld, we moeten in een heel korte tijd ongelooflijk veel leren. Dat betekent dat onze aandacht daarbij moet zijn, heel geconcentreerd.
Als we dan biologisch volwassen zijn, zou het moment kunnen aanbreken dat we een beetje tijd kregen om te gaan beseffen wie we eigenlijk zijn.

Daarbij worden we niet geholpen door de wereld om ons heen, integendeel. Dus we zijn op onszelf aangewezen om ons die vraag te stellen.
Als je ambitieus bent, zie je nog zóveel voor je wat er gebeuren moet, dat je het vergeet. Je zelfvertrouwen is dan gebouwd op iets wat je jezelf hebt aangepraat – afgemeten aan de positie die je inneemt, heb je zelfvertrouwen. Maar dat is natuurlijk geen zelfvertrouwen, zelfvertrouwen is iets heel anders: vertrouwen op het zelf.
Het ‘zelf’ is niet het ‘ik’, het ‘ik’ hoort daarbij.
Het ‘zelf’ is niet iets hogers, het is iets totaal anders, het heeft er niets mee te maken. Het is niet te vergelijken, het is alleen te ervaren.

Dat ervaren komt niet zomaar tot je, dat begint bij het stellen van de vraag: ‘wie ben ik eigenlijk?’
Je zult die vraag telkens vergeten. In mijn eigen leven heb ik het soms jaren vergeten. Maar het komt terug – als je geluk hebt komt het terug voordat je dood bent. Het stelt zich weer aan je voor: “Hier ben ik, het leven dat alles omvat, dat geen voor en geen achter heeft, geen verleden en geen toekomst, dat eeuwig is.

Op den duur, als je het geluk hebt dat je niet te vroeg dood gaat, komt het steeds dichterbij. Het kan er plotseling zijn, midden onder een heerlijke maaltijd kun je opeens beseffen: dat is er allemaal, al die vrienden zijn er allemaal, omdat het leven er is.
Maar je kunt aan het leven geen vragen stellen. Want de vragen die je stelt zijn uit de wereld van de tijd, de wereld die berekend kan worden, uitgeplozen, afgekeurd of omarmd – maar die niet het eigenlijke bevat, het eigenlijke waarom je er bent, waarom je kunt haten en waarom je kunt liefhebben, verdrietig kunt zijn en blij. Terwijl het er – dat is de paradox – niets mee te maken heeft, het geeft je alleen de gelegenheid. Wat we ook doen, hoever we ook reizen, wat we ook beleven en wat we ook nog uit zullen vinden, aan die werkelijkheid verandert niets.

Kunnen we met die werkelijkheid leven, er écht mee leven, zoals je met iemand leeft van wie je wérkelijk houdt. Als je echt werkelijk houdt van iemand, dan is dat het begin van dat besef. Want dan heb je ervaren dat, wat je ook doet, hoe je elkaar ook soms uitscheldt, het er eigenlijk niets toe doet. Maar dat er te midden van al die chaos, van al die meningen, van al dat eindeloze geharrewar, iets stil is waarin alles eindigt – het wordt niet gedood, maar het eindigt.

Misschien kunnen we het daarover een beetje hebben. We moeten woorden gebruiken, we hebben niet anders, we kunnen niet stil bij elkaar gaan zitten en een gesprek voeren. Maar we kunnen wel in onze woorden voorzichtigheid betrachten. Niet omdat we een ander zullen kwetsen, maar omdat we het wonder van het leven intact moeten laten.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Maarten, vind jij aandacht hetzelfde als beleven?

– Maarten: Beleven volgt op aandacht.

– A.: Vólgt op aandacht? Ik zou het gevoelsmatig andersom zeggen…

– Maarten: Weet je, dan heb je niet gemerkt dat je aandacht hebt gehad. Je merkt het op het moment van de ervaring, dat is duidelijk. Maar die ervaring kán er pas zijn nadat je aandacht gegeven hebt.

– A.: Je kunt ook aandacht richten …

– Maarten: Maar dat is geen aandacht, dat is aandacht ergens voor. Het is aandacht. Het heeft geen beperking.

B.: Ik vind het lastige van aandacht, dat het voor mij vaak pas bestaat op het moment dat het er niet meer is. Ik had moeite vandaag hier te komen, het duurde een hele tijd voordat ik het gevoel had: nu ben ik er helemáál. En op het moment dat ik voelde waar ik was, merkte ik hoe ontzettend weinig aandacht er vóór die tijd geweest was en hoe je op de toekomst gericht bent. Waar ben je dan, vraag ik me af – ik weet wel waar ik niet ben.
Dat is lastig van aandacht, dat het vaak duidelijk wordt op het moment dat het er niet geweest is.

