Huissen juli 2000 | Donderdag
Inleiding
[download]
We hebben het gisteren over heel veel gehad, maar wat is de kern ervan? De kern is, denk ik, dat we de geest gelegenheid geven om vrij te bewegen.
Zoals het geconditioneerde bewustzijn is, kan de geest niet vrij bewegen. Maar gelukkig zijn wij niet alleen maar geconditioneerd. De vraag is dus eigenlijk: hoe komen wij los van dat kleine stukje van de geest wat geconditioneerd is. Want de geconditioneerde geest kan geen contact maken met de ongeconditioneerde geest – ik doe deze stappen langzaam, omdat ze vrij veel inhouden.
Daarom is het heel belangrijk dat je niet vooraf probeert de staat van de vrije geest te imiteren. Ook in de zentraditie lezen we telkens, van meesters en leraren, dat op het moment dat de geest vrij is de wereld er zó en zó uitziet. Het is heel logisch dat we dan denken: dat moeten we bereiken, dat we de wereld zo en zo zien… Maar dat is een vruchteloze poging, want het is een poging vanuit de geconditioneerde geest.
Ik zal hier lang bij stilstaan, want het is héél belangrijk dat je goed inziet dat je dan iets probeert wat onmogelijk is.
Je moet altijd blijven starten vanuit de geconditioneerde geest, daar begin je altijd. Dat ís zo, het is niet anders. Dus dan net te doen alsof je iets ongeconditioneerds zou kunnen doen, is dwaas. Toch berusten bijna alle systemen daarop. Dat is ook de reden dat ik eruit gestapt ben, dat ik ook uit het Zen systeem gestapt ben zoals het bestaat.
Je moet het zelf ontdekken, helemaal alleen. Niet met je buurman, niet met je liefste, alleen. Dat betekent dus dat je moet leren, vanuit die geconditioneerde geest, om te zien hoe je doet, hoe je handelt, hoe je loopt, hoe je ligt, hoe je in slaap valt, hoe je wakker wordt, hoe je je aankleedt, hoe je je wast. Want je kunt alleen maar in heel eenvoudige dingen gaan ontdekken hoe je werkt, hoe je in het leven staat, wat je ervan verwacht, waar je bang voor bent, wat je hoopt, waar je naar verlangt, wat je een ander oplegt, wat je jezelf oplegt, wat je van jezelf eist.
Het is niet niks om dat allemaal op te merken, zonder boos te zijn, zonder jezelf te verwijten, zonder jezelf te veroordelen – want je hebt geleerd over alles, echt álles, in je leven een oordeel te hebben. En dat hele bouwsel moet je grondig leren kennen. Zodat je weet dat het een bouwsel is; dat niet jij dat bent, maar dat het een bouwsel is. Je hebt het zelf gebouwd, anderen hebben je daarbij geholpen. Je ouders zijn de eersten, en daarna alle mensen die je ontmoet hebt: de leraren, de leerinstituten, de situaties waar je doorheen gegaan bent. Die met elkaar hebben gemaakt dat jij dat bouwsel bent nu. En daar ben je zo aan gewend, dat je daar tevreden mee bent. Totdat er iets in je leven gebeurt wat zo absurd is, dat je bijna gedwongen bent om daarbij stil te staan.
En wat is dan de tragiek, dat er x systemen, leraren, zijn die zeggen: kijk, als je nou zo en zo doet, dan komt het in orde… Maar dat is quatsch, dat gaat niet – dat wil zeggen, het gaat wel en je komt wel ergens, maar je blijft in dat geconditioneerde zitten.
Dus de grote vraag is: hoe kan ik in contact komen met dat gedeelte in mij, wat, net als bij het pasgeboren kind, nog niet ingeperkt is, nog niet vastgelegd is, wat nog vrij is om te ontdekken. Dat is de vraag. En dat is de vraag nu op dit moment, nu we dus in die geconditioneerde toestand zijn.
Wat is het allereerste wat daarbij opvalt? Dat je moet leren om waar te nemen. En dat betekent dus dat alles wat zich voordoet belangrijk is.
