Eigenlijk ben je altijd gered

Toespraak maart 2023
> Archief Toespraken
Huissen juli 1997 | Zaterdag
Eigenlijk ben je altijd gered…
Inleiding
[download]

We hebben het gehad over die merkwaardige scheiding in ons leven, tussen wat we ons voorstellen dat we moeten zijn, en wat we werkelijk zijn.

Wat we werkelijk zijn is dat onmetelijke proces van bewustwording dat voortgaat. En we zijn tevens die geest die zichzelf afgeperkt heeft.
Dat is niet iets wat wij gedaan hebben, maar dat is gebeurd. Ieder mens perkt zichzelf af: komend uit het onmetelijke, trekt hij zich daaruit terug eigenlijk, als kind al – terwijl hij natuurlijk dat onmetelijke blijft – en volbrengt z’n leven, volbrengt wat hij zich voorstelt wat hij doen moet, en vergeet wat hij in wezen is.

En die hele evolutie is dus dat verzelfstandigen, dat kleine ikje worden, dat ego, en daarin leven, daarin van alles beleven – en vergeten dat in alles wat hij beleeft ook dat andere is, wat niet van de tijd is.

En een poos lang – en soms is dat een heel leven lang – ben je tevreden, ook al heb je vreselijke bezwaren en ben je boos erover, en al denk je dat het niet gaat, en ben je verdrietig en ben je zo boos dat je aan ander iets aan doet. Maar in de grond van de zaak neem je er genoegen mee om in dat beperkte te leven.

Maar er komt ook een moment – en wanneer weet niemand – dat je een vermoeden krijgt dat er iets anders is. Dat er in dat leven van jou, wat je heel goed kent, iets anders is wat je roept. Je hebt de roep gehoord, maar je weet niet dat je geroepen bent. Toch heb je iets gemerkt. En dan ga je op weg omdat te vinden. En er zijn heel veel wegwijzers, echt ontzettend veel. En elke wegwijzer zegt: zó moet je gaan!

En je probeert dat te doen, en je probeert je in te denken waar dat naar toe wijst – en soms ben je daar jaren naar bezig, waar dat naar toe wijst. En je merkt niet dat je zelf invult waar je komen zult. En daar kun je natuurlijk nooit komen, je kunt nooit komen waar je denkt dat je komen zult, dat kan niet. Dat is iets wat je zelf verzint.

Het is een grote dag als je dat ontdekt, als je ontdekt dat je niet kunt komen waar je denkt dat je komen kunt. Als je dat ontdekt, valt er een heleboel van je af. Dan heb je plotseling maar heel weinig nodig. Want je weet dan voor jezelf dat je het niet weten kunt. En dat is heel belangrijk. Want dan pas keert de kosmische energie terug naar z’n rustpunt in jouzelf.
En dat is nodig. Dat betekent dus dat alle energie die jou is toebedacht, ter beschikking is, maar nog niet beweegt. Het heeft dus nog geen richting, het is alleen maar ter beschikking.

Dat betekent dat je waakzaam bent. Maar waakzaam op een manier die wij eigenlijk niet kennen. Voor ons is ‘waakzaam’ dat je attent bent op iets wat je zou kunnen bedreigen. Maar dat is natuurlijk niet waakzaam, dat is alert, dat is op je hoede. En op je hoede is altijd ergens voor – ook al is het diffuus, het is op je hoede zijn ergens voor. Maar wat ik bedoel is dat energie in je rust en ter beschikking is, maar nog niet iets onderneemt. Dat wil zeggen, dat de geest open en stil is; en dat als er iets binnenkomt, dat het rustig binnenkomt; en dat het, zoals het is, er mag zijn. Misschien heeft het iets met je te maken, maar misschien ook niet.
Dat is een toestand die wij zelden kennen, dat iets binnenkomt, en dat er de mogelijkheid is dat het niet iets met jou te maken heeft.

