Onze hang naar het volgende

Huissen juli 1999 | Donderdag
Inleiding
[download]

Als wij het woord ‘stilte’ zeggen, zeggen we iets wat we niet kunnen begrijpen. Alles wat we kennen is van de zintuigen – alles wat we zien, alles wat we horen, alles wat we lezen, alles wat ons verteld wordt, al onze gedachten en ook onze gevoelens, zijn van de buitenkant. Ze zijn van nadat je geboren bent. Ze zijn dus niet het eigenlijke.
Het eigenlijke heeft geen vorm, heeft geen kleur, heeft geen bestaan, zoals wij dat kennen. En ons ego, dat is dus de bekende mens, de mens die wij kennen, die een naam heeft, die een leeftijd heeft, die een positie heeft, kan dus dat wat voorafgaat aan alles, niet begrijpen. Hij kan er wel een naam aan geven en hij kan die naam invullen – je kunt het god noemen of brahman of tao – maar dat is dus iets wat ego heeft samengesteld, dat is dus niet ‘het’.
Voordat je ‘het’ ervaren hebt, is alles voorlopig, is alles tijdelijk, is alles vergankelijk, gaat alles voorbij. Je kunt heel tevreden zijn met alles wat voorbij gaat. En zo is het ook meestal met ons. Soms zitten we in een top, dan hebben we alles wat we denken dat mogelijk is, en soms zitten we in een dal, en dan hebben we bijna niets van alles wat mogelijk is. En we streven om zoveel mogelijk alles wat mogelijk is te ervaren. Dus onze aandacht is gericht op datgene wat gemanifesteerd is, wat een vorm heeft, wat een leeftijd heeft, wat voorbijgaat.

Hoe is het mogelijk om het eigenlijke, datgene wat niet geboren wordt en niet sterft, een betekenis in je leven te laten krijgen, een echte betekenis.

Daar moest ik aan denken, toen ik vanochtend een ei kreeg. Klaaske kwam aanlopen met een schaal vol eieren en ze zei: neem daarvan. We maakten er een grapje over, ik nam dat ei en legde het op tafel, nam een boterham, begon het ei te pellen en het op mijn boterham te doen…
En opeens was dat ei terug, het eerste ei wat ik kreeg na het gevangenkamp. Dat was een heel ander ei, dat had ik drie jaar niet gehad en ik was uitgehongerd. Zoals alle mensen in het kamp uitgehongerd waren.
Dat ei dat was heel even terug – het begin van de wereld. Je hele leven tot aan zo’n moment is verdwenen. Het is alleen het contact met datgene wat is – wat niet ‘bestaat’, maar wat is. Wat niet wordt, maar wat is.
En daarmee was tevens de dodenbarak terug, de stervenden die nog een laatste keer iets kregen, terwijl hun ingewanden al totaal geruïneerd waren. En je zag toch dat hun gezicht oplichtte, omdat het eigenlijke ervaren werd, het eigenlijke wat voorbijgaat aan de dood – ze wisten allemaal dat ze dood zouden gaan, ze kregen nog iets.

