Elke fout is een geweldige kans

Huissen juli 1996 | Woensdag
Inleiding
[download]

We staan allemaal voor dat merkwaardige verschijnsel dat we, in die baaierd van gedachten en gevoelens, herinneringen, voorstellingen, een draad moeten vinden, een ordening.
Zoals de wetenschap op het ogenblik zegt: ja, in de chaos ontstaat een ordening en die ordening verandert steeds. En of er een oerordening is, weten ze niet.
Ik denk dat het voor de mens precies hetzelfde is. En die ongelooflijke onmetelijkheid van mogelijkheden, waar je in leeft en waarin je gedachten en gevoelens en voorstellingen in gevangen zijn, daar zwerf je als het ware een beetje toevallig doorheen. Maar als dat lang genoeg duurt en je bent niet in slaap, dan ga je daarin een ordening ontdekken.

Zoals ik gisteren zei, een grote hulp daarbij is dat je de energie die je bezit, die er is en die je kunt verbijzonderen, die je dus om kunt zetten, ook werkelijk gebruikt. Maar dat betekent dat je hem eerst ervaren moet en dat je dus de situatie moet scheppen waarin je hem kunt ervaren.
Want dat vinden van die ordening is geen denkproces, dat is niet iets wat je denkmatig kunt ontdekken. Als wij denken, zijn we in de tijd bezig, zijn we causaal bezig, zijn we logisch bezig, maar we zijn logisch bezig in de tijd. En deze ordening is niet van de tijd – zoals wij eigenlijk niet van de tijd zijn.
We staan er niet bij stil, maar het is natuurlijk een ongelooflijk wonder dat we geboren worden en dat we dat lichaam krijgen. Dat lichaam, dat lijfelijke lichaam, dat volgens een onzienlijk matrijs zich in verschillende gradaties en lagen ontwikkelt. Wij zijn nog steeds bezig met die geschiedenis van als het in de baarmoeder ontstaat, het embryo, en daar ontdekken we steeds meer van. Maar dat daar dus aan vooraf gaat: een onzienlijk matrijs – dat dus eigenlijk via de baarmoeder is van wat daar ontstaat – dat weten we niet.
Maar zo is natuurlijk ons leven op aarde is een ongelooflijk wonder. Wat nooit uit te drukken is. Zoals ieder blad aan een boom, iedere tak, iedere wortel, iedere schors, een wonder is, waar we nauwelijks van weten hoe dat gaat. Hoe al die bladeren ontstaan, waarom dat groeiproces op een bepaald moment ophoudt en het volgende groeiproces ook weer, zodat die rand van dat blad ontstaat. We weten wel dat dat zo gebeurt, maar hoe dat ooit ingesteld is, weten we niet.

Dus we zijn ons eigenlijk nauwelijks bewust van wie we zijn. Het enige wat we hebben zijn onze gedachten en onze gevoelens, en de dingen die ons geleerd zijn, die hebben we en daarmee gaan we aan de gang. Dat is onze positie. En we horen allerlei, we horen van de wetenschap zaken en we horen uit de religieuze stromingen zaken, we horen uit de filosofie zaken. En soms is er een klein brokje, een klein stukje, wat ons iets zegt en aan de hand daarvan gaan we weer verder.
En we zijn, zoals we zijn, zó bezig met ons thuis te gaan voelen in die wereld van de gedachten en de gevoelens en de voorstellingen, cultuur, maatschappij, daar zijn we zo mee bezig, dat we vergeten dat we uit het onbekende komen, dat we uit het geheim komen. Het hele grote geheim, waar we allerlei namen aan gegeven hebben, allerlei volken weer verschillende namen, die we allerlei eigenschappen hebben toegedicht. Het christelijke werelddeel die en die eigenschappen, de hindoes hebben die eigenschappen
Hindoes zijn heel gul en heel rijk, die hebben een heleboel goden. Ik herinner me nog altijd dat de hindoe, die gevraagd werd wat hij nou van die christelijke godsdienst vond, zei: ach, die kan er toch bij, we hebben er al zoveel…
Dus dat hele idee van de enige god, enzovoorts, raakte die hindoe niet, hij dacht: dat is leuk, die is erbij.
Nou, en dan heb je de taoïsten die het universum op een bepaalde manier zien.