Ik weet niet of je  beseft wat het wonderlijke daarvan is: dat iets binnenkomt, dat je het niet tegenhoudt, dat je er niets over denkt, maar dat het er gewoon mag zijn. En soms heeft het iets met je te maken, en soms niet. En als het niet iets met je te maken heeft, gaat het voorbij. En als het wel iets met je te maken heeft, zul je er op antwoorden.
En dat is ook weer iets wat je je niet hoeft voor te nemen, je hoeft niet tegen jezelf te zeggen: nu moet ik antwoorden… Wat we anders altijd, zonder dat we het merken, doen. Dus we antwoorden ook op dingen die eigenlijk niets met ons te maken hebben.

Dat is natuurlijk een ongelofelijke verspilling van energie, als je bemoeit met iets wat niet met jou te maken heeft. En of het wel of niet met je te maken heeft, weet je ook – onherroepelijk, het is niet mogelijk dat niet te weten. Je weet het. En wat je te doen hebt, doe je zonder dat je het doet, het gebeurt gewoon. Omdat het met je te maken heeft, komt het antwoord naar je toe. En je doet ook niet verder dan nodig is. Dan kun je terug naar de stilte.

Dat is een heel ander verhaal dan ons meestal voorgehouden is: verhalen over ‘zitten als een rots,’ of: ‘zolang doorgaan in de pijn dat je er doorheen zakt.’ Dat is wel zo, maar het is ego. Als iets werkelijk is, is het niet dramatisch, is het niet geweldig, is het niet navolgenswaard. Het is alleen zichzelf, het leeft, en het gaat voorbij. En ook daar is niets dramatisch: dus de dood is niet dramatisch, de dood is net zo vanzelfsprekend en net zo mooi als geboorte. Het is van hetzelfde. Alleen wij hechten er bepaalde waarden aan, en daardoor komt er een heleboel drama in de wereld.

Zo is het ook als we een relatie hebben: het moment dat een relatie aangegaan wordt, is altijd heel mooi, dan zijn we als het ware een ogenblik ego kwijt. Maar na een poosje merken we dat we niet die ander zijn, en dat die ander niet onszelf is. Dat merken we dan. En dan trekt ego zich terug. En dat gebeurt in beide mensen.
En dan is eigenlijk het moment dat die relatie onschuldig was, voorbij. En over dat ‘voorbij’, zijn bibliotheken vol geschreven. Maar het ging eigenlijk om dat moment dat we onschuldig waren; dat we nauwelijks beseften dat dat elkaar ontmoeten een groot geheim is; en dat we dat geheim intact moeten laten. Maar je kunt niet onschuldig wíllen zijn, dat kan niet: dat ben je op een bepaald moment. En het enige wat gebeuren kan is dat je merkt wat het is, en dat je ook gaat merken wanneer ego weer binnenkomt. Dat gebeurt meestal heel langzaam, zonder dat je het merkt. En als ego eenmaal binnen is, dan ben je weer twee mensen; dan ben je dus niet meer twee geesten in de grote onmetelijkheid, maar dan ben je weer twee afgescheiden mensen geworden.

De moeilijkheid is, dat als je dat al constateert, dat je niet terug kunt willen gaan naar die onschuldige toestand, dat je eigenlijk alleen maar kunt opmerken hoe je doet, hoe je bent. Zodat je langzamerhand besef krijgt van de wereld van ego. En dat je daar dus ook niet boos over bent, dat is de toestand waarin de mens normaal is. En dat moment dat hij daar uit was en dat hij onschuldig was, en verenigd in de onmetelijkheid, dat is een geschenk wat we blijkbaar altijd weer krijgen, en ook weer vergeten.

En dan is het heel belangrijk dat je gaat beseffen, dat je het het makkelijkste terugvindt in hele, hele simpele dingen. En dat je die simpele dingen niet onderwaardeert: ze zijn de meest makkelijke toegang tot je eigenlijke er-zijn. Dat je je steeds vriendelijker bewust wordt van wat het is om een stap te zetten, en nog een stap, en nog een stap… En wat daar allemaal in gebeurd.