Ik weet niet of jullie beseffen wat dat is, als ik zeg dat alles wat je tegenkomt belangrijk is. Want zo werkt onze geconditioneerde geest niet, onze geconditioneerde geest selecteert onmiddellijk, voordat je het weet, voordat je het beseft heb je het ondergebracht bij ‘belangrijk’, ‘onbelangrijk’, ‘goed’, ‘slecht’, ‘nastrevenswaard’, enzovoorts.
Dat is de eerste stap, dat je jezelf voorhoudt te proberen alles wat zich voordoet, zo als het is, te accepteren. Wat niet betekent dat alles wat zich voordoet goed of slecht is, maar dat je het in ieder geval accepteert – begint te accepteren. Als je probeert te accepteren, probeert, loop je gegarandeerd aan tegen alles wat je al ingedeeld hebt. Je gaat dan merken dat je alles in je leven ingedeeld hebt, alles, niks uitgezonderd: de snelheid waarmee je je beweegt, de bewegingen die je maakt, de manier waarop je kijkt, de manier waarop je luistert – dat is allemaal niet vrij, het is allemaal al van een door jouzelf ingestelde waarde belast. Dingen die je hinderen, dingen die je fijn vindt, mensen die je aardig vindt, mensen die je vervelend vindt, een relatie die prettig is, een relatie die slecht is – het zit allemaal muurvast.
Hoe kun je daar een klein, klein beetje los van raken. Dat vraagt een geweldige aandacht, en het vraagt een vrije aandacht. Het vraagt een aandacht die alles wat zich voordoet tot zich neemt.
Dat is wat, alles wat zich voordoet tot zich nemen…
Het is heel eenvoudig als je op je adem gaat letten. Niet alleen als je op je bankje zit, maar ook als je loopt, als je praat, als je bang bent, als je blij bent. Als je dat doet, merk je dat die adem steeds blijft reageren op al die toestanden waarin je bent. En als je gaat opmerken hoe die adem verandert onder al die verschillende omstandigheden, dan krijg je een bondgenoot. En die bondgenoot heb je heel hard nodig: dat is je lichaamsbewustzijn.
We doen altijd net of ons bewustzijn één ding is, maar dat is niet zo. Uiteindelijk is het één ding. Maar wij zitten in verschillende afdelingen. Het lichaamsbewustzijn is daar één van. En het mooie van het lichaamsbewustzijn is dat het lichaamsbewustzijn leert door herhaling.
Als je je er een gewoonte van maakt telkens op je adem te letten – niet om iets te bereiken, pas op, pas op, pas op, niet om iets te bereiken, gewoon op je adem te letten, hoe dat gaat – dan zul je heel vaak lachen. Want dan merk je hoe vaak die adem gedwongen wordt om oppervlakkig te zijn, om snel te zijn, doordat je zelf eigenlijk op de vlucht bent.
Dus dit is een van de mogelijkheden om een beetje dichter te komen bij jezelf, bij de mens die je bent. Zonder dat er een ideaalbeeld ergens is, zonder dat je ergens naar streeft. Gewoon, op te merken: hoe doet die adem. En als je dat nou een jaar doet, dus telkens proberen hoe de adem is – ik zeg: proberen, want dat is nog niet eens zo makkelijk – dan gaat het lichaamsbewustzijn je helpen. Als je dan weer je buiten jezelf bevindt – ik bedoel daarmee dat je dus opgewonden bent, of dat je boos bent – dan voel je opeens je adem. En dat voelen van die adem helpt je om weer terug te keren naar een iets minder opgewonden toestand.
We zijn ons helemaal niet bewust hoe vaak we ons buiten de werkelijkheid bevinden, de werkelijkheid van je totale wezen, de werkelijkheid van de totale mens. Je hoeft dus niet zoveel uren op je bankje te zitten, je kunt gewoon in het leven, aldoor maar, die adem bereiken, je kunt je daarvan bewust worden. Dat is iets geweldigs. Je gaat dan merken dat je je schouders opgetrokken hebt bijvoorbeeld, meestal. En opgetrokken schouders betekent je in positie stellen, je te weer stellen. Dat kun je dan loslaten. Dat kun je dan doen, dat is fantastisch. dat kun je doen. Je kunt dus een gespannen onderdeel van je lichaam loslaten, doordat je je adem opmerkt. En dat kan zich doorzetten in je leven.
