Compassie

Huissen juli 1993 | Woensdag
Inleiding
[download]

Ik wilde het vanmorgen over compassie hebben. Compassie is een samentrekking tussen erbarmen en mededogen. En dat dekt het nog niet eens. De vraag is: wanneer komt compassie in je leven?
Dat is een hele fundamentele vraag. We weten dat de religieuze traditie de compassie heel duidelijk een vooraanstaande plek heeft gegeven. Maar hoe compassie ontstaat, is meestal gehecht aan, en wordt verwezen naar, het godsbegrip. En ik denk dat het veel dichterbij is en dat je daar in je dagelijks leven mee te maken hebt. 

Het is kort gezegd het moment in je leven dat je niet meer aan zelfverwerkelijking bezig bent, waarin dus niet meer in eerste instantie alle vraagtekens betrekking hebben op jezelf, op je wereldbeeld, je verhouding tot de wereld, maar waarin je dus belang gaat stellen in het geheel voor zover als jij het waarneemt. En waarbij de belangstelling uitgaat naar dat geheel. Waarin dus ook zelfs niet meer je verhouding tot dat geheel zo belangrijk is. Maar waarin dat geheel belangrijk is, en de vraag opkomt in hoeverre jij van dienst kunt zijn in dat geheel. 

Dat is eigenlijk, denk ik, het meest simpele wat ik ervan kan zeggen. Waarbij ik me bewust ben dat compassie pas kan intreden, wanneer je de betrekkelijkheid van je eigen aanwezigheid op aarde heel duidelijk gezien hebt. Wanneer je dus niet meer wonden hoeft te helen, jezelf hoeft te bewijzen, aandacht te vragen, maar waarin het heel duidelijk is dat je tot het geheel behoort en dat je daar verantwoordelijkheid voor hebt.

En ik denk dat wat wij meestal met ‘liefde’ aanduiden, dat daar de compassie meestal aan ontbreekt. Dat daar altijd de belangstelling voor de ander en voor het andere zo heel duidelijk de vervulling van jezelf is, en niet de vervulling van de ander en het andere.

Als ik dat allemaal zo stel, dan lijkt dat een soort van opgave, dan lijkt dat iets dat bereikt moet worden. Maar ik denk dat dat niet zo is, dat het veel eenvoudiger is, dat het afhangt van hoever je opmerkzaamheid reikt, hoever je aandacht reikt. Dat wil zeggen, of die aandacht zó kan zijn dat je je eigen rol daarin ook opmerkt. Dat je in dat aandacht geven, wat een hele onbewuste zaak is.
‘A
andacht geven’ – als ik dat zo zeg, lijkt dat een bewuste daad, maar dat is niet zo. Je ziet dingen, je hoort dingen, en dat betekent dus dat je aandacht kunt geven. Alleen, die aandacht heeft twee richtingen tegelijk, die is eigenlijk in eerste instantie gericht op wat het jou doet, en in tweede instantie op wat daarbuiten gebeurt. En dat heb je niet in de gaten. 

Ik heb heel vaak in gesprekken dat ik denk: ja, wat moet ik nou eigenlijk… Want er wordt eigenlijk alleen maar aandacht gevraagd voor ikke. En dat betekent dat je het niet kunt vernemen.
Zolang je aandacht voor ikke hebt, kun je niet vernemen. Dat gaat niet, dat is onmogelijk. Dan ben je verdeeld… Je kunt niet eens het antwoord vernemen.
Dus je zult daar opmerkzaam op moeten worden, wat je eigenlijk doet als je een vraag stelt.

En je bent er natuurlijk ook niet met te zeggen: oh, dan zal ik maar geen vragen meer stellen…
Want die behoefte is er in jezelf, die behoefte tot zelfverwerkelijking. En wat je ook eigenlijk altijd verteld wordt, is dat je op aarde iets te doen hebt. En maar zelden wordt er gezegd dat het gaat om bewustworden. Dat het gaat om het leren kennen van het hele mechanisme, dat je bent en waar je van afhankelijk bent – buiten dat je afhankelijk bent van duizend en één dingen buiten dat bewustzijn, als je het lijfelijk ziet.
Het bewustzijn is natuurlijk iets onzienlijks, dat is iets wat zich uitstrekt over de hele wereld. Alleen, wij zijn nog te klein om dat te beseffen, wij zijn nog te klein om te beseffen wat dat bewustzijn is. We hebben het eigenlijk gelokaliseerd in de vorm die we kunnen zien: ons lichaam. En zijn ons niet bewust van het feit dat dat lichaam, ook zo gewoon als we er naar kijken, een uitdrukking is van iets oneindig veel groters. En we friemelen en we foetselen en we knutselen aan de lokale entiteit, waarvan we zeggen ‘ikke’, en zijn ons niet bewust dat dat bewustzijn oneindig veel groter is. En dat, als er iets is waarvoor we op aarde zijn, dat het is dat we ons bewust worden.