[Geklop op de muur]

Maarten: Oh, dat mag ik niet zeggen…

[Luid gelach]

Dat is de mondvoorraad die we meekrijgen om op weg te gaan. Maar zoals gezegd, het is zó oneindig veel groter, dat het nooit genoeg kan zijn, dat het nooit meer kan zijn dan een aanduiding om te gaan. En het natuurlijk belachelijk is om elkaar te bevechten over welke van die benaderingen nou de juiste is.
Ik denk dat geen enkele juist is. En dat we zelf moeten uitvinden wat onze ordening is, wat onze draad is in het leven. En die draad wordt die wordt pas geleidelijk aan duidelijk, die wordt alleen maar duidelijk als alles wat in je opkomt, ook al vind je het vréselijk zondig, geleefd wordt. Als je het inhoudt, om wat voor reden ook, als je het geen kans geeft, keert het zich tegen je, in de zin van: vermomt het zich op een andere manier, is bijna onherkenbaar. Dan moet je eerst weer gaan herkennen wat je toen ontkend hebt, wat je toen tegengehouden hebt. Dus dat vertraagt je reis door de tijd, dat vertraagt het ontdekken van jouw richting in het geheel.

Dat is niet mis als je je eigen richting ontdekt in het geheel van het leven – wat zo onvoorstelbaar groot is dat wij anno 1996 nauwelijks nog weten wat we doen, wat we gedaan hebben en hoe we verder moeten. Dat is iets wat je goed eigenlijk bij jezelf moet houden, van: ik weet het nog niet, ik weet alleen dat ik alles wat in je opkomt een kans moet geven.
Daarbij kun je natuurlijk proberen om in dat ‘een kans geven aan’, als dat schade brengt aan een ander of aan de wereld – en dat kun je voelen – om dat zo min mogelijk te laten zijn. Dat kun je proberen. Maar het tegenhouden vanwege een of andere mores, vertraagt. En als jij vertraagd wordt, als jij je dus niet realiseert, als jij jezelf dus niet vervult, dan doe je ook schade, dan doe je schade aan het geheel. Want jij bent een van de mogelijkheden, een van de miljarden ogen die het wonder zien. En dat oog moet openblijven, en dat moet zien. Dat moet deelhebben aan het geheel.

Daarom is het zo nodig dat je niets buitensluit. Dat je niets bij voorbaat afwijst – dat doen we toch zo ontzettend veel, vanwege huppeldepuppeldepup. Of, wat ook gebeurt, we doen vreselijk ons best om dit of dat of dat of dat te doen, terwijl we eigenlijk al innerlijk weten: nee, dat is eigenlijk niet voor mij. Maar we blijven doorkarren. Dat wordt ook aangemoedigd: vastberaden ergens op af. En doorgaan…
Dat moet je niet onderschatten, dat dat dus de algemene mening is. Het is heel moeilijk om bij jezelf te blijven, heel erg moeilijk om steeds te beseffen: gaat dit mij nu aan of gaat dit mij niet aan. En dan kunnen honderdduizend mensen buiten je zeggen: het gaat je wel aan. Maar als het je niet aangaat, gaat het je niet aan. En misschien is dat wel … fout. Tant pis. Maar blijf bij jezelf, bij datgene wat jij als waardevol hebt.

