De ruimte van het niet-weten

Huissen juli 1998 | Donderdag
Inleiding
[download]

Gea vroeg op een bepaald moment: ja, maar als je dus voelt hoe je adem gaat en niks anders, dan voel je toch.
Maar dat is een constatering voor je, dat is geen emotie. Wat wij normaal hebben is een emotie: we vinden het prettig of we vinden het niet prettig, we vinden het juist of vinden het niet juist, we vinden het vervelend, we vinden het interessant. Dat is allemaal emotie. Maar als je alleen maar constateert: ‘dit is een klankschaal,’ dan is dat geen emotie, dat is een feitelijke waarneming.
Wat onze moeilijkheden veroorzaakt is, dat alles wat we ervaren is vertekend voor ons door een gevoel dat weergeeft hoe wij ons – dat is nou een lange zin, maar ik hoop dat jullie het begrijpen – hoe wij ons verhouden tot datgene wat wij ervaren. Dat is gevoel. Gevoel is onze verhouding tot datgene wat we ervaren. Maar bij zoiets simpels, waar je zelf eigenlijk helemaal niet in het geding bent, als je zegt ‘dit is een klankschaal,’ daar is de emotie niet aanwezig. Dat is dus een feitelijkheid.

Je zou je ook kunnen afvragen: kunnen wij ons verhouden tot de wereld feitelijk. Want alle ellende die een psycholoog tegenkomt, zijn juist de niet-feiten. Het is altijd hoe je voelt wat datgene wat je opmerkt – of het nou een woord is van een ander, of dat het een boom is, of dat het een gebeurtenis is die blijft hangen in je herinnering, als het blijft hangen – voor jou betekent. En dat is voor ons natuurlijk, zo is onze werkelijkheid: de hele wereld is datgene wat het voor ons betekent. Hoe die wereld er écht uitziet, weet geen mens. Behalve de feitelijkheden die je kunt opmerken: het nummer van je huis, de kleur van je ogen, van je haar – nou dat is tegenwoordig bij vrouwen al heel moeilijk wat die is, maar ooit was er eens een kleur die je had. Dat zijn feitelijkheden. Maar zelfs zo de kleur van je haar, daar hebben we al gevoelens  bij. Waar hebben we geen gevoelens bij? Ongelooflijk.

En je begrijpt wel dat die gevoelens – en daar zitten dus je denkbeelden aan vast – als je het niet goed vindt, dan ga je er wat aan doen. Daar heb je je denken voor nodig: nu moet je wat gaan doen. Maar je gevoel is de motor.
Dat is de hele carroussel waar je inzit. En je merkt zelf dat het in wat je goedvindt, wat je niet goedvindt, wat je mooi vindt, wat je niet mooi vindt enzovoorts, niet klopt, dat dat altijd maar een stukje is. En je zou zo graag heel zijn, alles wat je ooit beleefd hebt, alles wat je misschien nog zult beleven, alles bij elkaar. Terwijl wij, wij leven altijd maar in een klein stukje: een stout stukje, een heilig stukje, toegelaten stukje, erkend stukje, graag gevoeld stukje.
En we zouden natuurlijk altijd graag willen blijven in dat stukje wat fijn is. Maar dat laat het leven niet toe. Want het leven is beweging, het leven is ontstaan en vergaan, is geboren worden en sterven. Dat is het leven. De hele schepping. Je kunt niks in de schepping aanwijzen of dat is zo. Maar daar houden wij ons eigenlijk niet mee bezig. Normaal houden we ons daar niet mee bezig, we houden ons bezig met of het fijn is of niet fijn, of het uitzicht biedt of dat het geen uitzicht biedt.
Dus we houden ons eigenlijk nooit bezig met ons bewustzijn. We houden ons bezig met wat ons bewustzijn ons laat voelen, laat denken. Een gekke toestand, héél gek. En daar draait alle psychologie omheen, om terecht te komen op een plekje dat het een beetje prettig is, dat je het gevoel hebt dat je ingeschakeld bent, dat je erbij hoort. Maar dat heeft niks met je belangstelling voor je bewustzijn te maken.