Voor ons in deze maatschappij, die zó’n overvloed heeft aan dingen, aan mogelijkheden, is het heel moeilijk om die aandacht terug te vinden voor het eigenlijke; voor datgene wat je niet verzamelen kunt, wat je niet bezitten kunt, waar je geen vordering in kunt maken. Wat je alleen ervaart.
Dat kan alleen maar als je zonder doel bent, als je alleen maar aanwezig bent, als je alleen maar leeft, niet ergens naartoe. Zodra je een doel hebt, wat ook maar: om god te bereiken of verlichting of ik weet niet wat, belet je jezelf gewoon om het eigenlijke te ervaren. Want dat heeft geen gedachte, dat heeft geen beeld, het heeft niets, het is alleen. Het is in een steen en een mineraal. Alleen, daar heeft het een vorm aangenomen die zo langzaam is, dat wij alleen maar in miljoenen van jaren verandering kunnen constateren. Maar dat is constateren achteraf, dat is als het al gebeurd is. En het gaat erom om aanwezig te zijn, zowel in dat wat is en wat dus nooit wordt, wat nooit een vorm aanneemt, maar wel de mogelijkheid is om vorm aan te nemen – dat is iets heel geks, zonder dat eigenlijke zou er geen leven zijn, zou er geen schepping zijn, zou er niets zijn. En we leven in die schepping, we zijn van die schepping, maar we hebben de gelegenheid – en dat is een ongelooflijk wonder – om te beseffen dat de aanleiding tot de schepping er is, en dat die te ervaren is.
Maar dat betekent dan, dat alles wat in je beweegt vanuit het wordende – en we zijn natuurlijk voortdurend in wording, we zijn vanaf de geboorte aan het worden, tot aan ons sterven toe – dat we het wordende, het bekende, totaal beseffen, dat we totaal beseffen in welke toestand we zijn. En dat we daar geen verandering in proberen aan te brengen. Dat doen we altijd, we zijn altijd bezig te veranderen, en die verandering opnieuw te veranderen. We zijn nooit tevreden met zoals we zijn. We denken ons altijd weer een andere toestand in die beter is, volledig is. We zijn dus altijd gericht bezig.
Zelfs met een subtiele oefening van Greet[1] moet er nog iets gebeuren. Het is heel fijn dat we die oefeningen hebben. Ze maken ons bewust van wat er in je spieren gebeurt, wat er in je lichaam gebeurt, wat er met je adem gebeurt. Maar ze vragen nog een gerichte aandacht. En dit is een aandacht die alles tegelijkertijd toelaat, die alleen maar aandacht is. Waar dus niets meer in hoeft te gebeuren. Vóór die tijd ben je nog altijd in de weer, je wilt nog altijd ergens naartoe, bewust of onbewust. En je kunt nog steeds niet stil zijn.
Maar je kunt wel opmerken – dat is eigenlijk heel wonderlijk – dat je niet stil bent. Je kunt opmerken dat er telkens het volgende in je is, en het volgende, en het volgende, en het volgende, en het volgende. En daar ben je zo aan gewend dat het heel gewoon is, dat je je niet voor kunt stellen dat er een toestand is waar er niet het volgende en het volgende is, waar er niets is.
Een toestand waarin het een grote zege is dat je je adem kunt voelen gaan en komen, en gaan en komen, waarin je je daarin kunt verdiepen. Je hoeft niets te bereiken, helemaal niets, helemaal niets. Je volgt alleen je adem, hoe die uitstroomt, van je weggaat, en weer inkomt. En je gaat de kwaliteit opmerken van uitstromende adem, instromende adem. Die is verschillend.

En als je daar heel lang, heel stil bij kunt zijn, ga je iets van de dood begrijpen, ga je iets begrijpen van dat ongelooflijke van de schepping, waar miljardvoudig geboorte en dood elkaar afwisselen. En dat niet alleen, maar hoe al die geboortes en al dat sterven elkaar beïnvloeden. Hoe er dus niets is wat niet invloed uitoefent op het andere. En hoe jij voortdurend beïnvloed wordt door alles om je heen.
In onze wereld met de vele, vele mensen dicht om je heen, is dat dus een invloed van de mens. En die is onrustig, die is doelgericht, die is voortdurend het volgende bereiken en het volgende bereiken en het volgende bereiken… Daar kun je niets aan doen, dat is zo. Het is niet slecht, het is niet goed, het is zo. Maar je voelt ook wel dat dat een ongelooflijke onrust is en een ongelooflijke armoede. Want zolang je ergens naartoe beweegt, kun je niet opmerken wat er is.