Ik heb in mijn leven gemerkt dat ik een heleboel beleefd heb, waar ik pas in de laatste jaren van besef dat ik ze beleefd heb. Maar dat is een gekke zaak. Dat is toch een hele gekke zaak … dat ik pas de laatste jaren ga beseffen, dat ik dingen beleefd heb die de moeite waard zijn. Wat ik ervan onthouden heb is iets heel anders. Dat is, nou ja, heel triviaal wat ik ervan onthouden heb. Maar als ik daar nou eens stilsta bij die herinnering, dan komt er opeens een heleboel boven.
Het is pas de laatste tijd dat ik ontdekt heb dat ik eigenlijk, wat die adem betreft, er al mee in aanraking geweest ben, op het tijdstip dat ik er nog helemaal geen enkel idee van had.

Ik was in Hongarije, dat was zo in begin zeventiger jaren, toen was die opstand en die onderdrukking van de communisten al een poos aan de gang. Ik logeerde in Hongarije bij een familie, die door de communisten echt bijna gekielhaald was. De man was van adel, was lid van het hooggerechtshof in Hongarije. Dus toen de communisten daar kwamen, was dat iemand die moest uit de maatschappij gewipt worden. Hij is naar de poesta’s gestuurd met zijn gezin, vrouw en twee dochters, en heeft daar ontzettende ontberingen geleden. Hij heeft zijn dochters eigenlijk in leven gehouden doordat hij ze altijd sprookjes vertelde en verhalen die hij maakte, om ze maar uit die ontberingen weg te halen.

Het eerste wonder was al – dat heb ik wel direct beseft – dat, terwijl het een man was die veel erudieter was dan ik, ik van het begin af aan, als we het over van allerlei hadden, merkte dat we elkaar ongelooflijk goed begrepen. Terwijl hij een heel andere cultuur had, een heel ander leven gehad had, kortom een heel ander mens was. Maar dat in wezen de dingen bij elkaar hoorden.

Die man vertelde me toen dat, toen hij toen hij op de poesta’s was, hij toch geleidelijk aan bevriende geraakt was met een herder. En die herder had belangstelling gekregen in de ademhaling, omdat hij gemerkt had dat de schapen heel instinctief op allerlei verschillende situaties reageerden door een andere ademhaling. En hij had daar de tijd voor, hè.
In Hongarije heb je van die hele grote kuddes, van honderden schapen, en dan zijn er meestal een of twee honden bij om die schapen bij elkaar te houden en terug als een schaap vermist wordt. Vroeger was het zo, vóór het communistische regime, dat die schapen eigenaars hadden en ze gingen dus naar verschillende hokken toe ‘s avonds. En toen die communisten kwamen, die onteigenden dat allemaal, toen waren alle schapen opeens van de staat en werden in hele grote schuren gebracht.
Hij merkte dat dat een slechte zaak was, maar hij kon er niets aan doen. En hij merkte dat, als die schapen heel dicht bij elkaar waren, ze anders ademden dan wanneer ze dus zo in de kudde aan het grazen waren.

Kortom, die herder is op zijn adem gaan letten en zei toen tegen die vriend van me, Anton Ibiessi – want hij had verteld dat hij zijn dochters probeerde eruit te halen door ze verhalen te vertellen, maar dat hij soms geen verhaal had – toen zei de herder tegen hem: weet je wat je doen moet, je moet, als je dan zo’n verhaal wil schrijven, proberen heel langzaam en heel zacht te ademen. Dat werkt.
Nou, dat heeft hij dus gedaan – hij was een typische intellectueel – dat heeft hij gedaan. En toen merkte hij dat hij aan de lopende band verhalen kon schrijven – hij schreef dat heel klein voor zichzelf op – en aan zijn dochters vertellen.

