Ons tijdelijk tehuis

Mennorode augustus 2006 | Zondagmorgen
Inleiding [download]

Waar we het deze keer nog weinig over gehad hebben is over ons tijdelijk tehuis: ons lichaam.
Natuurlijk, ook zonder dat we ons daarvan bewust zijn, zitten we in dat lichaam, waar we van allerlei dingen mee doen, ons hele leven. En omdat we ons niet bewust zijn van dat tijdelijk tehuis, zijn we door onze aandacht eigenlijk daarbuiten – terwijl we helemaal niets kunnen als het lichaam z’n werk niet doet. Maar toch, we zijn daarbuiten, we zijn met onze aandacht bij alles wat daarbuiten gebeurt, wat we nog moeten doen, wat we niet mogen doen, enz.

Maar we zijn ons dus niet bewust dat dat allemaal kan dankzij het lichaam. We leren natuurlijk langzamerhand wel dat niet alle voedsel zo best is, we leren het een beetje uit te kiezen. Maar dat is nog aldoor zonder dat we ons ervan bewust zijn dat het lichaam ons daartoe in staat stelt. Dat maakt dat we, zonder dat te willen, het z’n werk moeizaam laten doen.
‘t Is hooguit als we slapen dat ons lichaam de gelegenheid krijgt z’n werk helemaal naar eigen inzichten te doen. Dat wil zeggen, om alle energie die we gespendeerd hebben in de dag weer op te laden.
Dat is natuurlijk heel jammer, want dan moet het lichaam dubbel werk doen. Als we ons meer bewust zouden zijn van ons tijdelijk tehuis, zou het veel minder moe worden.

Dat is in wezen de eerste stap die meditatie je kan brengen: langzamerhand haast automatisch aandacht geven aan wat je lichaam wil.
Want het lichaam heeft een geweldige taak, het moet zorgen dat je, zolang als je gegeven is, over alles kunt beschikken waar je over zou kunnen beschikken. Dat kan het eigenlijk alleen maar als je je van je lichaam bewust wordt.
Ja, en hoe wordt je je bewust van je lichaam?
Het is een oud verhaal, maar het moet telkens weer verteld worden omdat het een noodzakelijke voorwaarde is: dat je langzaam maar zeker leert wat je adem doet. De adem gaat in en uit in een bepaald ritme dat je langzamerhand leert kennen.
Als je op de adem let, terwijl je leeft en doet, ga je ook opmerken dat de adem altijd door reageert op de wijze waaróp je het doet, waarop je je leven leeft. Je gaat opmerken dat je af en toe, als je schrikt of als er iets vervelends gebeurt, je adem inhoudt, dat je hem niet laat uitstromen, en ook niet laat instromen, je arrêteert hem, je blokkeert hem.
En zo leer je – en dat is uitsluitend een kwestie van het geven van aandacht – om de adem altijd maar rustig te laten inkomen en uitgaan … inkomen en uitgaan. En juist als het moeilijk is hem tóch uit te laten stromen.

Dat is het begin van een bewuste deelname aan het werk wat het lichaam verricht. Waarbij je dus niet langer onbewust leeft, maar iets meer bewust deelneemt aan het werk van je lichaam.
En dat betekent een heleboel, want lichaam en geest zijn één. We hebben wel een verdeling gemaakt van ‘dit is de geest’ en ‘dit is het lichaam’ – waarbij het lichaam altijd in een mindere positie is. Maar dat is natuurlijk quatsch, het lichaam is evenwáárdig aan de geest.
Alleen is het lichaam absoluut gebonden aan wat het is. De geest kan, als hij zich opent, zich bewust worden van méér dan hij tot nu toe kende – hij heeft het niet in z’n macht om dat onbeschrijflijk grote, wat de hele schepping en alle werelden in stand houdt, te beseffen. Maar alleen al het weten dat je uiteindelijk afhankelijk bent van iets dat je niet begrijpen kunt, helpt om je met meer vertrouwen te verdiepen in het werk van je lichaam.