En er is natuurlijk een verbinding tussen dit simpele feit, en hoe de wereld is, de wereld die ons bereikt via de massamedia. Het is eigenlijk heel absurd dat wij ons bewust moeten worden van de gevaren van zo leven, door de verschrikkingen die tot ons komen, op zovele plaatsen op de wereld. Dat we dat dus niet heel direct constateren aan de bron, bij onszelf. Dat we niet bij onszelf constateren dat, zolang we ergens op uit zijn, ons de werkelijkheid ontgaat. En daar is geen hoog of laag bij, of je nou een huis wilt bezitten of dat je god wilt kennen, dat is precies hetzelfde. Het is niet een stilstaan bij wat er is.

En zo blijf je in beweging. Maar als ik het nou heel erg onvriendelijk zeg, het is een zinloze beweging. Dat hebben we al duizenden jaren gedaan, de hele evolutie lang. Het is een proberen te kennen wat de wereld is van buitenaf. Niet vanuit de stilte waarin niets meer is, behalve leven. En zelfs dat aandachtig kunnen stilstaan, is voor ons heel moeilijk. Dat komt omdat we zó gewend zijn aan die beweging van het volgende en het volgende en het volgende…
We zijn tegelijkertijd ontzettend bezorgd over wat er in de wereld gebeurt. Het klimaat dat verandert, waardoor landstreken helemaal zullen verdorren. Natuurlijk, dat is afschuwelijk, mensen, dieren, moeten verplaatsen om te kunnen leven. Daar zijn we dan op onze manier mee bezig. Maar we zien het verband niet tussen zoals wij leven, zoals ik leef, en wat steeds gebeurt. Want ik ben ook bezig van naar het volgende, naar het volgende, naar het volgende.
Zoals dat simpele voorbeeld van vanochtend met dat ei bij mij, waar ik vanaf het moment dat ik dat ei in mijn hand genomen had tot het moment dat ik mijn boterham at met dat ei, alweer in een sleuf van opeenvolgende bewegingen zat. En dus het ei niet op kon merken, het wonder van dat ei, dat het er was en dat ik het eten kon. Daar was ik allang voorbij… Ik was alweer in de gewoonte – eten, strakjes na het eten oefeningen doen, na de oefeningen koffie drinken, na het koffie drinken luisteren naar Maarten, daarna misschien gesticht weer naar beneden gaan en weer gaan eten, enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts.

Kunnen we dat opmerken? Kunnen we dat opmerken en niet boos zijn, niet boos zijn over het feit dat we altijd in de hypnose zijn van het volgende, in die dwang dat we beter moeten worden, dat we verstandiger moeten worden, dat we stiller moeten worden… Kunnen we dat opmerken?
Kunnen we eruit stappen, kunnen we eens uit die zinloze, altijd durende beweging stappen. Niet omdat ik nu probeer – want ik kan het natuurlijk niet – er een woord aan te geven, alle woorden zijn natuurlijk van de tijd, zijn van het zintuiglijke, van het gemanifesteerde, want een woord is een vorm. In jullie bewustzijn wordt dat woord vertaald in een beeld, in een gevoel. Maar kunnen we daar aandacht aan geven, alleen maar aandacht. Zodat we onszelf opmerken in de beweging, naar het volgende, naar het volgende, naar het volgende…
Want dat is het enige wat mogelijk is. Het is fantastisch dat dat kan, maar het is ook het enige: dat je jezelf opmerkt. En dat je jezelf kunt blijven opmerken. En ook opmerkt wat dat aan je doet. Zodat je eens ophoudt te leren. Zodat je voortdurend ontdekt, elk moment ontdekt. Want elk moment is anders, iedere seconde is anders. Maar ons bewustzijn is zo traag, zo slaperig, dat het alleen maar iets opmerkt als het al een hele tijd bewogen heeft. Het opengaan van een bloem merken we pas als we een paar uur weg zijn geweest, dan is die bloem is veranderd. Maar we staan nooit stil bij het langzaam opengaan van een bloem. Daar zijn we veel te haastig voor, dat kunnen we niet. We gaan van constatering naar constatering, allemaal kleine knipjes van een film. Maar kunnen we in die constatering blijven, is er een moment dat plótseling alles bij elkaar hoort.
Wat dat ei van vanochtend verbindt met het eerste ei na het kamp, met het sterven van mensen. Plotseling is alles bij elkaar, alles hoort bij elkaar. En al die dingen die bij elkaar horen, hebben een ontstaan en een vergaan, een geboorte en een dood. Maar het wonder is dat ze, terwijl dat gebeurt – zoals je adem uitstroomt en inkomt en uitstroomt en inkomt – ze tegelijkertijd altijd bestaan. Terwijl ze óók geboren worden en sterven.

