De adem van het heelal

Huissen juli 2000 | Zondagmorgen
Inleiding
[download]

Ik heb, geloof ik, gisteren gezegd dat meditatie eigenlijk een totale revolutie is. Echt een totale revolutie. Dus niet een kleine revolutie aan de rand, maar een totale revolutie in jezelf. Ik weet niet of ik dat duidelijk kan maken, ik hoop het. Dus ik heb jullie medewerking hard nodig.
De traditionele zen kennen we het ritueel van het buigen als je de zendo binnenkomt, buigen voor je matje, buigen naar de zaal toe, buigen voor het boeddhabeeld. En wat wil eigenlijk aangeven? Dat we beseffen dat niet alleen de zendo en niet alleen het matje en niet alleen het boeddhabeeld een geheim is, maar dat alles een geheim is.

En dan moet ik het toch even hebben, heel beknopt, over de evolutie. Je kunt dat meer gedetailleerd lezen in de eerste hoofdstukken van mijn boek ‘Tao-zen, de weg van niet dwang’[1], maar ik kan het wel even aanstippen.
Je kunt constateren dat er hier in het westen een beweging is geweest – en dat noemen we evolutie – waarin we steeds verder weg raakten van de totale levensbeleven. We gaven – en dan ga ik even terug naar het scheppingsverhaal –  de dingen namen en dat betekent, als je het een naam geeft, dat je het afgrenst, dat je het dus op zichzelf bekijkt. En we kregen zodoende macht over het icoon van de werkelijkheid, wat het ook was: een plant of een ding of een dier of de sterren of het de zee was. En dat maakte dat wij onszelf óók afgescheiden hebben. Dat is dus geen bewust iets, dat hebben we niet gedaan, dat is gebeurt. Dat moet je goed zien, dat is dus niet gedaan, dat is gebeurd, met ons allemaal. En dat gaat steeds verder. We benoemen steeds meer en hebben dan het gevoel dat we macht hebben over dat wat we benoemd hebben. En laten dus steeds meer het totaal – we hebben daar ook wel een woord voor: het onbewuste – datgene wat niet te benoemen is, weg.

Geleidelijk aan nu beginnen we als mensheid besef te krijgen dat we iets weggelaten hebben. Dat we het eigenlijke weglaten, datgene wat nog steeds – en dat is voor ons een geluk – verbonden is. Dat noemen we de grote natuur, waar alles op alles inspeelt en waar we steeds meer gaan ontdekken hoe alles op alles inspeelt.
De grote wetenschappers gaan ontdekken dat wat ze nu gevonden hebben: biologie, biotechnologie, het begin is van een onmetelijk nog te onderzoeken iets. En elke keer dat ze menen een code gekraakt te hebben ontdekken ze  na een poosje: oh ja, dat is het begin. We doen nog steeds zo dat, als we een code kraken, we een aantal elementen daaruit als onbekend moeten bestempelen. En later blijkt dat het een functie heeft.

Dat hoort in die grote evolutie, die steeds weer een naam geeft, een plaats geeft, een orde aanbrengt. Maar we moeten goed beseffen dat die ordening die aangebracht wordt, een ordening die wíj aangebracht hebben, dat is niet de ordening die bestaat. Dat is totaal anders.
Alle schepselen, alles wat leeft, hoort uiteindelijk bij elkaar, ademt in en uit, met elke inademing neemt het de omgeving tot zich, en als het uitademt geeft het zichzelf aan de omgeving terug. Dat ontgaat ons totaal. We denken inderdaad dat we lucht in- en uitademen en daar is het verhaal mee uit. Dat is dus niet zo.

Wat eigenlijk moet gebeuren in meditatie – ik weet niet of jullie beseffen wat een geweldig iets dat is – is dat we iets wat onbewust is, wat ons ontgaat: een in- en uitademing van het heelal, die voortdurend verbindt, loslaat, verbindt, loslaat, die dus voor ons volmaakt onbewust is, daar moeten we ons opnieuw, maar nu bewust, mee verbinden.
Dat is ongelooflijk wat er eigenlijk moet gebeuren: al onze problemen en al onze moeilijkheden en al onze angsten en al onze frustraties, zijn afgeleid van het feit dat we op onszelf zijn komen te staan, zelfstandig zijn geworden – waar we trots op zijn, wat ook een verovering is in de totale gang van de schepping – dat we dat bewust prijsgeven om opnieuw in contact te komen met de werkelijkheid.
De werkelijkheid is de ‘ongedeelde volheid’ – dat is een uitdrukking van Dürckheim. Voor ons geconditioneerde bewustzijn is dat de leegte. Dat is precies hetzelfde, de leegte is de ongedeelde volheid. Ons geconditioneerde bewustzijn kan die ongedeelde volheid niet beseffen. Dat is ook heel belangrijk dat je dat even echt goed inziet: ik kan dat dus niet begrijpen… Maar ik kan alles wat ik gescheiden beleef, geleidelijk aan tussen haakjes zetten.
En hoe doe ik dat?