En nou weet ik wel, dat loopt via de ik-lijn, dat loopt via het leren kennen van die kleine lokaliteit. Maar zo langzamerhand krijg ik het gevoel dat we onvoldoende beseffen dat dat het eerste station is, dat het niet datgene is waar het om gaat. En dat we in dat eerste station eigenlijk blijven steken. En wanneer merken we dat het beste, dat is als we sterven, dan merken we plotseling dat we in die lokaliteit zijn blijven steken. Maar we hoeven niet als geduldig vee te wachten tot we sterven. We kunnen vandaag en morgen en overmorgen ons hiervan bewust worden. We kunnen ons bewust worden van het feit dat we te klein bezig zijn.
En dan heb ik het helemaal niet over goede werken, dat is een gevolg, deugden en goede werken zijn een gevolg. Zolang je dat nastreeft, ben je juist in de lokaliteit. Want je doet dat vanuit de lokaliteit, en dan kan het dus nooit dat zijn wat je nastreeft. 

Wat je kunt doen is opmerken hoe je bewustzijn werkt, waar het in eerste instantie mee bezig is, vanwaar die aandacht gaat. Dat kun je opmerken!
Dat kan een verandering brengen, dat kan een wezenlijke verandering brengen. Dan is het echt niet moeilijk om jezelf te relativeren. En dan merk je dat al die verhalen over eenzaamheid en alleen zijn, die bestaan alleen maar in de lokaliteit. En dat wij daar zo vertrouwd mee zijn, met alleen zijn in de zin zoals wij het altijd voelen en gebruiken, komt omdat we niet in de gaten hebben dat ook dat bepaald is door die lokaliteit, door dat alleen maar lokaal aanwezig zijn. 

Dat we delen, dat we afscheiden, dat we afgescheiden zijn, is dit, dat we eigenlijk alleen maar voelen, denken, vanuit die lokaliteit. Die lokaliteit kan groter en kleiner zijn, dat hangt gewoon af van wat we tegengekomen zijn in ons leven, dat hangt af van de vermogens om ons bewustzijn te vergroten. Maar het blijft lokaal, het blijft afgescheiden, het blijft begrensd.
Wat we ons hele leven doen is elkaars begrensdheden aftasten, en daarin misschien verandering aanbrengen. Maar wat nodig is, niet alleen voor ons, maar voor de hele wereld, is dat wij die lokaliteit verlaten, doordat we opmerken, voor onszelf, hoe desastreus dat is. En alle inspanning die we ons getroosten, en die niet te maken heeft met dit, laten vervluchtigen.

Dat het bannen[1] van de lokaliteit niet vergeefse moeite is, want ik denk dat we er uiteindelijk van zullen leren, dat we uiteindelijk wel zullen gaan merken dat het zo niet gaat. Maar dat het toch, denk ik, goed is om jullie aandacht hiervoor te vragen. Zodat je enerzijds compassie hebt met de mens die zich nog altijd en altijd en altijd maar weer probeert als afgescheidenheid zich te verwerkelijken. Dat je daar niet boos over bent, dat je die niet minacht, dat je die niet geringschat. Als je probeert iets duidelijk te maken van wat daar plaatsheeft, maar dat je aan de andere kant heel duidelijk voelt dat je eigenlijk dag en nacht zou moeten geven aan het steeds helderder krijgen van deze fundamentele belemmering, die de eigenlijke bedoeling van het leven weerstreeft. 

De eigenlijke bedoeling van het leven is tenslotte heel worden, teruggaan naar de ene – daar mag je alle namen aan geven die je wilt – zodat jij en de ene niet meer onderscheiden zijn, dat je daar niet meer naartoe hoeft te werken. Dat je je dat niet eerst hoeft voor te stellen, om dan naar die voorstelling toe te werken: het godsbeeld, het wereldbeeld – je kunt er alle namen aan geven. Dat is toch wat we doen, we stellen het ons eerst voor en daarmee bestendigen we de afgescheidenheid.
We zijn niet in staat om te blijven bij een ingeving van het onzienlijke in onszelf. Dat vraagt grote bewustheid, om dat te laten voor wat het is, om daar niet mee aan de gang te gaan, om dat zijn werk te laten doen in je. En je ook niet bezorgd te maken of het wel goed is. Want zodra je de vraag stelt of het wel goed is, zit je weer in de normen, zit je weer in de oordelen, zit je weer in de voorstellingen. Want dat is de afgescheidenheid die zich die vraag stelt ‘of het wel goed is’.