Ik keek vanochtend toen jullie bijna allemaal liepen, hoe dat ging. Ik heb mensen gezien die prachtig liepen, en ik heb mensen gezien die minder mooi liepen, en ik heb mensen gezien die er moeite mee hadden. Maar wat ze allemaal gemeen hadden, dat was dat ze het deden. En echt lopen doe je niet: je loopt alleen maar, en je ervaart het lopen.

Het betekent dus eigenlijk dat je – ik zal het proberen zo nauwkeurig mogelijk te zeggen – dat je verlangt te lopen, en daarna niets meer doet. Wat wij allemaal doen, dat is dat we voortdurend lopen te lopen, dat we voortdurend het doen. En in doen zit ego. Het doen is pas echt doen als het van binnenuit gebeurt, zonder commando van ego.

Ik herinner me uit een boekje – wat ik jammergenoeg kwijtgeraakt ben – van Meester Okada uit Japan, dat hij aan een leerling die hij een hele moeilijke vraag stelt en waar hij een tijd lang geduldig naar luistert, zegt: “Voel nu eens dat ik m’n hand op je schouder leg.”

En die leerling doet dat – dat is eigenlijk verbazingwekkend, die probeert alleen maar te voelen hoe Okada die hand op z’n schouder legt. En, zegt het boekje dan: die leerling was verlicht. Die was al zijn vragen kwijt, en die besefte dat; die beseft dus eigenlijk dat hij leefde, hij had geen doel meer: voor die tijd zat hij vol met vragen, dus hij had allerlei doelen in z’n leven. Dat was weg.

Van die orde is het, dat je gaat beseffen dat het dat is, dat het heel simpel is. Dan ga je ook beseffen dat het vele wat er in de wereld is – ik bedoel nu op religieus terrein, op meditatief terrein, wat je overal leest en hoort – voor het overgrote gedeelte ego is, en dat we ons daar niet van bewust zijn. Maar dat we het zelf moeten ontdekken. En dat we het dus op geen enkele beschouwelijke manier, denkmatige manier, kunnen benaderen. Dat kan niet, dat is onmogelijk. Dat we het alleen maar zélf kunnen ontdekken, door te letten op de hele, hele simpele dingen in het leven, die we altijd ondergewaardeerd hebben. En dat we ons hele leven vechten, dan met dit, dan met dat, dat we dat willen bereiken en dat willen bereiken, dat we dat vergeten zijn en dat dat niet meer tot ons behoort, dat die is weggegaan en die is gestorven…

En al die tijd dat ons dat benauwd, en dat we er moeite mee hebben, leven we. Al die tijd leven we – terwijl we verdriet hebben, terwijl we blij zijn, terwijl we iemand veroveren, terwijl we iemand verliezen, terwijl we iemand helpen, terwijl we iemand schade berokkenen: al die tijd leven we, als die tijd is die energie in ons, die vrij kan zijn, vrij en waakzaam.

En dat je dat op kunt merken aan jezelf, zonder opwinding, zonder een aha-gevoel, zonder het te kunnen pakken, zonder het te kunnen bezitten. Want het is ongrijpbaar, het is van alle tijden – jij bent van alle tijden, je hoeft alleen nog maar te beseffen. En daarvoor is ons leven, daarvoor zijn we hier, om het te beseffen.

En als we het al gepakt hebben, dat we opmerken dat we het gepakt hebben. En dat we dan natuurlijk opmerken, dat wat we gepakt hebben het niet is; dat wat we gepakt hebben weer iets is van ego. Want het kan niet vastgesteld worden, noch door de wetenschap, noch door de filosofie, noch door de religie, door niets. We kunnen er alleen maar zijn. En we zullen er waarschijnlijk telkens niet genoeg aan hebben leven te zijn, we zullen iets willen bereiken. En dan val je eruit, maar ook dat is niet erg. Als je het maar weer opmerkt, als je opmerkt dat je eruit valt.