Door ten eerste de scheiding die ik in mezelf heb aangebracht tussen lichaam en geest opnieuw te verbinden. Dat betekent dus dat je het lichaam ziet als een werkelijkheid waar je eerbied voor moet hebben. Dat je het niet ziet als een ezel die je met stokslagen voortdrijft. Dat je je interesseert voor je lichaam, en niet alleen als het ziek is, maar ook als het gezond is. Dat je ziet hoe je lichaam, zoals R. het uitdrukt, ‘een eigen leven heeft’. Het heeft dat eigen leven gekregen omdat wij ons afgescheiden hebben. Het is nooit gescheiden geweest, geen seconde. Maar wij doen net alsof het iets is wat we van opdrachten kunnen voorzien, in plaats van te zien dat we met dat lichaam moeten samenwerken. Dat het echt een volwassen partner is, de partner die je hele leven bij je is. En dat je daar niet omheen kunt. En als je wel probeert er omheen te gaan, dan zal het laten merken, door allerlei kwalen, door allerlei ziekte, door allerlei moeilijkheden, door allerlei angsten, dat-het-er-is. Want je lichaam staat veel nauwer in contact met het totaal wat je bent. En met het grote totaal, het grote totaal dat alle godsdiensten, alle religieuze stromingen, alle ontwikkelingen omvat. Alleen, het lichaam kan je daar alleen maar bewust van maken als je de moeite neemt – ik vind het eigenlijk een blasfemie – als je de moeite neemt om er naar te luisteren. En dat blijkt al heel moeilijk.

En dat is nog maar de allereerste stap! Maar die moet genomen worden. Dat je dus niet vanuit je begrippenarsenaal dat lichaam te lijf gaat. Dat kan niet. Dat begrippenarsenaal wat je hebt is van het geconditioneerde bewustzijn, dat is van het afgesloten, afgeperkte, afgescheiden bewustzijn.
Daarom zeg ik zo vaak: ga eerbiedig om met je lichaam. Zoals je in de zendo buigt voor alles, doe dat innerlijk voor je lichaam. Het lichaam is natuurlijk ook instinct, dat zijn de grote krachten uit de kosmos. En wij zijn nu langzamerhand geneigd om dat af te doen als onaantrekkelijk, als slecht, als zondig. Maar als die instincten niet bestonden, dan klapte de hele schepping in elkaar. Dus die instincten zijn niet te veroordelen, die zijn niet … gering te achten. Het is echt belachelijk gewoon wat we doen, als we de instincten in de zondehoek douwen. We zouden er gewoon niet zijn als die er niet waren. Dat moet je echt goed zien…

De vraag is alleen hoe we die geweldige krachten van de instincten weer in ons in verbinding kunnen brengen met het totaal. Met dat grote totaal waar alles uit voortkomt en toe terugkeert. En dat we langzamerhand proberen in ons leven gevoel te krijgen voor dat totaal. Niet in onze kleine gevangenis te blijven zitten, de gevangenis van onze begrippen, van onze overtuigingen, van onze ideologieën, van onze filosofieën. Om daar uit te gaan.
En dat betekent dat je de instincten niet veroordeelt; dat je ziet wat dat eigenlijk is. Als ik het een beetje oneerbiedig uitdruk: hoe die instincten het mogelijk maken om dat totale experiment van het geheel – wat we niet kunnen bevatten – door zich te manifesteren, niet alleen in ons, maar in alles, zich bewust te worden van zichzelf. Dat is een beetje moeilijk, maar laat het maar even liggen in jezelf.
Dus dat we langzaam losraken van alle indelingen die we gemaakt hebben, niet als individu, maar als mensheid, op allerlei verschillende manieren. En dat we weer in contact komen met die onmetelijke beweging, waarin alles besloten wordt. De sterrenstelsels, de oceanen, de rivieren, de seizoenen. Die zijn niet afgescheiden, dat is in ons. Ze zijn altijd verbonden. En ze kunnen ook niet op zichzelf bestaan, ze kunnen alleen bestaan in samenhang.