Dat is natuurlijk héél, heel oud, dat is al duizenden jaren aan de gang. Wie heeft er nou belangstelling voor zijn bewustzijn? Zelfs als we dan gaan mediteren – wat verondersteld wordt datgene te zijn wat een bewustzijnsverandering zou te weeg kunnen brengen – zijn we weer uit op een toestand waarin het prettig is. Waarin we bijvoorbeeld van alles weten. Maar dan stel je geen belang in het bewustzijn. Dan wil je graag ergens komen waardoor je goed kunt leven. Dat is toch gek, hè, daar zijn we nou eigenlijk altijd mee bezig.

We hebben een bewustzijn, dat is ongetwijfeld waar, maar we weten het niet. Toch leven we van daaruit, vanuit dat bewustzijn. Maar we kennen de omtrek ervan niet, we kennen de kwaliteit ervan niet. Dat kennen we niet. We willen altijd iets wat dat bewustzijn heeft, dat willen we veranderen. Maar dat kan niet natuurlijk, hè.
Ik hoop dat jullie dat snappen, dat je niet vanuit zo’n ondergeschikt punt, waar je in bent: boos, verdrietig, gelukkig, dat je van dááruit dat bewustzijn zou kunnen beseffen. Dat is al een hele stap, hoor, als je dat snapt.

Want vóór die tijd blijf je altijd heen en weer schommelen tussen: oh, ja, dat is prettig en dat is niet prettig. En als je geconfronteerd wordt met, naar jouw mening, een tekort in jezelf, dan ga je werken om dat tekort op te heffen. Zoals heel veel mensen geen agressie meer willen hebben, altijd lief zijn, altijd iedereen begrijpen. Maar dat is gewoon abstract, dat is een theorie. Dat is niet jouw werkelijke toestand.
En je probeert dat te bereiken door je dat voor te stellen hoe dat is: niet meer agressief zijn. Want je hebt in de wereld gezien, en dat zie je nog dagelijks vlak om je heen en verder weg in de wereld, dat die agressie, dat instinct om te zelfbehoud op alle gebieden – of het nou kennis is, of macht, of gewoon maar je lijf beschermen – de oorzaak is van alle ellende die we om ons heen zien en kunnen bedenken. Vooral nu we die massacommunicatie hebben, worden we van seconde tot seconde op de hoogte gehouden van wat er allemaal gebeurt. Waarmee het natuurlijk ook, als je het een beetje doortrekt, urgent is dat wij zouden kunnen veranderen. Dat is heel urgent, dat is het allereerste, dat is het allernodigste, bijna nog nodiger dan dat je voedsel hebt.

Dus als je ziet wat dat betekent eigenlijk, wat die verandering van dat bewustzijn zou kúnnen betekenen, waar we duizenden jaren mee bezig zijn – en telkens is er dan iemand die ontdekt wat nodig is en die vertelt ervan. Maar degenen die het horen, die vertalen het – dat is geen slecht opzet, helemaal niet – die vertalen het voor zichzelf. En als ze dat doen, dan doen ze het weer vanuit dat kleine stukje.
Zo ontstaan allerlei religieuze stromingen en allerlei politieke stromingen en allerlei ideologieën en filosofieën. En dat komt allemaal bij ons terecht en we kiezen de voor ons meest prettige filosofie, religie, ideologie, uit. En dan is er nog helemaal niets, helemaal niets gebeurt. Want we hebben de werkelijkheid van degene die ontdekt heeft waar het in zit, die werkelijkheid, in woorden die daarvan zijn overgebleven. En meestal zijn het nog niet eens de originele woorden, meestal zijn het alweer vertaalde woorden, ja, wat komt daar van over… Ja, wat komt er van over … datgene wat we zouden willen dat die woorden zijn. Dus je bent weer terug bij jezelf.