Dat maakt dat je vriendjes wordt met je lichaam, echt vriendjes. En dat je vaak om jezelf moet lachen omdat je gewend bent zomaar te doen, zonder contact met je lichaam. Dat is natuurlijk heel jammer, maar het is eigenlijk ook heel grappig, dat je zó onbewust bent dat je voorbijgaat aan die instantie die het je mogelijk maakt om te leven.
En ja, natúúrlijk heb je kennis genomen van heel veel theorieën over het lichaam. Die theorieën zijn veelal heel erg wáár. Maar het is een oppervlakkig weten van buiten, als dat je enige kennismaking is met je lichaam. Die kennismaking moet je echt alléén zelf doen, je moet je daartoe zetten.
Dan ga je weer een volgende moeilijkheid opmerken, je gaat merken dat als je je ertoe zet, je bijna niet kunt opmerken wat het lichaam doet. Want je hebt je wil ingezet – en dat is noodzakelijk. Natuurlijk, als je ergens op wilt letten moet je dat willen. Maar, je moet niet aldoor blijven willen. Heb je eenmaal contact gemaakt, kun je dan volstaan met op te merken wat er gebeurt?
Bij de oefeningen voor lichaamsbewustwording merk je iets vergelijkbaars, je merkt dat het een hele opgaaf is om uitsluitend te constateren wat er gebeurt, en aan de hand daarvan te doen. En niet al bij voorbaat te zeggen: ‘ik moet dáár komen…’
Dat wordt jullie ongetwijfeld aldoor weer gevraagd tijdens de oefeningen: ‘wat gebeurt hier nu eigenlijk?’, ‘kun je dat voelen?’, ‘voel je wat je doet?’
Je denkt dan al heel gauw: ‘natuurlijk voel ik dat, want ik wil dát…’
Maar dat is nu juist precies het akelige, want als je dat wilt bereiken, kun je niet waarnemen.

Dus dat zogenaamd eenvoudige werken aan je lichaam is in wezen heel ingewikkeld, omdat we niet van jongs af geleerd hebben er aandacht aan te geven.
Wat we van jongs af aan leren is hoe we in de wereld moeten staan en daar moeten handelen. Maar dat is natuurlijk de buitenkant. Terwijl je geen aandacht schenkt aan dat wat het je mogelijk maakt: je lichaam.
Dat is een groot dilemma. Het is al heel wat als je ziet dat het een dilemma is. En dat alleen jijzelf – weliswaar geholpen door adviezen van buiten – dat kunt gaan ontdekken, voor jezelf. Want ieder zal dat net iets anders doen.
Dus alles wat een leraar kan doen is nog globaal, omdat ieder het op een nét iets andere manier zal ervaren. Een wijze leraar houdt daar rekening mee, die zegt niet: ‘nou kijk, als je dit doet, dan gebeurt dat’ – helemaal niet, als je dit doet gebeurt er iets.
Dat is een hele leerschool, we hebben altijd maar geleerd: als je dit doet dan komt dit en als je dat doet dan komt dat. Een ongelofelijke repeteermachine.
Nu wordt van ons gevraagd waar te nemen wat echt gebeurt. En jij bent jij, je bent niet je buurman of je buurvrouw, niet een verre verwant, jij bent alleen maar jij – dat is al een hele kosmos…

Dat ga je ook langzamerhand ontdekken, dat je een hele kosmos bent. Weliswaar in overeenstemming met de opbouw van het geheel – wat je niet begrijpen kunt. Maar jouw tijdelijk tehuis kun je wel begrijpen. En dat kun je eerbiedigen, je kunt ophouden er het onmogelijke van te vragen.
Want weet je wat het akelige is, twintig, dertig jaar kun je het hartstikke fout doen, aan niks denken, van: ‘fantastisch, wow…!’
Je denkt: het gaat allemaal best. Dat denk je. En dan komt er een of andere kwaal en dan komt de moeilijkheid dat die kwaal genezen moet worden. Dat kost een heleboel tijd! Terwijl als je van meet af aan op je lichaam gelet had, vriendelijk geweest was, het geëerbiedigd had, dan hoefde dat allemaal niet.