Dus eigenlijk ben je altijd gered. Eigenlijk ben je altijd gered.
Het lijkt heel vreemd, maar je bent altijd gered, je bent altijd al heel. Alleen je moet je daar nog van bewust worden, dat je heel bent, dat je verbonden bent, dat je over alle persoonlijke betrekkingen die je kunt hebben in de wereld – en we hebben natuurlijk allemaal onze persoonlijke betrekkingen, dat is heel duidelijk – dat je over alle persoonlijke betrekkingen in de wereld totaal verbonden bent. Dat je dat langzamerhand misschien in je leven kunt laten voltrekken – dat is het meest opmerkelijke eraan, dat je het voltrekt zonder dat je dat wilt.

Gisteren zei iemand tegen me dat het haar zo opgevallen was dat sommige kunstwerken je heel erg ontroeren, terwijl ze gemaakt zijn door een kunstenaar die nooit heeft nagedacht over deze dingen waar ik nu over praat. Terwijl er aan de andere kant kunstwerken zijn van mensen die verschrikkelijk goed weten waarom ze het zus en zo gedaan hebben, maar die ontroeren niet.
Het is net dat verschil. Een echte kunstenaar weet eigenlijk niet wat hij doet; die drukt op een bepaald moment iets uit, waar hij nog niet over gedacht heeft. Het enige wat hij tot zijn beschikking heeft is zijn vaardigheid. Maar die vaardigheid is in dienst ergens van: de vaardigheid om te schilderen, of om te tekenen, of om muziek te maken. Het is een vaardigheid. Maar op het moment dat het gebeurt, als er daar een gedachte tussen zit, leeft het niet, ademt het niet. En kan het dus eigenlijk niet ontroeren. Je kunt het knap vinden, je kunt het mooi vinden, maar het raakt je niet. Dat is precies hetzelfde.

Jullie weten allemaal, op het ogenblik is de wereld vol van eindeloos veel theorieën over wat zus en wat zo is. En het ontroert je niet. En dat geldt voor ons leven ook: als we iets moeten bedenken – nu heb ik het over de wezenlijke dingen, ik heb het niet over het plannen van een zaak, of het rijden van een auto, maar uitsluitend over de wezenlijke dingen: daar kan geen plan in zitten, want plan is van ego.

Dat je dat écht tot je door laat dringen. En dat je ook beseft dat je dat stil in jezelf zijn niet bereiken kunt. Dat is een heel belangrijk iets, dat je beseft dat je dat niet bereiken kunt, dat het je gegeven wordt. En het enige wat daar over te zeggen is, is dat jij op het moment dat het je gegeven wordt, het opmerkt dat je het krijgt.
Dat eigenlijk die
hele meditatie daarom draait: dat je op dat moment niet bezig bent met wat ook maar, ook niet met het vinden van God. Maar dat je opmerkt dat het je gegeven wordt – zoals ik op het ogenblik voel dat er eventjes een klein windje langs me heen strijkt. Van die orde is het. En ik kan niet weten dat om kwart over twaalf het windje langs me komt. Zo simpel is het.

Als je dat weet, kan er iets gebeuren, er kan iets gebeuren wat niet van ego is.
Dat is natuurlijk een hevige deuk voor ons idee dat het te bereiken valt, op een of andere manier. Het ontneemt ons alle wapens die we hebben. Want het is ook geen afwachten. Dat is het ook niet. Het is heel waakzaam – in de zin zoals ik het heb proberen duidelijk te maken – een heel waakzaam leven. Zodat de energie ter beschikking is, zonder dat ze nog in actie is, dat ze pas in actie komt als het nodig is. En dat jij die energie bent – dat is een meer technische omschrijving. Maar dat het dus een heel intelligente energie is, een energie die kan onderscheiden, zonder daar een waardesysteem aan vast te hechten: normaal zit er bij het onderscheiden altijd een waardesysteem. Maar dat is een onderscheiding zonder waardesysteem, alles is even belangrijk. Alleen, niet alles is voor jou op ieder moment belangrijk: er is maar één moment dat het voor jou belangrijk is, alle andere momenten kan het rusten, bij zichzelf zijn.

Misschien hebben jullie er wat aan.

naar boven