Dus het gaat eigenlijk om onafhankelijk van alles wat er ooit gezegd is vóór ons – ook van wat ik nu zeg – zelf te ontdekken wat dat bewustzijn doet, hoe het werkt. Héél kalm, héél rustig: hoe het werkt. En als je dan merkt dat je iets opmerkt wat je vervelend vindt, dat je dan hardop tegen jezelf zegt: oh, dat vind ik vervelend… Stop.
Want als je iets vervelend vindt, dan staak je het onderzoek. Daar moet je je erg goed van bewust zijn. Dan ben je er niet meer bij, dan ben je in je reactie.
Je voelt wel, we zijn nu niet aan psychologie bezig, helemaal niet. Want je merkt op…, je merkt op…, en je kunt er niet van buiten dat je daar iets bij voelt. Het is gewoon onzin om te denken dat je in dat proces van het ontdekken geen gevoel meer zou hebben. Natuurlijk heb je dat. Maar het is goed om dan tegen jezelf te zeggen: oh, dat voelt zo…
Want door dat te zeggen heb je het zijn plek gegeven, ben je niet meer helemaal meer dat gevoel. Je constateert: dat gevoel heb ik. En nou is het natuurlijk weer onzin om te denken dat als je dat gezegd hebt, dat gevoel dus niet meer werkt. Natuurlijk werkt dat gevoel. Je vindt het niet opeens fijn, of je vindt het niet opeens niks. Je bent niet opeens neutraal.
Dat is ook weer een van die onzinnige dingen: je bent niet neutraal, dat kan niet. Alleen, je komt een ietsje – heel klein beetje, echt niet veel, hoor, een heel klein beetje – los van dat gevoel. Je staat er een heel klein beetje opzij van.

En dat zou honderdduizend keer moeten gebeuren, voordat je nog ietsje meer opzij staat. Betekent dat – en nou neem ik een sprong – dat je gevoelloos wordt? Nee, natuurlijk niet. Dat is ook een ideaal, dat je helemaal onaangedaan door de wereld gaat. Dat is het afschuwelijkste wat je je in kunt denken.
Het betekent alleen dat je jezelf, helemaal zoals je bent, met alles wat je voelt en denkt, een beetje tussen haakjes gaat zetten. ‘Tussen haakjes’ betekent niet dat je niet meer bestaat, dat je nog wel degelijk al die dingen voelt die je voelt. Maar ze zijn niet meer zo gewéldig belangrijk, dat je ze te vuur en te zwaard verdedigt. En dat je het gevoel hebt dat een ander je inmaakt of een ander je belachelijk maakt. Terwijl dat wel de bedoeling is. Je kunt zelf beseffen – zoals ik beseft heb ik het gevangenkamp – dat je dood gemaakt kunt worden, doodgeslagen kunt worden. Maar dat dat niet betekent dat je er dan niet meer bent…

Het is voor ons, in dit goede leven wat we allemaal hebben – dat is natuurlijk nooit helemaal goed, hè, we hebben altijd wel iets te mekkeren, maar zo over het geheel – voor ons, in dat goede leven wat we hebben, is dat moeilijk, want het gaat nog wel…
Ik bedoel, de noodzaak om te veranderen is er vrijwel niet. Dat maakt het moeilijk. We moeten eigenlijk zo geraakt zijn door het leed, waar en van wie ook, dat we belang gaan stellen voor de gang van zaken in de wereld. Dus niet in verband met ons welzijn, maar gewoon, wat er in de wereld plaatsheeft. Daar moeten we zó door geraakt zijn, dat we zeggen: ja, zo kan het toch eigenlijk niet, er moet toch iets gebeuren… En dan krijg je die hele lange weg dat je gaat ontdekken dat het nu bij jezelf moet gebeuren, voordat je iets wezenlijks kunt doen. En dat betekent natuurlijk ook dat je niet moet gaan zitten wachten tot je denkt dat je zover bent dat je het kunt gaan doen, je moet direct. Dus je moet direct beginnen. Nu.