Ik weet echt niet, mensen, of het jullie interesseert wat ik vertel. Want dit heeft eigenlijk niet te maken met je gewone leven. Jullie zijn hiernaartoe gekomen om iets te leren. En dit kun je niet leren. Is dit wel interessant voor jullie? Is het iets voor jullie?
Ik zeg dat niet omdat ik onderschat wat jullie op het oog hebben, waar je naar verlangt. Dat onderschat ik helemaal niet, daar ben ik zelfs heel blij mee. Maar ik vraag me af: is dit iets wat voor jullie betekenis heeft. Is dit iets wat je adem vanzelf tot rust laat komen. Waar je niets aan hoeft te doen. En dat die beleving van de adem je vanzelf uit alle gewone dingen tilt en, te beginnen met je lichaam, alles om je heen anders doet ervaren. Niet als een ideaal-toestand, absoluut niet. Maar gewoon als een werkelijkheid, een werkelijkheid die er altijd is, ook al zien we het niet, ook al voelen we het niet, horen we het niet. Een werkelijkheid waarin jij geboren werd en sterven zult. Die eigenlijk in elke ademtocht herhaald wordt: uitgaan, helemaal niets worden, en opnieuw tot leven komen in de inademing – en weer uitgaan en helemaal niets worden, en weer opnieuw beginnen.
Hoe je dan gaat voelen dat die adem en die energie samenwerken en dat die bij je horen, dat jij hoort bij die adem, bij die energie. En dat er voortdurend bij jezelf omzettingen zijn, omzettingen die niets te maken hebben met je gedachten, met je gevoelens, die altijd maar doorgaan. En die, als je je daarvan bewust wordt, je kunnen vernieuwen, gewoon in dit leven. Dat is geen mirakel, dat is een gewone werkelijkheid. Het enige wat nodig is, is dat je er bij stilstaat, dat je er aandacht aan geeft. En dat je niets verwacht, helemaal niets, het alleen maar tot je laat komen. En dat daar niets in te bereiken valt – zelfs die toestand van er-in-zijn kun je niet bereiken. Je kunt alleen maar aandacht geven aan dat wat er is in jezelf. En als dat onrust is, is dat onrust. En als dat boosheid is, is dat boosheid. En dat je dat erkent. Op het het moment dat je het erkent en dat je er niets mee wilt, dat je dus niet die boosheid weg wilt hebben, gebeurt er iets, ben je terug in de werkelijkheid.

Daar hoef je dus verder niets aan te doen, dat is ongelooflijk. Je hoeft niet vriendelijk te worden, je hoeft niet stil te worden, dat hoeft allemaal niet. Je hoeft alleen maar dat wat er is toe te laten, zonder er iets aan te willen veranderen, helemaal niets, alleen erbij te zijn, erbij te zijn…
Dat is het enige wat nodig is, dat je alles kent wat er in je gebeurt. En dat je het niet ontkent en dat je het niet wilt veranderen en dat je het niet veroordeelt, en dat je niet een ander mens probeert te zijn dan die je bent. Daarin is verandering mogelijk, want verandering in je bewustzijn kan nooit bewerkstelligd worden door ego, dat is onmogelijk. Ik zeg dat vaak natuurlijk, maar je moet het zelf onderzoeken. Je moet maar proberen of je jezelf kunt veranderen. Probeer het echt, je moet het echt proberen. Je moet me niet geloven. Je moet het echt proberen of je jezelf kunt veranderen. Want als je het alleen echt zelf geprobeerd hebt, dan geloof je pas wat gebeuren kan. Je moet de reis maken, de reis door jezelf heen. Het enige wat je niet moet doen is jezelf veroordelen. Dat moet je niet doen. Dat is misschien het moeilijkste.