Je kunt natuurlijk jezelf afvragen: ja, wat die man daar zegt, is dat eigenlijk geen fantasterij?
Onderzoek het dan. Voor jezelf. Want je kunt alleen maar zelf onderzoeken, je kunt alleen maar zelf dit duidelijk krijgen. 

Je kunt in je eigen leven opmerken dat, zodra de lieflijkheid van de compassie in je leven binnenkomt, je oneindig veel tijd krijgt. Dat plotseling de rekenmachine van het vinden van tijd, stilstaat. Want alles wat gebeuren moet dient zich vanzelf aan. En jij hebt voor jezelf daarvan niet nodig, je bent in dienst.
Het is heel heerlijk om in dienst te zijn. En je weet niet bij wie je in dienst bent. Want het is oneindig groot en het doet zich steeds anders voor. Het enige wat nodig is, is dat je dat wat voorligt, wat zich aandient, dat je daar gehoor aan geeft. 

In dat proces zul je opmerken – en dat is heel…, ja, je zult vaak om jezelf moeten lachen – want in dat proces zul je opmerken dat er nog ontzettend veel in zit van die oude, afgescheiden, betrokkenheid. Maar je beseft ook dat het niet anders kan, dat je die betrokkenheid hebt, die oude, afgescheiden betrokkenheid heb je. Maar je weet ook dat die voorlopig is, zoals je hele leven voorlopig is. En dat maakt dat het licht wordt, dat het niet zwaar is, niet somber is, dat er geen strijd in is – wat je zo vaak in de mystieke literatuur leest: strijd. Ik heb dat al altijd verdacht gevonden, het is geen strijd, het is een bewustwording.

En het begrip van goede werken, goede daden, vervluchtigt daarmee. Je kunt niet anders dan dat doen wat verenigt. Daar hoef je je niet voor in te spannen. Het is uitsluitend, maar dan ook uitsluitend, een kwestie van bewustwording. Vanuit die bewustwording komt alles voort.
Wij denken altijd dat je je eerst dan bewust wordt en dan moet je iets willen. Mensen, het is absoluut niet waar. Uit die bewustwording komt het vanzelf voort. Maar zolang je vanuit de lokaliteit, vanuit die afgescheidenheid, handelt, ja, dan is die hele machinerie nodig. Maar als je je ergens van bewust bent, dan hoef je niet meer te willen, dan doe je datgene wat duidelijk is. En dan is natuurlijk vanzelf de vraag afwezig: wat zou dat mij doen…
Want die vraag zit achter
alles bij ons, maar echt achter alles – en we zijn ons daar niet van bewust.

En we willen uit de alleenheid geholpen worden doordat een ander ons als het ware troostend bij de hand pakt, en zijn ons dan niet bewust dat we ons blij maken met een dode mus. Want dat is van de voorlopige.
Dat zullen we misschien nog eindeloos moeten herhalen, om dit te gaan beseffen. 

Als je hier maar een heel, heel klein beetje van beseft, dan komt er een grote rust in je. Je beseft dat dit proces tijdloos is. Het enige wat nodig is, is je ervan bewust te zijn, dan doet het zijn werk.
Dat meen ik echt, dan doet het zijn werk. Dan pas worden grenzen geslecht waar we altijd maar in ronddolen. En die we zoveel namen gegeven hebben als de taal toelaat, en het bewustzijn van de mensen die die taal gebruiken. Als je maar een heel, heel klein beetje, het eerste stofje bewustzijn is voldoende om het grote proces op gang te zetten. Het enige wat nodig is, is dat je jezelf vertrouwt in die lange, lange ontwikkeling die wij als mensen doormaken, die al duizenden jaren oud is, waarvan wij de erfgenamen zijn.
En op ons, of aan ons, is de mogelijkheid gegeven om niet te herhalen, om door te gaan. En ons ook niet te bekommeren om het feit dat we zo vaak en zo eindeloos herhalen. Dit is het begin. En dat begin vindt vanzelf zijn weg. En daar is niet, zoals Theo meent, een eind aan, dat gaat altijd door. Het is een voortdurende transformatie die plaatsheeft en die je meeneemt.