En zo is het ook in je eigen leven. Verdriet, vreugde, kunnen niet afzonderlijk bestaan. Voor ons is het afgescheiden, de ene keer ben je blij, de andere keer ben je verdrietig. Maar ze horen bij elkaar. Ze zijn de in- en uitademing van je leven. En wat vreugde is, daar praten we niet over, want dat is prettig. Maar verdriet, daar zijn bibliotheken over volgeschreven. Maar het eigenlijke is dat we ze gescheiden hebben, ze horen bij elkaar. Dat is de groei, dat is de evolutie.

Waarom praat ik hier eigenlijk over? Omdat als je dit een beetje gaat beseffen, het hoeft maar een héél klein beetje te zijn, dan kom je een beetje los van die eindeloze serie indelingen die we gemaakt hebben. Dan kom je dichterbij je lichaam. Je lichaam heeft die indelingen niet. Ziekte komt voort uit indelingen maken, het afscheiden.
Als je minder indelingen maakt, dat geldt voor alles in je leven, dan zul je merken dat je gezonder wordt. En dan zul je ook nalaten te rebbelen over dingen die eigenlijk niet de moeite waard zijn. Dan krijgt het leven een totaal andere betekenis. Dan probeer je te ontdekken wat er in de wetenschap, in de godsdiensten, in de ceremoniën, terug te vinden is van dat basisgegeven dat alles wat afgescheiden is weer verbonden moet worden,
Het is verbonden, maar je bent je er niet bewust van. Dus het moet in jou opnieuw verbonden worden. En dat is meditatie, dat je het opnieuw verbindt. Dat je alle begrenzingen die er zijn, die wij aangebracht hebben, in jou opnieuw opgelost worden. Elke daad kan scheiden of verbinden. Elk woord kan scheiden of verbinden. Elke gedachte kan scheiden of verbinden.

Dat is niet makkelijk, want je bent zó gewend volgens de categorieën die ontstaan zijn in de mensheid te leven, dat het een voortdurende inspanning vergt om die scheiding die wij aangebracht hebben – en dat is niet omdat wij dom of slecht zijn, maar we zijn meegenomen door iets in de evolutie, in de ontwikkeling, en die ontwikkeling is zo – totaal te beseffen. En dus te beseffen dat een verbetering, ook een hele kleine verbetering, in betrekkingen tussen mensen, volkeren, naties, alleen maar mogelijk is als ik en jij opnieuw ons verbinden. Alle andere schijnbaar snelle oplossingen zijn stoplappen.
En daarom is eigenlijk meditatie zo’n groot, alles vergend werk. En we zijn nog niet klaar voor om dat echt vierentwintig uur van de dag op te pakken. We mogen al blij zijn als we een half uur van ons bezige, o zo belangrijke leven, hieraan geven – als we al beseffen waar het om gaat. Dat is het allerbelangrijkste, als je beseft waar het om gaat. Dat is niet jouw persoonlijke heil, dat is het tot verbinding brengen wat in de evolutie gescheiden is.
En als je me vraagt waarom, dat weet ik niet. Ik kan het alleen constateren dat het gebeurt is.

Je kunt steeds dieper gaan beseffen, gaan opmerken, hoe gescheiden ons leven is. Die geweldige kloof die er is tussen geest en lichaam is niet zomaar geslecht. Je kunt niet zeggen: oh, ik heb het begrepen, ik ga het doen… Dat moet je voortdurend blijven begrijpen, dat moet je voortdurend blijven doen.
Dat is het eerste begin, want als dat niet gebeurd is, is alles wat je doet theoretisch – dat je bewustworden van de adem, van dat eeuwige in en uit van de adem, die dus eigenlijk het principe van het tijdloze aangeeft in je tijdelijke leven op aarde, dat in en uit. Het innemen en het uitgaan naar, innemen en uitgaan naar.
Er is niet alleen maar een in en er is niet alleen maar een uit, maar ze zijn altijd samen. En hoe meer je zogenaamd geïndividualiseerd bent, hoe meer je geneigd bent om alleen maar in te nemen, in, in, in… En niet meer uit; innemen, zonder uit.

Dus wat wij nodig hebben nu, in de staat waarin we zijn, is veel uit, jezelf weggeven, teruggeven, uit, uit. Want we hebben al zoveel in. Als de mensen zeggen: zit hoog, dat betekent innemen, innemen, innemen. En niet uit.