En als je me vraagt: wanneer ben ik bereid om zo mezelf te leren kennen, dan zeg ik: dat weet ik niet, dat weet ik echt niet. Ik weet alleen dat het nodig is, dat het nodig is voor jezelf, maar ook voor de wereld. Want die wereld bestaat uit de planten en de dieren en de mensen, en de mensen hebben de gelegenheid – dat is het wonder van de mens –  dat hij zich bewust kan zijn van wat hij doet, wie hij is. En dat hij het verband kan zien tussen wat hij doet en hoe hij is, en wat er in de wereld gebeurt. Dat is het wonder van de mens.
Daarom is een mens ook niet onschuldig. Een dier is onschuldig, een mens niet. Omdat de mens dat bewustzijn heeft gekregen, waarin hij kan doen wat niet tot zijn natuur behoort. Dat is dus het hele scheppingsverhaal, het paradijs, de zondeval, de boom van kennis van goed en kwaad, namen geven aan dingen in de wereld – en de vergissing begaan dat de naam niet hetzelfde is wat de naam aanduidt. Dat hoort er allemaal bij. En de vergissing dat je continu bent, terwijl je aldoor verandert. Maar dat komt weer door dat trage bewustzijn.
En hoe je dat allemaal op moet merken, zonder boosheid, zonder te willen veranderen, zonder een oordeel. Uitsluitend het opmerken. In dat opmerken verandert er iets in je, dat is onbeschrijfelijk. Pas achteraf merk je: ja, er is iets gebeurd. Maar zo is het nou een keer, het is niet anders. Het enige is wat nodig is, is dat je aandacht geeft aan deze hele simpele dingen. Dat je vanzelf hierbij stilstaat. Dat je niet eerst voor de dood hebt hoeven te staan, voordat je hierbij stilstaat, bij alles wat je doet, wat je denkt en voelt. Dat je het opmerkt, dat je het opmerkt en dat je er geen oordeel over hebt.

Dat is heel erg nodig in verband met de situatie in de wereld. Voor ieder van ons. Dat je langzamerhand de urgentie opmerkt, de urgentie van het erbij stilstaan, zonder vragen. Want als je een vraag hebt, moet er een antwoord komen. En dat is alweer teveel. Dat je alleen maar ziet, hoort, voelt, wat plaats heeft, en dat je niet denkt – en dat is ook iets wat we altijd doen – dat je niet denkt: hoe kan ik dit gebruiken. Want op dat moment is het kapot.

Dat dus onophoudelijk alles van je leven er is, bijeen, verzameld: je huidige toestand, je adem, de energie die stroomt, en alles wat al gebeurd is. Want alleen in dat stille ademen kan alles wat gebeurd is beëindigd worden. Het is dan niet weg, je kunt er op elk moment bij. Maar het beïnvloedt je niet meer.
Zo kun je dus heel gewoon in dit leven, zoals je bent, met alle afwijkingen, met alle gebreken, met alle mogelijkheden, nieuw geboren worden, in-dit-leven. Terwijl je verleden blijft bestaan, alles wat je geleerd hebt blijft bestaan, terwijl al je vaardigheden blijven bestaan, kun je toch opnieuw er zijn.


[1] Greet Wicart verzorgde de lichaamsbewustzijn-oefeningen tijdens de sessies.

naar boven