En ik las nog net een boek – heel klein beetje maar, hoor, een paar bladzijden uit een heel dik werk wat ik van Bertus Marcus eventjes mocht inkijken – van een hersenspecialist die ook een zen-beoefenaar is, en die zich afvroeg: ja, wat is dat zen eigenlijk, wat doet dat eigenlijk?
Die man zegt een paar hele leuke dingen. Hij zegt, ten eerste, dat om te ontdekken moet je het niet weten. Dat is een heel ding, anders kun je niet ontdekken. En toch moet je willen ontdekken! Aan het begin ga je al helemaal in tegen de structuur zoals wij normaal leven, je gaat uit van gegevens en zo ga je verder. En hier wordt gezegd: nee, dat kan niet, om te ontdekken moet je niet weten. Dat is het eerste.
Ten tweede zegt hij: ja, als je daaraan begint, word je bijna overspoelt door alles wat je ontdekt. Dat is heel veel. En als het heel intens is, dan krijg je ook dromen en dan krijg je visioenen, en die ga je allemaal zitten interpreteren, maar zegt hij: dat is het niet. Je moet het allemaal nog over je heen laten gaan en begrijpen dat al die dromen, al die visioenen, zijn een reactie van jouw geest op wat je overkomt, omdat je nu niet meer zomaar volgt wat er in je plaatsheeft, omdat je dus probeert te ontdekken wat het nou eigenlijk allemaal is. Je ziet het, net als in een film, en je neemt het tot je, en je zegt: nou, het volgende. Maar je gaat er dus niet aan zitten vingeren, je gaat niet iets uitleggen.

Dan komt er een zekere kalmte over je. Maar je merkt dat er maar niks hoeft te gebeuren, of die kalmte is weg. Dan ben je weer binnengetrokken in dat reactieve geheel: je denken en je voelen en je verwachtingen en je idealen en… Zo gaat het door en zo gaat het door en zo gaat het door. En niemand die een verlossend woord kan spreken.

Maar dat eerste begin: dat je geraakt bent door wat er in de wereld gebeurt, door het leed wat er in de wereld is, als dat maar groot genoeg is ga je door. Anders blijf je steken. Anders blijf je in jezelf steken, als je niet voldoende geraakt bent – en dat is voor ons heel moeilijk, dat besef ik zo goed, want we hebben het zo goed allemaal. Ja, de ene verdient meer dan de ander, maar echt slecht hebben we het toch niet, hè. Dus dat is niet meer de motor.
Voor een krijgsgevangene is die motor heel duidelijk, die is dichtbij. Maar voor ons niet. En hoe meer vrijheid we hebben en hoe meer mogelijkheden we hebben, hoe moeilijker het wordt. Want waarom zou je weggaan? Ja, misschien wil je verlicht worden of zo… Maar dat gaat voorbij. Ik bedoel, als je verlicht wilt worden dan merk je op den duur: ah ja, dat is onzin. Het is dus – er moet een motor zijn die maakt dat je doorgaat. Dat je al dat geklets in je hoofd, van: ja maar het kan toch zus en het kan toch zo en je kunt het toch zus doen en je kunt het toch zo doen – dat je dat allemaal kunt laten voor wat het is: verleden tijd.

We zijn daar al duizenden jaren mee bezig, mensen, dus waar wij aan bezig zijn is een geweldig iets. We zijn bezig aan iets waar we al duizenden jaren mee bezig zijn, met dat instrument wat we hebben, wat geworden is zoals het geworden is: dat ‘ik’, dat individu, dat zichzelf afgescheiden voelt van alle anderen. Ook al houd je nóg zoveel van iemand, je voelt toch dat je niet die ander bent. En dat is heel gezond dat je dat voelt, want dat is ook zo, je bent die ander niet.

Kun je die geweldige intensiteit, kun je die voelen, dat dit gebeuren moet. Niet in je buurman, in jezelf. En dat de enige hulp die je kunt krijgen is, dat er gelijkgezinden zijn die ook daarmee bezig zijn. En die doordat ze er zijn en doordat ze met je praten en doordat ze met je van gedachte wisselen, je helpen om die intensiteit nog groter te maken. Dat is het enige waar het op aan komt. Want het is een geweldige omwenteling in jezelf. En je weet niet hoe die zal zijn. Je weet niet wat de bijverschijnselen zijn: de dromen, de visioenen, de angsten… Dat weet je niet. Het gaat voor de een zus en het gaat voor de ander zo.
Wat we meestal beschreven vinden, zijn de dramatische dingen, van mensen die het zo beleefden, die ommekeer. Maar het hoeft helemaal niet dramatisch te zijn, het kan heel mooi zijn, heel lieflijk, heel rustig, zonder schokken. Het hangt helemaal af van hoe je in elkaar zit, en dat weet je nauwelijks.