Dat heeft hij me dus wel verteld, maar wat me bijgebleven is, is dat hij sprookjes vertelde. Maar naderhand toen ik op een andere manier bij die adem kwam, toen schoot me dat weer te binnen. En ik heb met het schrijven van mijn boek[1]  aldoor eigenlijk, dat je merkt dat je in je leven, omdat je veel te smal gericht bent, veel te weinig meemaakt.
Dus de moeilijkheid is om je steeds te beseffen: ik weet het nog niet, ik weet het nog niet eigenlijk. Waardoor je een beetje mee open raakt, waardoor je dus een beetje meer mogelijkheid hebt om dat ongelooflijke van het leven tot je te nemen. Je zit vast in je gezin of in de samenleving of in je werk of, nou ja, je kunt in allerlei vastzitten. Dat is niet slecht, dat is jammer, dat is alleen maar jammer. En in relaties kun je helemaal vast gaan zitten. Als je niet in de gaten hebt, dat als je te dicht op elkaar zit in een relatie, dat je elkaar het leven bijna onmogelijk maakt. Je moet beseffen dat als je écht van iemand houdt, dan moet je hem grote ruimte geven. Dat kan zich in de tijd uitdrukken, dat je een afspraak maakt dat je in ieder geval – dat is wel het minste – elkaar acht uur niet ziet.
Dat moet echt. Nou, dan is dat in de maatschappij, als de man werkt of de vrouw werkt, meestal wel het geval. Maar er zijn natuurlijk legio momenten, bijvoorbeeld op een vakantie, dat je veel te dicht op elkaar gaat zitten. Daar krijg je een hangsnor van [gelach], dat moet je niet doen. Je hebt maar zelden de intensiteit om de ander zo te bevatten, dat ie vrij blijft. Dus dan moet je noodmaatregelen nemen en zeggen: nou, dan maar een hele poos niet bij elkaar. En samen slapen, ook geen regel van maken, ook maar eens een poosje niet samen slapen.

Gewoon dingen uitproberen. Want het is echt nodig. Zonder dat je het in de gaten hebt, ben je zo een gewoonte-beestje. En dat gaat altijd mis. Die intensiteit hebben we nog niet, die intensiteit van leven, die helderheid van bewustzijn, hebben we nog niet. Het domste wat je kunt doen is zeggen: ik ga me onthouden van die dingen. Dat is niks, dat is helemaal niks. Maar als je iets doet, doe het dan zo dat je elkaar de ruimte laat.
En denk niet dat de maatschappij je daarin van goed advies kan dienen, want de maatschappij is erop uit om het zo te regelen, dat het zo glad mogelijk loopt. Nou, het loopt zo glad mogelijk als we allemaal maffen. Dan loopt het glad. Dan kunnen we gemanipuleerd worden, dan kunnen we, als brave schapen door de honden in bedwang gehouden, doen wat ze willen.

Maar ik denk niet dat het de bedoeling van het leven is dat het geolied loopt in de maatschappij. Ik denk dat het de bedoeling is dat we mens worden, dat we heel worden, dat we gaan behoren tot het geheel, en dat we dat weten dat we tot het geheel behoren Dat we weten dat we daar een verantwoordelijkheid voor hebben, omdat we een van de ogen zijn die de schoonheid van de totaliteit voortdurend kunnen zien.
Het is veel en veel verantwoordelijker om jezelf vrij te laten, om te zien wat je doet, dan van te voren jezelf in te perken opdat je dan geen ongelukken kunt maken. Dat is toch wat er voortdurend gebeurt en waar we ook naar streven. En dat komt eigenlijk omdat we zo ontzettend weinig vertrouwen hebben, omdat we eigenlijk alleen maar vertrouwen hebben in dat wat vastgesteld is. Omdat we geen vertrouwen hebben in wie we zijn.