Ik hoop dat ik het een heel klein beetje duidelijk heb kunnen maken. Het is een hele fundamentele overgang die in je leven plaats kan hebben.

naar boven

Gesprek (fragment)

A.: Maarten, om uit die lokaliteit te komen waar je het over hebt, kun je dan zeggen dat, als je bewustzijn toeneemt, je aandacht zich richt op iets buiten die lokaliteit? En naarmate je daar gevoeliger voor wordt, het ik-bewustzijn dan terugtreedt?

– Maarten: Het is eigenlijk dat je in de afgescheidenheid je bewust gaat worden van iets wat allang tegenwoordig is en de afgescheidenheid terugbrengt tot zijn werkelijke proporties. Dat je je daarvan bewust wordt.
Het is iets heel lieflijks eigenlijk. Het is als het ware een grote warmte, die aanwezigheid, en die nu de kilte van de afgescheidenheid eigenlijk zo doordringt, dat je plotseling merkt ‘ik ben daarvan’. Terwijl je heel goed weet dat er nog een heleboel in jezelf is wat nog gelooft, zal ik maar zeggen, in die afgescheidenheid. Maar dat je merkt dat ook die afgescheidenheid eigenlijk altijd doordrongen is van dat andere. 

Het enige wat nodig is, is dat we ons bewust worden van het feit dat die grote volheid niet alleen om ons is, maar ook in ons is. Dan kunnen we ook compassie hebben met de toestand waarin we door de evolutie en door ons leven en door wat we doorgemaakt hebben, geworden zijn, en we laten dat proces van bewustwording voortgaan. 

En daartoe is een bereidheid en vertrouwen nodig. Dat zijn de twee dingen die nodig zijn. Bij die bereidheid hoort ook het niet-verontwaardigd zijn over de afgescheidenheid die je bent en zoals je je ook gevoeld hebt. En tevens te zien dat die afgescheidenheid nodig is om tot besef te komen. Dus dat je niet boos bent over wat ons is aangedaan, maar dat je ziet dat het nodig is. Het is geen kinderziekte, het is geen ziekte, het is niet slecht – het is noodzakelijk. Want anders zijn we net als de dieren, alleen maar helemaal goed, zonder te beseffen dat het niet goed is. 

Dat zelfbewustzijn, wat we tot nu toe gebruikt hebben om zo duidelijk te bepalen ‘wie ben ik’ en ‘wat is de wereld, wat is buiten, wat is niet-ik’, is zo nodig. Zo worden wij ons bewust van de plaats van dat ik, wat een instrument is van mogelijke verwerkelijking vanuit het geheel.


– B: Nog een vraag. Zorgen voor mensen die ziek zijn, sterven, gaat voor mij altijd samen met je schuldig voelen. Er zijn altijd momenten dat je aan jezelf denkt, dat je er geen zin meer in hebt. Als je zegt dat je compassie hebt, dat je dan geen schuldgevoelens meer kent, waar zit dan dat verschil.

– Maarten: Dat je in die zorg meent dat je meer kunt doen dan je doet. Daarin zit dat gevoel van ‘ik schiet tekort’. En op dat moment is dat een acute constatering van jezelf, en ik denk dat die juist is. Maar wat jammer is, is dat je jezelf schuldig acht. Terwijl het waarschijnlijk zo is dat wat je op dat moment doet, alles is wat kan, met zoals jij bent op dat moment. Want dat schuldig voelen is altijd, denk ik, dat je een idee hebt van ‘de ideale B. zou dát doen, maar die B. die er is die doet dit’.
Maar die ideale B. is er niet. Die zit in jou, zoals je je hem voorstelt.

– B.: Dat is een norm die ik mezelf stelt.

– Maarten: Ja, die stel je jezelf. En dat is niet niks, hoor B., om daar doorheen te komen, om jezelf te bevrijden van de voorstellingen die je waarschijnlijk niet alleen maar zelf gemaakt hebt, maar die vele mensen je met de allerbeste bedoelingen hebben aangepraat. En je hebt er misschien over gelezen, en afijn, de wereld is er vol van hoe we zouden moeten zijn. En dan voel je je natuurlijk altijd pover.


[1] Moeilijk verstaanbare passage (red.). 

naar boven