En dan ga je merken dat je bijna in alle omstandigheden jezelf vasthoudt. Dat je eigenlijk – dat wil je niet, maar zo gebeurt het wel – aldoor maar probeert te blijven die je bent. En dat is natuurlijk dwaas, alles in de kosmos, alles in de schepping beweegt, alles verandert. Dus waarom zou je jezelf vasthouden? Je behoort tot de schepping, je behoort tot alles wat leeft. En alles wat leeft verandert, ook al merk je het niet op. Maar nu ga je het opmerken.
Nu ga je opmerken hoe je langzaam aan steeds meer gaat merken dat je jezelf vasthoudt. En dat is een heel langzaam proces. Dat is niet iets plotselings, het is een heel langzaam proces. Het enige wat van je gevraagd wordt is voortdurend opmerken hoe je adem is. En in zoveel mogelijk omstandigheden. Zoals normaal is, dan letten we er alleen op als we op ons bankje zitten. Nou, dat is natuurlijk eigenlijk niks, zo’n klein gedeelte van de dag. Maar als je dit als tweede natuur langzaam inoefent – het is niks geweldigs, het is iets heel gewoons – dan ga je merken hoe je bijna in alle levensverrichtingen meer kracht, meer energie aanbrengt, dan nodig is. Want je probeert steeds te blijven wie je bent. En dat zou je eigenlijk niet willen, maar dat doe je wel.
We hebben het er gisteren over gehad dat je graag iets zus doet, maar je doet het zo. Dat komt daarvan. Dat je niet in de gaten hebt hoe je altijd eigenlijk dezelfde wilt blijven, terwijl je denkt dat je iets anders wilt zijn.
Ik weet niet of jullie beseffen dat dat een conflict is, een levensgroot conflict. Vanuit dat conflict leven we.
Maar als je probeert om die adem als bondgenoot te zien, dan kan er wat gebeuren. Dan kan je die bondgenoot tot leven wekken. Die hoeft niet in het duister van het onbewuste te blijven leven, weggezet, achter de deur gezet. Maar die kan dus met jou meeleven.
Het eerste wat gebeurt als je je adem als volwaardige partner erkent, is dat er minder haast in je leven komt. Dat is één. Het tweede is dat je gaat opmerken hoe je eigenlijk altijd naar het moment leeft wat er nog niet is. In hele eenvoudige handelingen, wat het ook mag zijn. Je bent in deze fase, maar je bent eigenlijk alweer bezig met de fase waarin je niet bent. Je bent al bezig met de volgende fase.
En dit alles wordt versterkt door de idee dat je iets kunt bereiken wat een ander bereikt heeft, waar bijna alle systemen op gebaseerd zijn. Je weigert eigenlijk om zelf te ontdekken.
Dat is niet makkelijk, gewoon te zeggen: wat er allemaal gezegd is mag best waar zijn, maar ik moet het zélf ontdekken. En als wat ik zelf ontdek in strijd is met datgene wat er buiten me gezegd is, dan blijf ik trouw aan wat ik zelf ontdekt heb. Met het risico dat wat je ontdekt hebt niet waar is. Maar dat is een risico, dat kun je nooit vermijden, Maar houd je aan wat je zelf ontdekt hebt. Dat is het enige wat waar is voor jou. En je mag best later ontdekken – ook weer zelf ontdekken – dat het maar een stukje is. Maar ga van eigen ontdekking naar eigen ontdekking. En je kunt dat best met anderen uitwisselen. En je kunt door die uitwisseling gaan ontdekken dat wat jij ontdekt hebt nog niet volledig is. Maar dat is een heel andere zaak, dan zijn we op een totaal andere manier bezig.
En daar gaat het om, het gaat erom dat die oorspronkelijke geest, die we god zij dank allemaal nog zijn, erkend wordt. En de oorspronkelijke geest is nooit oud of jong, die is eeuwig. Ons lichaam is oud of jong – het grappige is, ik zeg: oud of jong, ik zeg niet: jong of oud, leuk, hè…
Je begint een beetje vrij te raken, omdat je merkt dat je het zelf in de hand hebt om verder te gaan. Dat je eigenlijk niemand nodig hebt om te lopen, om de weg te gaan. En dat die weg er uitziet zoals jij bent. Zodat het heel dwaas is om als iemand zegt: ja, voor mij is het zus of zo, te denken – om dat die mens door heel veel mensen erkend is, een grote figuur – dat jouw weg ook zo is. Je bent iets heel anders – die mens is iets heel anders.