Dat is ook weer zo jammer. We lezen dan altijd die dramatische verslagen en denken dan: oh, zo moet het. En dat betekent dat als we denken dan: zo moet het…  Dat we onszelf dus ook proberen tot die dramatiek op te werken. Dan zijn we al weer niet zelf bezig. Daar draait het aldoor om, dat je het zelf doet, dat je je geen bláár aantrekt van wat een ander zegt. Dat je uitsluitend afgaat op wat je zelf waarneemt. En dan kom je natuurlijk voor die kolossale vraag: ja, wat ik waarneem is dat echt zo? En je gaat natuurlijk bij een ander vragen: hoe is het voor jou? En die geeft antwoord. Als je dan maar voortdurend tegen jezelf blijft zeggen: ja, dat is zo voor die ander, dat kan dus ook zo. Maar blijf bij jezelf, blijf bij je eigen ontdekkingstocht. Dat is het enige waar het om gaat.

En vertaal het niet in een aantal jaren. Want zo is het niet. Het enige waar iedereen het over eens is die hiermee bezig is, is dat het jaren duurt, jaren. En dat je al die tijd die intensiteit moet behouden. Dat je dus niet op een bepaald moment zegt: ja, en wat heeft het me nou gebracht…
Dat is een hele menselijke vraag natuurlijk: wat heeft het me nou gebracht?
En dan sta je weer stil. In werkelijkheid wordt daar niet naar gevraagd, in werkelijkheid gaat het maar om één ding: dat je dat ontdekt. En wanneer, niemand weet het, niemand kan dat voorspellen.

Dus het is iets wat niet te vergelijken is met alle andere dingen in je leven. Het is iets volkomen op zichzelf, het is volkomen nieuw, het is volkomen onbekend. Daar zijn enkele hulpmiddelen. Gelukkig. En dat is dat je aan de manier waarop je leeft, waarop je doet, waarop je handelt, waarop je met andere mensen bent, kunt merken hoe je zelf bent, kun je merken hoe jouw reacties zijn. Want het zijn altijd reacties. Of je al inbouwt dat je het fout hebt, dat je iemand fout beoordeelt. Dat je eigenlijk bij heel simpele arbeid, dat je dat uit gewoonte doet, dat je daar dus niet bij bent. Dat je niet voelt dat je soms, zonder aanwijsbare reden, zaken forceert, of gewoon zaken niet helemaal afhandelt.
Daar merk je hoe je zelf bent. Hoe je reageert op een mislukking – wat jij dus een mislukking vindt, wat misschien helemaal geen mislukking is, maar je voelt het als mislukking. Hoe je daarop reageert, of je helemaal in beslag genomen bent door die mislukking. Want als je helemaal in beslag genomen bent door de mislukking, dan ga je het anders doen, hè. Daar heb je misschien een heel leven voor nodig, om het weer anders te gaan doen.
Kun je dat nalaten, uit inzicht, omdat je ziet wat je doet…

Oefenen is heel belangrijk, maar inzicht is ook héél belangrijk – en vooral: wat is je motor. Is je motor omdat je geraakt bent door de gang van zaken in de wereld, of is de motor omdat je iets wilt bereiken. Hoe verheven ook, doet er niet toe. Is die motor dus belangeloos of dient die een belang. En dat is heel verraderlijk, echt heel verraderlijk. Meestal doe je het ergens om. Je weet het nog niet eens, je  doe het ergens om.
En nou ja, de hele wereld – zou ik haast willen zeggen – houdt je altijd voor: je moet dit en je moet dat en je moet dat en je moet zus zijn en je moet zo zijn. Dus het is een ongelooflijke omwenteling in jezelf om dat allemaal te vergeten. En te zeggen: ik ben hiermee bezig, ik wil ontdekken, ik heb er géén boodschap meer aan. En dan ga je merken dat je er toch een boodschap aan hebt, héél verborgen. Want dat is niet niks, die hele wereld die zo denkt, voelt, leeft. Dat heeft een geweldige invloed op je, dat moet je niet onderschatten.