– Maarten: Maar wat laat het na, als je merkt dat je geen aandacht gehad hebt?

B.: Dan denk ik er even over. Maar op dat moment is er inderdaad een spoortje van.

Maarten: En daar ben je eigenlijk niet tevreden mee.

B.: Nee.

– Maarten: Precies. [lacht]
En hoe denk je dat je dan weer verder kunt komen? Dat is belangrijk!

B.: Ik ken twee kunstjes. De ene is: proberen bij m’n ademhaling te blijven. De andere: proberen het oké te vinden dat ik nou eenmaal zo ben.

– Maarten: Welke van de twee levert iets op? [gelach]
Echt, ik vind het heel belangrijk! Als je zegt ‘het is me ontsnapt’, wat gebeurt er dan eigenlijk in je?
Het is namelijk zó belangrijk om van jezelf te ontdekken wat er in je gebeurt op het moment dat je vaststelt: ja, het ontsnapt me.

B.: Óf het is er dan even, óf ik zeg: ‘verdorie, stommerd, had dan beter opgelet!’

– Maarten: En is dat juist, dat je dat tegen jezelf zegt? Nee? Waarom doe je het dan? [gelach]
Nee, ik meen het!

B.: Ja, dat komt voort uit je geschiedenis en zo.

– Maarten: Ja, maar daar hebben we niets aan, dat is gebakken lucht.

B.: Maar vanuit een ander perspectief begrijp ik wel dat je zoiets niet moet zeggen …

– Maarten: Maar niet alleen iets zéggen, het is dat je het jezelf kwalijk neemt dat er iets in je leven gebeurt dat je niet voorzien hebt. Dat is de kern. Terwijl je, als ik m’n eigen leven naga, eigenlijk voortdurend voorbijgaat aan wat er wezenlijk gebeurt.
Ik bedoel er dit mee: als het je overkomt en het verdwijnt, kun je dat dan niet aanvaarden? Want waarschijnlijk is dat hetgene wat voor jou het beste is. Die heel menselijke impuls om tegen jezelf te zeggen: ‘sufferd die je bent, wáárom laat je het jezelf ontsnappen’, die maakt het je echt onmogelijk!
Dat je ook je menselijkheid aanvaardt! We zijn allemaal heel gewone mensen, we zitten vol met gebreken en fouten, dat kun je elke dag vaststellen. En het is zo verdomd belangrijk om dat gewoon te aanvaarden, om te zeggen: ‘godverdorie, ik bén zo, wat nu?’ En dat je dat openlaat!

B.: Je slaat de spijker op z’n kop natuurlijk, daar heb ik niets aan toe te voegen.


C.: Ik heb, net als B., ook van die foefjes om de aandacht levend te houden. Alleen, als de nood aan de man komt, ben ik soms het lijstje weer kwijt…
Toch merk ik langzamerhand dat die aandacht steeds groter wordt, steeds langer gaat duren, het heeft een leven van zichzelf.

– Maarten: Dát is nou het enige van belang van wat je zegt ‘het heeft een leven van zichzelf’.

C.: Maar toch proberen we er tijd voor te maken…

– Maarten: Natuurlijk, dat is jouw aandeel.

C.: Maar ik heb het niet in de hand.

– Maarten: Nee, god zij dank niet!

C.: Toch is het grappig dat het gelukkig steeds vaker gaat gebeuren.

– Maarten: Maar daar moet je niet teveel op vertrouwen, hoor. [lacht]
Dat is de kwestie die natuurlijk voor ons allemaal speelt: hoe kun je dat leven dat je leeft, met alle gegevens die er zijn, zo goed mogelijk leven – en tegelijkertijd ervaren dat je nog een andere verantwoordelijkheid hebt.
Dat is het eigenlijk. In de mate waarin je dat zogenaamde gewone leven goed leeft, helemaal leeft, komt dat andere dichterbij. Want dat andere kan niet bestaan in de chaos die er normaal is. Dus je leven moet geordend zijn, jij moet het totaal op je nemen. En dan is er ruimte, dan hoef je er ook niet over te denken, dan komt het gewoon.
Dat is nu juist het wonder van het leven, dat je het niet kunt incalculeren. Dat kan niet! Want het heeft te maken met jouw ogenblikkelijke innerlijke toestand. En die is niet te voorspellen, die is door het minste of geringste uit balans. Dan kun je daar tegen vechten, maar dat is onzin. Maar als je aanvaarden kunt dat het uit balans is, dan heeft het een eigen recht.


naar boven