En dat hangt natuurlijk samen met dat we zo weinig idee hebben wie we zijn. Als je ook maar een klein beetje een idee krijgt wie je bent, schrik je van je eigen pretenties. Daar schrik je je echt wezenloos van, wat een pretenties je allemaal hebt. Wat je denkt te zijn. Wat je allemaal wilt volbrengen. Waarbij je je nooit afvraagt: hoort dat bij het geheel. En dat betekent dus eigenlijk, hoort dat bij mijzelf. Want je bent het geheel. Je bent van dat geheel en je bent in dat geheel.
Kun je al die regelingen, al die voorstellingen en al die systemen die er in de wereld zijn, kun je die zien als voorlopige vertalingen van iets wat onbekend blijft. Al die godsdiensten, al die filosofieën, allemaal vertalingen van iets wat onbekend blijft.
Als je het zo ziet, dan kun je er wat mee. Dan kun je zien dat bepaalde dingen uit bepaalde godsdiensten, uit bepaalde filosofieën, uit bepaalde systemen, jou kunnen helpen om verder te gaan. Dat bepaalde oefeningen je kunnen helpen om beter jezelf te ontdekken. Maar daarvoor moet je dus eerst de moed hebben om alles wat je geleerd is tussen haakjes te zetten. Echt tussen haakjes zetten. Dat is een goed bedoelde poging. Daar hebben zelfs mensen hun leven voor gegeven in het verleden en ook in het heden. Denk maar aan de fundamentalisten en alles wat daarmee samenhangt – het fundamentalisme, wat niet alleen het erfgoed van de islam is, maar ook bij ons plaatsheeft.
Besef dan dat dat allemaal vertalingen zijn, zingevingen zijn, van iets wat onbekend blijft. En dat jij ervoor staat om, misschien met behulp daarvan, je eigen ordening te vinden, je eigen draad te vinden, je eigen richting te vinden – dat is misschien het beste wat ik ervan kan zeggen: je eigen richting. Die dus door niemand goedgekeurd hoeft te worden.

Het is natuurlijk niet zo eenvoudig om zoveel vertrouwen te hebben in je eigen ervaringen, hoe gebrekkig die ook mogen zijn, om je eigen richting te vinden. Want de wereld is vol van ongelooflijke uitspraken over van allerlei wat zo hard is, dat je het of kunt aannemen of kunt afwijzen. Maar dat je dat gaat zien als een poging.
Dat is toch mooi dat dat een poging is. Er zijn mensen die zich daar ongelooflijk voor hebben ingezet. En waarschijnlijk was het bij degene die dat voor het eerst stem heeft gegeven, de stichters van de grote godsdiensten, meer dan een poging, daar was het een getuigenis. Maar we weten ook, alleen al aan onze eigen bijbel, dat de volgelingen het al gauw naar zichzelf toe vertaald hebben. En dan hebben ze niet bewust gedaan, dat is geen valsheid. Dat is gebeurd. En dat is bij de hindoes gebeurd…
In India is het boeddhisme is te verwaarlozen. Waarom? Omdat Boeddha het kastensysteem absoluut heeft verworpen. Maar het kastensysteem heeft het gewonnen in India. In Birma, Thailand, dus buiten India, is het gaan bloeien.
Dat geeft al aan dat wij altijd maar weer de vertaling voor laten gaan bij dat waarvoor het staat. Dat doen we altijd weer. We vergelijken het met elkaar – wie heeft er gelijk? Dat is natuurlijk van de gekke gewoon. Eerst gaan we die getuigenissen, zonder dat we het willen, vervalsen, en dan gaan we de vervalste toestand met elkaar vergelijken. Dat is echt de toestand waar we in zijn, bij al die godsdiensten en al die religieuze systemen, en ook van meditatiesystemen.

Je moet je eigen meditatie vinden – zoals je je eigen verhouding in je relatie, tot je naaste moet vinden, zoals je je verhouding tot de wereld, tot de natuur, tot de planten en de dieren, moet vinden. Dat kan niemand voor je doen, dat moet je zelf doen. Dat kun je dus ook niet in beginnen te ontdekken, te zeggen dat mag ik niet doen, dat mag ik wel doen. Dat kun je niet ontdekken. Je kunt alleen maar ontdekken als je op je bek valt. Dat kun je niet uitstellen, je kunt niet zeggen: laat een ander maar op z’n bek vallen, dan zie ik wel wat er gebeurt. Dat moet je zelf doen.