Ik weet wel, ik heb het m’n leven lang gezegd, maar het helpt niks, alle jonge mensen zeggen: ‘Wow…! Dat gezeur … hup!’
En ze krijgen gelijk ook, twintig, dertig jaar krijg je gelijk, in de zin dat alles kan. En dan is er opeens die kwaal.
… ‘t is al een heel ding als ik een jong mens kan overtuigen van het belang van het eerbiedigen van je lichaam. Want de maatschappij leert het je echt niet, die leert je alleen maar hoe je je in een maatschappij moet handhaven, hoe je je daar moet gedragen. Dat heeft allemaal niets te maken met de werkelijkheid van je lichaam.
Maar zoals we hier zitten, zijn we op weg goed vertrouwd te raken met ons lichaam, ook al hebben we voorheen zonder dat we dat wisten kattenkwaad uitgehaald. Dat is het akelige, dat we kattenkwaad uithalen met ons lichaam zonder dat we dat weten…
Dus we zijn hier op weg en we gaan langzamerhand beseffen dat meditatie een enorm gebied is. Het maakt niet alleen bewust hoe je je gedraagt, maar ook van waaruit je je gedraagt.
Je kunt een heleboel aanleren, en dat is ook nodig. Maar wie is degene die aanleert, is ie dat helemaal, of is ie dat alleen maar aan de oppervlakte?
Daar draait het aldoor om: is ie dat helemaal, of is ie dat alleen maar aan de oppervlakte. En hoe kom je dat te weten?
Nou, dat is vrij eenvoudig: dat is hoe je je gedraagt, hoe je de ander ziet en ervaart. Is die ander alleen maar een klankbord voor wat jij vindt dat belangrijk is? Of is die ander ook iets op zichzelf, is het echt iemand tegen wie jij spreekt?
Dat is ongelofelijk belangrijk, dat je niet alleen maar de functie van iemand ziet – z’n plek in de maatschappij, zoals hij zich aan je voordoet – maar hoe hij werkelijk ís.
Nou, hoe hij werkelijk is kan je pas te weten komen als je weet wie jij bent – het slaat altijd terug op jezelf: als je echt weet wie jij bént. Dus niet wat je geleerd hebt en die hele rimram daar omheen, maar wie je echt bent … die je ook bent als je alleen bent, als er niemand is om je gade te slaan, wie je dan bent…
Alleen daarin, in het kennisnemen wie jij bent, als geheel, als lichaam, als geest – en ook nog, o wee, o wee … je bent leven.

En wat is leven? Dat weten we tot op de dag van vandaag niet. Als we een klein stukje leven hebben, al is het nog zo klein, kunnen we daar een heleboel mee doen. Maar we kunnen geen leven maken.
Dat is een geweldige klap voor onze eigenwaan, dat we geen leven kunnen maken, dat het iets is wat er is of niet is. We kunnen wel constateren of iets leeft of niet, maar dat is alles. We weten niet wat het is, we weten niet tot hoever het zich uitstrekt, we kennen de wetten van het leven eigenlijk ook maar heel erg weinig.
Wetenschappelijke teams die een bepaald gedeelte van het leven onderzoeken, zijn heel voorzichtig. Het team dat zich bezig houdt met de genen en hoe dat weer samenhangt met allerlei codes, zegt: ‘over een jaar of tien, als we met ons allen ons best doen – dat is dus over de hele wereld – dan zullen we iets meer weten…’
Als ik zo’n bericht lees dan ben ik heel erg blij: eindelijk eerbied voor dat onbeschrijfelijk grote wat leven is.
En wij zíjn van het leven, helemaal. Met al onze gekkigheden zijn wij van het leven. En we kunnen ons bewust worden.

De hele evolutie is eigenlijk een bewustwordingsverschijnsel, met allerlei stoppen erin. We zijn erg gauw geneigd om te zeggen: ‘nou, dat is onzin!’ – om dan later te ontdekken dat het helemaal geen onzin is, maar dat we het op dat moment gewoon niet begrepen. Dat gaat eindeloos door … en daar zijn we allemaal bij, ieder op zijn manier.
Dat is fantastisch! Als je je dat ook maar een seconde indenkt, word je vanzelf stil. Dan houdt eindelijk die ratelmachine in je hoofd op: als je even beseft dat je deel bent van een geweldig mysterie dat zich elke seconde voltrekt, alsmaar door.
Dan hoef je echt geen oefeningen te doen om stil te worden, als je dat beséft! Dan ben je stil … dan word je niet stil, dan bén je stil! Dan hebben alle geluiden een andere betekenis; er is geen geluid wat er niet bij hoort.

En dan besef je ook, als door een blikseminslag, dat de dood er natuurlijk bij hoort. Dat gaat eigenlijk steeds met je mee, vanaf het moment dat je geboren wordt, aldoor – je weet dat niet, je hebt er nooit aandacht aangegeven, maar hij gaat gewoon met je mee. Hij begeleidt je, want hij weet dat je strakjes bij hem tot rust zult komen.
Dan zeggen de mensen dat je doodgaat – als je in de grote pauze komt, waarvan niemand weet hoe lang die duurt.
Dat maakt dat wij altijd zeggen: ‘ja kijk, als je dood bent, dan houdt alles op…’
Dat begrijp ik heel best, maar het is niet zo!
Het is gewoon niet zo, je gaat de grote pauze in. En in die pauze kan ook wel een heleboel gebeuren. Dan vindt die oerkern, dat onbegrijpelijke iets, weer een nieuw lichaam. En krijgt opnieuw de gelegenheid om zich bewust te worden van wat hij is – dus niet alleen van het lichaam wat hij dan heeft, maar ook van wat hij eigenlijk is.
Het is prachtig, het is zó mooi… Het is alleen een kwestie van wáárnemen … en van aandacht.

