Een simpele aandachtsoefening

Maarssen mei 2005 | Zondagmorgen

Inleiding [download]

We hebben de afgelopen dagen een vrij grote stap genomen: ons bewustworden van datgene wat altijd aanwezig is, maar wat wij maar zelden opmerken. De vragen die ik gekregen heb, vooral in de individuele gesprekken, gingen er allemaal over of er niet iets eenvoudigs is wat het mogelijk maakt dat je dat andere bewust krijgt. Dat is een hele praktische vraag.

Wat heb je altijd ter beschikking? Je lichaam. En dat betekent ook je adem. Je hebt ongetwijfeld al gemerkt, als die adem regelmatig gaat, uit … in, uit … in, dat je dan rustig wordt – het is eigenlijk omgekeerd, als je die adem door je aandacht z’n gang laat gaan, dan krijgt hij het ritme wat bij jouw lichaam hoort.

Het is dus altijd een kwestie van aandacht, dat is waar het de hele meditatie door om draait. Door die aandacht krijg je contact met het lichaam. Dan ga je merken wat die adem eigenlijk wil – want die adem hééft een wil, die heeft een instelling die er voor zorgen moet dat die adem rustig kan gaan. Normaal, als we niet mediteren en opgeslokt zijn door het leven, verbreken we dat ritme. Dat is niet opzettelijk, dat gebeurt gewoon.

Dus het begint ermee dat je opmerkt dat je adem ontregeld is, gewoon door de omstandigheden. Als je er dan aandacht aan gaat geven, voelt het lichaam zich gesteund door die aandacht die jij geeft. Net zo goed als in een gesprek of in een ontmoeting, het gaat erom of jij die aandacht kan opbrengen voor de ander, of voor het andere. En dat geldt ook voor je lichaam.

Dan kun je proberen om een nog eenvoudiger iets toe te passen – dat kun je toepassen: de adem is ontregeld, je hebt dat opgemerkt, je gaat naar je lichaam en dan ga je gewoon op de tien vingers van je hand tellen. Als je ze in elkaar hebt, geef je bij elke uitademing een drukje. Dus met je duim, dan met je wijsvinger, dan met je middelvinger, dan met je ringvinger, dan met je pink, dan met de duim van de andere hand, enzovoorts. Tot je alle tien vingers gehad hebt. En je probeert alleen maar dat te doen, bij het tellen te blijven, niet opeens na ‘één’ ‘drie’ te zeggen, of helemaal niks, omdat er een gedachte door je heen spookt. Dat is al de meest eenvoudige aandachtsoefening die je hebt.

Als je dat echt doet, probeer je dat veertig ademhalingen, die je allemaal geteld hebt, te doen. Meestal heeft zich dan een goede ademhaling ingesteld. Dan kan je kijken of je nog verder gaat, naar zestig, naar tachtig. En al die tijd moet je, als je bij veertig geweest bent, eenenveertig, tweeënveertig, drieënveertig, enzovoorts tellen. Als je de tachtig bereikt hebt, zonder onderbreking, zul je merken dat je een heerlijke, rustige ademhaling hebt. En dat gedachten, die altijd door je heen spoken, op afstand zijn.

Dan kun je daarna proberen je bewust te worden van de ruimte, van de wind, van de leegte…
Als dat niet lukt, dan lukt het niet, maar je hebt wel je ademhaling hersteld. En dat maakt dat je, als het niet lukt, rustig opstaat en naar je werk gaat, of wat het ook mag zijn. Dan heb je in ieder geval een rustig ritme van je adem, dat is in ieder geval gelukt. Dan ben je ook helemaal niet zenuwachtig dat dat andere, wat veel groter is dan dit, je niet lukt. Het merkwaardige is, als je dan gewoon naar je werk gaat, dat het opeens kan binnenvallen, dat je je weer bewust wilt worden van de ruimte, de wind, de leegte. Dan gaat het opeens wel.

Dat is het eenvoudigste wat je doen kunt: het ritme van je adem zich laten herstellen. Want doordat je het telt, is jouw aandacht bij het tellen, en niet meer bij de adem. Dat is dan het geheim: door dat tellen is het niet meer bij de adem en kan de adem z’n ritme vinden.

Dat is eigenlijk bij alle dingen zo, dat je aandacht kans ziet niet het gewoontepatroon te belevendigen, maar iets anders. Want dat het gewoontepatroon – van de evolutie – zo sterk is, komt omdat je het, zonder dat je dat wilt, voortdurend aandacht geeft. Het is blijkbaar nodig om iets als onderwerp te hebben voor het bewegen van je bewustzijn. En als het heel eenvoudig is, dan komen er geen gedachten. Daar draait het eigenlijk om, steeds opnieuw. Maar doordat je die heel eenvoudige oefening doet, is je bewustzijn – ik gebruik een beetje raar woord – een beetje opgerekt. En in die opgerekte toestand is het weer makkelijker de volgende stap te nemen.
Maar het heerlijke is, dat tellen van de adem, dat kan echt iedereen. Daar hoef je niet eens voor in een goede houding te zitten, maar tellen kun je in ieder geval. Zoals jullie zien, kan ik niet meer in kruiszit zitten. Maar het maakt helemaal niet uit. Je kunt het ook zelfs liggend doen, als je heel erg moe bent en toch niet rustig, dan doe je het gewoon liggend. Het gaat in alle standen.

In wezen hebben wij het oneindige binnen bereik, voor iedereen, ook voor mensen die, om wat voor redenen ook, in een psychiatrische inrichting opgenomen zijn geweest, geen punt. Het enige wat het heel moeilijk maakt, is als er hersenletsel is. Maar als dat niet het geval is, kan iedereen op weg gaan.


naar boven

<< Terug | Einde