Zo simpel is dat en dat kun je oefenen. Dat is mooi, dat kun je oefenen. ‘Uit’ kun je oefenen. In het begin kost dat moeite, want je bent dat niet gewend. Je bent altijd maar in, in…
Uit, uit, weg, weg…
En als je het een poos gedaan hebt, gaat uitademen iets zijn wat heel erg rustgevend is, en, meer nog, verstillend, heel makend. Je maakt jezelf daarmee heel. Laat het maar…
Maar dat is natuurlijk met erg veel verbonden. Met de spanningen in je lichaam, met alle dingen die je in jezelf vastgezet hebt.
Dat is je eerste oefening, dat je leert uitademen. En dat je leert compenseren wat je je hele leven nagelaten hebt, namelijk het loslaten. Want uitademen is jezelf weggeven, terugkeren tot het geheel. En van daaruit kun je langzamerhand het gevoel krijgen voor wat je doet. Zodat je doen niet meer in dienst is van wat je denkt dat jouw eigen belang is – ik zeg vooral: ‘wat je denkt wat je eigen belang is.’ Dat je dus gaat opmerken in wat je doet, in hoeverre je je verbindt met datgene waarmee je leeft. Niet alleen een ander mens, maar alles waarmee je leeft: het bed waarin je slaapt, de tafel waaraan je werkt, de kamer waarin je leeft. Dat dat niet iets doods is. Want onze indeling van leven, leven en ‘on-leven, hebben wij gemaakt. Je kunt zo in een huis leven dat dat huis zichzelf kan zijn. Je kunt er ook als een barbaar in rond stommelen, zonder te beseffen wat dat huis is. En we zullen daarvan echt bewust moeten worden, want de verstedelijking die schrijdt voort.

We zijn ons ook helemaal niet meer bewust van het feit dat de menselijke lichamelijke vereniging op het ogenblik tot een geboorteoverschot leidt – waar bijna niemand over durft te praten, maar wat allang de pan uit is. We zoeken nu op het ogenblik op allerlei manieren om voldoende voeding te onttrekken aan de aarde. Dat al ons nog een tijd lukken. Maar we zullen ooit moeten beginnen aan dat wat we dan ‘geboorteplanning’ noemen… Dat kan pas tot werkelijkheid worden, als we ons bewust worden van die totaliteit, waar wij in zijn, waar wij in leven, in de tijd dat we op aarde zijn.

Waarmee ik alleen maar wil aanduiden dat het tot besef komen van je plaats in de wereld, nauw samenhangt met de simpele oefening van in en uit en in en uit. Waarmee je dus gehoor geeft aan de totale schepping. En dat het eerst nodige is dat je in jezelf de heelheid weer herstelt.
En dat gaat gepaard met heel veel verdriet, ellende, leed. Maar het moet gebeuren. Want je ruimt niet zomaar de geconditioneerdheid ten gevolge van de evolutie op. Want de evolutie is natuurlijk een geweldig gebeuren. Maar het is noodzakelijk dat je het grote verband ziet tussen de simpele oefening (van Greet, zeg ik nu maar) en dat veel grotere wat plaats moet hebben.

Als je ziet hoe wij als mensheid in deze geweldige problematiek staan, dan ben je niet zo optimistisch, om het nou maar eens zacht te zeggen. Als je al bij jezelf merkt hoe moeilijk het is om vertrouwen te hebben in het weggeven in de uitademing, één mens, dan kun je ook beseffen – hoe groot over de hele wereld – dat het niet zo zeker is dat we dit beseffen. Dat het meer voor de hand ligt dat we in onze kleine problemen, die voor ons gróte problemen zijn, blijven steken.
Dus dat er geweldig, vurige verlangen in je moet zijn om die verbinding opnieuw te leggen… En te beseffen dat dat leed inhoudt, eenzaamheid inhoudt, gezien vanuit het geconditioneerde. En dat je daar niet over jengelen moet. Je stapt eruit.
En je beseft tevens dat elke handeling scheidt of verbindt, elke gedachte scheidt of verbindt, elke ademhaling scheidt of verbindt. Dat is dus je hele leven, alles. En dat je je daarvan bewust moet zijn – dat is onze enige hoop, dat je daarvan bewust moet zijn, en dus op weg gaat.
Altijd weer, altijd weer, altijd weer zeggen: en toch, en toch, ik probeer het…


[1] Maarten Houtman: Tao-Zen, de weg van niet-dwang, Ankh Hermes, 1988.
Het boek is integraal te lezen als e-Book


naar boven