En kun je ondanks die intensiteit toch een beetje vrolijk zijn. Toch zien: ja, dat is een geweldige kans die ik krijg. Ik heb ontdekt waar het om gaat, en nou probeer ik het.
Kijk, iemand die honger heeft of die voor zijn leven moet vechten, die heeft die kans nauwelijks, he. Maar wij hier, wij kunnen het wel. Maar dat betekent natuurlijk dat je geráákt moet zijn, dat je moet beseffen dat het nodig is. Anders kom je terecht bij discipline en zoveel uren dit en zoveel uren dat… Het is natuurlijk beslist nodig dat je oefent, dat je daarmee bezig bent. Dat is echt nodig. Je moet nog voor jezelf ontdekken hoe dat in je gewone leven, dat wil zeggen dat leven wat je leeft om te overleven, om de dingen te hebben die je denkt dat je nodig hebt, ingepast kan worden. En je krijgt onmiddellijk moeilijkheden als die urgentie om te ontdekken niet groot genoeg is. Dan krijg je moeilijkheden. Dan zeg je: ja, maar kijk eens, als ik nou een uur daaraan besteedt, dan kan ik niet dat en dat doen, dat is toch wel jammer, hè… Nou, dat is een hopeloze zaak.

Ik heb het over hele gewone dingen, hoor. Waar we allemaal mee te maken hebben. Kun je die urgentie blijven voelen ondanks alles, ondanks alles… Of je ziek bent of dat je pijn hebt, verdriet hebt, kun je dat dan aldoor blijven ervaren, die urgentie, dat het moet gebeuren voor jou. Want je bent met iets bezig wat de hele wereld aangaat, in jou. En het is heel oud. Dus dat is ontzettend machtig; alles wat er al gebeurd is, alles wat er al ontdekt is, alles wat er al in woorden gevangen is. En in woorden gevangen betekent dat het voor een groot deel dood is – niet helemaal, dat is het wonder van de taal. Het wonder van de taal is dat er toch altijd iets, iets van dat levende werkelijke in is. Maar jij moet dat dan daarin kunnen voelen, dat het daarin is. Want als jij dat in jezelf niet voelt, ja, dan zijn die woorden alleen maar dood, alleen maar verleden tijd. Dat is de moeilijkheid.

Dus je komt altijd weer terug bij dat: is die urgentie er. En natuurlijk, die urgentie is er niet altijd. Oh nee, helemaal niet. Je wordt soms omver geblazen door wat er gebeurt, om je heen, in jezelf, in een relatie. Kun je je dan herinneren waar je mee bezig was, als de storm net een beetje over is. Kun je je dan herinneren waar je mee bezig bent?
Dat hangt weer samen met hoe urgent het voor je is, waardoor je op weg gegaan bent, waardoor je ermee begonnen bent. Dat hangt weer samen met je inzicht, dat je ziet: al datgene wat er in de wereld zo afschuwelijk is, komt doordat ik niet los ben van die basisinstincten.

En als ik dat zeg, dan zeg ik niet: dat ze ooit niet zullen werken. Ze werken altijd, die basisinstincten werken altijd. Maar ze zijn niet altijd nodig. En kun je, als ze niet nodig zijn, dan dat proces vervolgen, in jezelf. Is die intensiteit zo groot, dat je, als de storm over is, daarmee verder gaat.
Meestal ontdek je dat die storm erg behulpzaam is voor het proces. Zo gaat met meestal. En zo kom je er toe om op den duur te zeggen: en toch… Elke keer.
Je gaat kopje onder, komt weer boven en zegt: en toch… Dan is alle heroïek en alle geweldigheid al weg. Het is iets heel gewoons geworden. Het is geen gevecht. Het is steeds dieper doordringen. En hoe dieper je doordringt, hoe groter het verlangen wordt om nog dieper door te dringen. En je bent best bereid om naar het gepraat van de mensen om je heen goed te luisteren, terwijl je merkt dat ze nog altijd uit zijn op de voldoening van zichzelf, op een of andere manier. Dat is de gewone toestand.
En die geldt voor jou ook, die gewone toestand, die geldt voor jou ook… Het is niet altijd zo dat je met dat allerbelangrijkste bezig bent. Want er is zoveel wat je afleidt. En als je afgeleid wordt, sla jezelf dan niet om de horen, dat is dwaas. Merk gewoon op: ik ben afgeleid. Het is heel interessant om te zien hoe je telkens … wordt je naast jezelf gezet. Krijg je op den duur zelfs plezier om. Dat is allemaal niet zo geweldig, wordt een beetje opzij gezet … nou, terug.
Maar het is zinvol dat je telkens die beweging hebt van: afgeleid zijn en weer terug, afgeleid zijn en weer terug. Je gaat namelijk op den duur dat afgeleid zijn eerder opmerken. In het begin is het zo, je wordt afgeleid, volledig, reutemeteut. Maar je merkt het steeds eerder op, dus die uitslag die wordt steeds kleiner. En je krijgt er plezier in en je ziet de futiliteit in van dat afgeleid in. Maar ja, het is zo… Het is natuurlijk onzin om te zeggen: ja, ik ben niet meer afgeleid. Dat is niet zo.