En daar is nog een andere kant aan. Doordat je telkens, ongevraagd, ook niet door jezelf gewild, maar doordat die adem zijn volle waarde in je leven heeft gekregen, doordat je ongevraagd telkens even herinnert wordt aan de werkelijkheid van je adem, komt er afstand tussen jou en alles wat vastligt, dat wil zeggen, alles wat in jou vastligt – het ligt natuurlijk nergens anders vast dan in jezelf, niet in de wereld, maar in jezelf. Daar kom je een klein beetje op afstand van.
En je gaat veel meer opmerken. Je gaat al je gewoontes opmerken, die hebben we gewoon. En gewoontes zijn op zichzelf heel nuttig. Je hoeft niet voor elke levenssituatie het wiel uit te vinden. Dus die gewoontes zijn op zichzelf niet slecht. Maar ze worden heel tiranniek als je alleen maar gewoontes hebt. En dat is jammer genoeg met ons bijna altijd het geval. En dat heb je niet in de gaten.
Die gewoontes zijn dus niet slecht, maar jouw gebruik van de gewoontes is niet helemaal goed.
Als je een klein beetje afstand schept, en dat doe je door er telkens op te letten: wat doe ik, hoe doe ik het? Maar vriendelijk, je kunt ook zeggen: ‘hoe doe ik het!!’. Maar dat werkt niet, maar vriendelijk vragen: hoe doe ik het? Daardoor ga je ontdekken wat in die gewoontes zinnig is en wat onzinnig is.
Dat is een heel ding, als je gaat ontdekken wat in gewoontes zinnig is en geen zin heeft. Als je dat echt voor jezelf ontdekt hebt is het verdwenen, blijft het zinnige over. Dat is al een hele vracht van je af. Of dat nou door je omgeving geaccepteerd wordt, dat is een tweede kant. Daar zullen we het ook nog over hebben.
Als je dus gaat ontdekken wat er zinnig is in je gewoontes, valt er een heleboel energiebesteding weg. Dat hoeft niet meer, je houdt de pure kern over. Je gaat dus opmerken hoe je mensen benadert. Je gaat opmerken hoe lang je ze aan het woord laat – ik bedoel daar niet mee alleen in een gesprek, maar hoe lang je de ander gelegenheid geeft om tot je door te dringen. Dat is een heel belangrijk deel van ons leven. Want we ontmoeten steeds mensen, in ieder geval alle mensen met wie we samenleven, maar ook nog daarbuiten. In ons werk ook weer een aantal mensen. En gewoon maar. Je gaat opmerken hoe lang je iemand de gelegenheid geeft zich te uiten, zonder woorden, met woorden. Je leert hoe je kijkt naar iemand, niet alleen hoe je luistert, maar ook hoe je kijkt. En dat is heel erg teleurstellend, als je gaat opmerken hoe je dat doet. Want dan merk je dat je normaal binnen twee seconden weet je al hoe die ander in elkaar zit. Denk je.
Dat is eigenlijk erg akelig dat dat zo is, en dat je daar wilsmatig niks aan kunt veranderen. Je kunt je voornemen: ja, ik zal aldoor naar die ander blijven luisteren. Nietwaar, dat kun je je voornemen. Nop, dat kun je niet. Want je belangstelling is op een bepaald moment foetsie. Want je weet het al.
Nou, dat is niet leuk als je dat aan jezelf gaat opmerken. Ben je dan boos op jezelf? Neem je het jezelf kwalijk? Probeer het maar. Het is een hele lange weg. Langzamerhand leren de ander zolang mogelijk tot je toe te laten. Dat is niet makkelijk, want je zit al zo vast in wat je goed vindt en slecht vindt in die ander. En dat betekent eigenlijk wat je goed en slecht vindt in jezelf.