En natuurlijk vraag je je op een keer af, als je er zo mee bezig bent: wat maakt eigenlijk dat iemand zich daarvan bewust wordt? Dat weet je niet, dat weet je echt niet. Hoe is het bij jezelf gegaan? Ook door eindeloos te ontkennen – totdat je op een punt komt dat het niet meer kón, dat het plotseling afgelopen was met al je gedachten over het onbegrijpelijke. En je dan tegen jezelf zei, al is het niet in die woorden: ‘ik zal kijken, ik zal kijken … ik zal luisteren, ik zal luisteren…’
Zoals de oude vertelster altijd maar weer tegen me zei: “Sinjo, u moet blijven luisteren, het verhaal is nooit helemaal áf, blijf luisteren…

Ik heb daar weinig van terecht gebracht in m’n leven. En dat, terwijl er telkens mensen waren die dat blijven luisteren belichaamden en die me ervan vertelden… En ik probeerde het te begrijpen. En elke keer moest ik constateren dat ik het níet begrepen had.
Daarom denk ik heel vaak, als ik met jullie bezig ben: ‘Wees geduldig, wees geduldig, geef iedereen de kans om z’n fouten te maken, om eigenwijs te zijn. Geef ze de kans! Hoe heb jij het zelf gedaan? Terwijl er zovéél mensen in je leven zijn geweest, met name in het jappenkamp, die je heel fijnzinnig vertelden hoe het zou kunnen zijn voor jou. En die het je helemaal niet kwalijk namen als je eigenwijs verder ging, die wel zagen: nou ja…’
Zoals die heilige tegen me zei: “Geeft niet joh, je begrijpt het niet? Geeft helemaal niet, als je het écht nodig hebt herinner je je het.”
Dat is fantastisch, dat is dus mogelijk, dat kunnen wij dus voor elkaar doen: iets zeggen dat op een bepaald moment binnenkomt.
En het kan alleen maar binnenkomen als degene die het vertelt van je houdt – niet op de manier van ‘houden van’ zoals we dat gewoon kennen, maar echt heel wezenlijk. Je ziet dat je tegen iets praat wat behoort tot het mysterie. En dat je alleen maar iets bereikt als je geen voorwaarden stelt, in de zin van ‘die ander moet zus en zo zijn.’ Die ander is zoals hij is, dat kan ook niet anders.
Dan laat je het mysterie z’n werk doen, het mysterie wat je niet begrijpen kunt, maar waarvan je gemerkt hebt in je leven dat het z’n eigen manieren heeft om tot je door te dringen.

naar boven

Gesprek (fragment)

– Vraag: Je zei dat het bij de oefeningen voor lichaamsbewustwording een hele opgaaf is om uitsluitend te constateren wat er gebeurt en niet bij voorbaat al te zeggen: ik moet dáár komen…
Bij de energie-oefening probeer je van het ene orgaan naar het andere te gaan. Veronderstelt dat niet dat je telkens weer even je wil inzet?

– Maarten: Op een bepaald moment raak je in een proces waarin je van het ene orgaan naar het andere gaat. Dat is niet iets wat jij voortdurend wilt. Dat onderscheid is er.

– Vraag: Het is gecompliceerd. Bij een doorlopende wilsinzet lijdt het schipbreuk. Als je dan je wil uitschakelt, merk je dat je weer in slaap valt…

Maarten: Dat wil zeggen dat je je aandacht verliest. Dat is het eigenlijk, je bent nog niet gewend aandacht te hebben zonder dat je het wilt.

– Vraag: Als die aandacht er wel is, is het toch een min of meer autonoom proces, iets wat je geleerd hebt…

– Maarten: …en wat je onderhoudt. Je hebt een intentie geleerd. En hoe die intentie uitwerkt, zal voor ieder net iets anders zijn. Maar die intentie houdt het in gang. Er is niet meer dat heerszuchtige gedril, maar alleen een intentie om door te blijven gaan. En dat lukt niet altijd, dat moet je dan ook maar accepteren. Het is steeds een eindje gaan – en dan gaat het niet meer, morgen verder. Dan weer een eindje gaan, tot hetzelfde punt of een eindje verder… Zo gaat het.
Ik kan er wel wat over zeggen hoe het gaat, maar dat moet ik maar niet doen. Je moet het zelf ervaren, het is voor ieder anders…
Ik heb ook mensen meegemaakt waarbij het, wham!, in één keer lukte. Die hebben dan de moeite dat ze even geholpen zijn en weer moeten ontdekken hoe ze geholpen zijn…
We staan allemaal voor hetzelfde blok, ieder op een eigen manier.


naar boven

<< Terug | Einde