Toch ga je merken dat er iets anders bezig is zich in jou te manifesteren, iets wat eigenlijk niet aangeraakt wordt door wat er met je gebeurt. Terwijl het toch ontzettend dichtbij is. Het is het meest belangrijke in jezelf, het is datgene wat je leven een richting geeft. En omdat je dan geleidelijk aan een richting hebt – dat kost een heleboel tijd, hoor mensen, jaren – en dat je dat gaat voelen, krijgt datgene waar je anders altijd door meegenomen wordt een beetje minder vat op je. En je ontdekt dat alle dingen waarvan je dacht dat je die bereiken moest, dat dat allemaal onzin is. Het is heel anders – en je kunt het eigenlijk niet vertellen wat het is. Je kunt alleen maar opmerken: ja, zo werkt het. En dat geeft natuurlijk op den duur een groot vertrouwen. Waarin? Ja, waarin… Het is er … maar je kunt niet zeggen: het zit daar en daar in. En je kunt ook niet zeggen: ik ben nu immuun voor al die dingen. Dat ben je helemaal niet. Er gebeurt opeens iets heel spectaculairs – hop, ben je er weer uit.
Maar je gaat steeds eerder opmerken: ah, ik ben eruit, ik ben weer alleen maar die kleine mens tussen geboorte en dood. Terwijl soms kun je het gevoel hebben: ja, ik ben nu die kleine mens tussen geboorte en dood, maar dat andere waardoor ik dus hier kan zijn, is er ook, ben ik óók – bén ik ook. En dat is natuurlijk een heel groot verschil.

Dan zie je voor je wat er nog allemaal gebeuren moet. Niet voor jezelf. Maar om dat proces door te zetten, dat proces wat de enige oplossing is voor het leed in de wereld.
En dat ga je beseffen, dan ga je echt beseffen dat je eenvoudig moet leven, héél eenvoudig. Je kunt best kennis nemen van wat er alles om je heen gebeurt, want het is heel erg interessant wat er om je heen gebeurt. Maar je bent er niet meer afhankelijk van. En je ziet en je merkt en je voelt en je ervaart, dat het echt heel erg nodig is om héél simpel te leven, met zo min mogelijk. Dat is voor ons moeilijk, hoor, in deze multivariabele, complexe maatschappij: om eenvoudig te leven. En het alle mensen om je heen niet kwalijk te nemen dat ze ingewikkeld leven. Zo heb je eens ook geleefd. Dat het geen offer is om niet altijd onder de mensen te zijn. Dat het geen offer is om minder te hebben, en minder te weten. Want het allerbelangrijkste, dat is duizenden jaren oud, is daarvan niet afhankelijk, dat is niet afhankelijk van wat je weet, wat je kent, wat je bezit, wat voor macht je hebt, hoe verzekerd je lijkt te zijn. Daar is het niet afhankelijk van. Dat besef je heel goed. Dus je wilt graag, je wilt heel graag in dat eenvoudige niet-weten zijn. Dat niet-weten wat ruimte maakt voor alle dingen die zich aan je voordoen.

Daar wilde ik het bij laten.

naar boven