En je kunt jezelf natuurlijk afvragen, als je je hiervan bewust wordt: wil ik dat eigenlijk, of wil ik liever gezegd zijn, wil ik liever geleid worden? Dan hoef ik niet zo te leven, dan kan ik doorgaan met een beetje vriendelijk te maffen.
Dat kun je je gewoon afvragen. En als je het gevoel hebt, als je dat inziet, hè, dat je het toch zelf moet doen, doe het dan.
En weet dus van te voren dat je het moeilijk zult krijgen vaak, dat je je verlaten zult voelen. Maar het hoort erbij, het hoort er gewoon bij… Er is niemand die het weet. Maar je hebt wel het instrument gekregen waarmee je het zelf kunt uitvinden. Dat heb je gekregen, dat is een godswonder. Echt, dat is een godswonder, dat instrument heb je gekregen. Nou kun je er natuurlijk zo stom mee omgaan, dat het langzamerhand bot wordt. Natuurlijk, dat kan. Maar zoveel intelligentie heb je wel, dat je dat wel ontdekt hoe je met dat instrument wat je gekregen hebt, om niet – dat heb je om niet gekregen, dat is ongelooflijk. Dat je daar goed mee omgaat, dat je gaat ontdekken wat je verkeerd doet, waardoor je merkt: het is een beetje suf, hè, het werkt niet. Dat je probeert te ontdekken wat je anders moet doen, zodat je een beetje wakker wordt. En daar zijn ook een heleboel voorschriften in, maar je moet dat uitvinden wat voor jou geldt.

En dan gaat het beginnen, de grote reis door de tijd die nooit ophoudt. Die reis die nooit ophoudt.
Dat is ook weer zo’n genade van het geheel, van de totaliteit, van god, wat voor naam je er ook aan wilt geven, dat je op een bepaald moment, als je organisme versleten is, dan mag je doodgaan. Dan mag je het afleggen, zodat je strakjes een nieuw lichaam krijgt en weer op nieuw de reis kunt voortzetten.
En op die nieuwe reis moet je eerst weer door die rijstebrijberg heen van je opvoeding, van groot worden, van gezegd worden, van kind zijn, van volwassen worden – en kun je dan op het punt komen dat je de draad oppakt waar je de vorige keer aanwezig was.
Het is eigenlijk een verhaal, het is eigenlijk een eindeloos verhaal. En elke keer is dat verhaal anders, in andere omstandigheden en met andere helden en demonen, dat ben jij allemaal zelf. En dat verhaal moet verteld worden. Dat is misschien wel het belangrijkste: dat verhaal moet verteld worden. Dat kun je niet binnenhouden. Dat kun je niet als een droom bij je houden. Dat moet verteld worden.

Ik herinner me nog dat die oude vrouw die bij mijn bedje van mijn derde tot mijn zevende die honderden verhalen verteld heeft, dat zij op een keer zei tegen me: jongeheer, denk eraan – het was op de plantage, zij was een Indonesische, een Javaanse – jongeheer, denk eraan, als je alleen maar luistert, zwel je op, dan denk je dat je belangrijk bent. Als je alleen maar vertelt bereikt het het hart van de mensen niet. Dus je moet altijd luisteren én vertellen. Stil zijn en doen.
En ook dit, wat ik nu vertel, is pas later tot me gekomen. Ik was het allang vergeten. Maar omdat ik het boek schrijf en daarover vertel, is dat langzamerhand teruggekomen – waarmee ik nog een keer wil onderstrepen hoe weinig je opmerkt van je leven. En hoeveel belangrijke mensen in je leven langskomen, zou ik haast zeggen, waarvan je het niet merkt, omdat je in slaap bent, omdat je leeft volgens een idee. Het mag nog zo’n verheven idee zijn, maar het is maar een idee.
Dat moet je toch gaan beseffen.
En het is het levende, het veranderlijke, het eigenlijke, is het beste te vinden waar je er niet over denken kunt. Dat is onder andere bij die adem en bij die energie. Dat is een gebied – daar kun je wel over denken, maar dat zul je wel merken als je dat probeert, dat helpt niet. Je kunt denken over de resultáten, maar je kunt niet denken over wat er eigenlijk gebeurt. Daarom zeg ik altijd: adem maar, dan gebeurt er wat. En op den duur ga je dat wat gebeurt, opmerken.
Dan ga je merken – en dat is echt een groot wonder – wat daar in die adem, en in het vervolg daarop in de energie, gebeurt. En wat je opmerkt verandert jouw bewustzijn, en je weet lekker niet hoe dat gebeurt. Dat weet je lekker niet, het gebeurt. En daarom is het zo heilzaam.