Maar het is nodig. Het is nodig dat je dit allemaal aan jezelf ontdekt. En dat je niet boos bent op jezelf en dat je jezelf niet verwijt en dat je niet sneller probeert te gaan dan je kunt. Er wordt zoveel ontzettende inspanning geleverd in de wereld, in de mens, om iets te bereiken wat zijn tijd nodig heeft – sneller te bereiken dan de tijd die voor jou nodig is.
Daar wordt ook steeds een beroep op gedaan, dat je het snel doet.
Hoe gaat het met je? Een hele gewone vraag die we aan elkaar stellen. Hoe gaat het met je? Maar daar zit achter: ben je al verder gekomen?
En dat doen we allemaal. Er is maar zelden iemand die vraagt: hoe gaat het met je? En die dan echt bedoelt: ‘Hoe gaat het met je?’ Die niet al verwacht dat je dáár en dáár zult zijn. Die gewoon geduld heeft om jouw antwoord te horen. En die je niet verleidt om een beter antwoord te geven, of een slechter antwoord, dan het antwoord.
Saai hè, mensen, wat ik aan het vertellen ben. Maar ik heb het over iets heel werkelijks: dat je steeds blijft opmerken wat er gebeurt in jezelf. En als je opmerkt wat er in jezelf gebeurt, dat je jezelf niet veroordeelt, dat je niet sneller wilt dan je kunt. ‘Ja,’ zeggen de mensen dan, ‘maar dan val je op den duur in slaap.’
Als je echt aandacht hebt is dat uitgesloten, in slaap vallen. Je gaat dan precies met de snelheid die bij jou hoort. En waar je eigenlijk totaal geen idee van hebt, omdat je altijd geleefd hebt naar sneller, beter, beter, probleemloos zijn, verder komen, meer leren, meer weten.
Internet stelt ons in staat om op elk moment te weten wat er in de wereld gebeurt. Maar degene die dat bewust maakt, die is heel geconditioneerd. Degene die dat hoort, hoort dat met zijn conditionering.
Het is een geweldige mogelijkheid, internet, maar we kunnen er nog geen gebruik van maken. Want we hebben nog niet geleerd om te horen wat er is, om te zien wat er is, om te beseffen wat er is. Dat moeten we nog leren. En dat is niet erg eenvoudig.
De wetenschap, en in navolging daarvan de techniek, gaat eigenlijk veel sneller dan ons bewustzijn in staat is te volgen. We kunnen dus nog niet op de goede manier met die technische, steeds snellere vooruitgang omgaan. We gaan ermee om op de manier waarop ons bewustzijn gegroeid is tot aan dit moment. En daar is dus een verschil van snelheid tussen de technische ontwikkeling en de verdere ontwikkeling van ons bewustzijn. En de vraag is of wij die kloof die er is kunnen dichten. Of ons bewustzijn vrijer, sneller, flexibeler, aandachtiger kan zijn dan tot nu toe.
Dat is een wezenlijke bedreiging eigenlijk, dat zijn wij zelf dus. Dat is niet iemand die slecht is, dat is geen politieke leider, dat zijn wij zelf.
We moeten helemaal aan het begin beginnen, bij de eenvoudige dingen, waar we ons vastzitten kunnen constateren. Waar we kunnen zien hoe we steeds hetzelfde doen, zonder dat we het willen – we willen niet hetzelfde doen, we willen adequaat reageren, we willen adequaat ingaan op de dingen. Dat wil ieder mens. Maar ons instrumentarium is er niet toe in staat. Dus we moeten eerst dat instrumentarium, dat bewustzijn, zó leren kennen dat het een klein beetje beweeglijker wordt. Dat het een beetje inspeelt op wat er om ons heen gebeurt en ook in onszelf. Maar dat gaat gelijk op. Als we van binnen een beetje losraken, raken we vanzelf een beetje losser van alles wat er gebeurt, zonder dat we ons afscheiden. Ik bedoel, als je in een hol gaat zitten, weg van de boze wereld, dan is die boze wereld niet weg, die zit in jou. Daaruit kun je weten dat je het uit moet zoeken in het volle leven, het dagelijkse leven, met alle dagelijkse dingen die er zijn, van heel eenvoudig tot heel ingewikkeld.