Maar zodra iemand, die een systeem aanreikt zegt: nou, kijk eens, als je dat nou maar goed doet, dan kun je de volgende incarnatie een klein beetje beïnvloeden. Dan haak ik af, want dan zit ik weer in het oude. Dat is toch zo verdrietig. Dan zit ik te denken, van mijn beperkte visie uit, dat ik later dan zus en zo zou willen zijn. Nou, dat is toch van de idiote.

Wij kunnen blijkbaar nooit iets gewoon maar doen. En het vertrouwen hebben dat daaruit iets voortkomt wat we niet weten, maar wat tenminste levend is, wat met elke adem verandert, wat met elke energiestroom verandert.
Je kunt daar wel wetmatigheden in ontdekken en dat is prima, maar het eigenlijke ontgaat je. En dan zeg ik: gelukkig! Want als je er iets over zou wéten, had je het binnen de kortste keren ingekapseld, gevangen genomen, doodgemaakt. Want dat doen we.

Dus probeer het open te houden, in alles wat je doet, in je relatie tot anderen, probeer het open te houden. Welbewust. Probeer het open te houden, probeer steeds jezelf voor te houden: ik weet het niet, ik weet het niet meer, ik ga, ik weet het niet. Dan kan het gebeuren dat het vertrouwen bij je thuiskomt. En dat je kunt gaan zonder te weten.

En dan merk je dat je ongewild en onbedoeld steeds meer gaat begrijpen van wat er plaatsheeft. Niet alleen in jezelf, maar ook in anderen. Omdat je een mens bent en bij de mensen hoort om je heen, ga je dingen opmerken die een ander kan helpen. Al kun je het niet voor hem doen, al kun je hem niet op weg zetten, je kunt ervan vertellen. Je kunt ervan vertellen, zodat hij ook weer de mogelijkheid heeft om zelf te gaan. Want dat is zo belangrijk, dat je zelf gaat. Dat je daarin gestimuleerd wordt.
Je moet ook zelf gaan en je moet als het even kan, even kan, ook duidelijk aan ieder ander laten merken hoe betrekkelijk jij bent, hoe vol fouten je zit, hoeveel mislukkingen je in het leven hebt gehad. Dat is nodig, want anders dan krijgen de mensen een ideaalbeeld van je. En dat is het érgste wat er gebeuren kan.

Dat je mens onder de mensen blijft. Niets meer en niets minder. Dat je duidelijk maakt hoe gebrekkig je bent. Hoe je gefaald hebt. Geen zinnig mens heeft niet eindeloos gefaald. En je gaat ontdekken dat je juist als je faalt, ontdekt. Het gaat er dus niet om, om het altijd goed te doen. Het gaat erom om erbij te blijven, wat er ook gebeurt. Dat is oneindig veel moeilijker dan niet falen. Elke fout die je maakt is een geweldige gelegenheid.

Daar wou ik het bij laten.


[1] Maarten Houtman, De andere oever; een jeugd op Java. Asoka, 2006

naar boven