De innerlijke reis

Huissen juli 1993 | Vrijdagavond
Inleiding
[download]

Meditatie is iets wat geen hobby kan zijn, wat geen vervulling van verwachtingen kan zijn, wat niet meer is maar ook niet minder dan het liefdevolle onderzoek van jezelf zoals je bent – van jezelf zoals je geworden bent. Komende vanuit het onbekende, komende vanuit het onnoembare, via geboorte – wat een hoofdstuk apart is – tot in deze wereld glijden. En geleidelijk aan je terecht vinden in deze wereld, die wij mensen geschapen hebben, met de mogelijkheden van ons bewustzijn, met de ervaringen die we opdoen.

Als ik dat zo zeg: ‘ervaringen die we opdoen,’ dan moet ik daar onmiddellijk aan toevoegen dat die ervaringen voor het overgrote deel – bijna helemaal – bepaald zijn door het programma wat bij jou ingevoerd is. Dat programma bestaat uit morele gedragsregels, ethische gedragsregels, economische gedragsregels.
Dat is wat ingevoerd is. En daarnaast wat wij de ‘instincten’ noemen, instincten van zelfhandhaving – dat is ook vaak zelfverdediging – en voortplanting, wat voor ons tegenwoordig als ‘seks’ geldt.
Dat is heel abstract gezegd de stof waaruit ons bewustzijn is samengesteld. 

Het is uiterst gecompliceerd. Ieder van ons is door die molen gegaan, vanaf het moment dat je ouders begonnen met je op te voeden tot aan nu toe. En je bent je daarvan niet bewust. Nauwelijks bewust.
Dat programma, dat dus ook alle gevoelens bevat – want er zijn nooit ervaringen zonder gevoel, zelfs een wiskundige heeft gevoel, ook als hij wiskunde bedrijft – dat hele programma is hetgeen ons in staat stelt te ervaren, in staat stelt te benoemen, in staat stelt via de taal met elkaar uit te wisselen.
De uitwisseling via de lichaamstaal is vrijwel verloren gegaan, ook in de landen waar ik het nog gekend heb is het verloren gegaan. We zijn dus aangewezen op de taal.

Maar het is goed om je bewust te zijn dat die taal noodzakelijkerwijs een beperking is. Die taal is, in vergelijk tot het geheel van je bewustzijn, maar een armzalig gedeelte. Maar we hebben niet veel méér, nu we die andere talen helemaal niet meer bezitten, is dit onze enige mogelijkheid.
Toch weten we allemaal dat we daar buiten om heel duidelijk gevoelens van nabijheid en van onverschilligheid kunnen hebben ten aanzien van alles – niet alleen ten aanzien van mensen, maar ten aanzien van alles: een kamer, een huis, een boom, een mens. Daar hebben we voorkeur en afkeur in. En we zijn onwaarachtig als we dat niet toegeven, dat is gewoon zo. Alleen, het is natuurlijk dwaas om te denken dat sympathie en antipathie maatgevend zijn. Ze zijn maatgevend omdat wij maar zo’n heel klein, beperkt gedeelte van ons bewustzijn gebruiken. We hebben veel meer. Maar we doen er niet goed aan om vanuit dat beperkte wat ons bewust is, te gaan fantaseren, om sprookjes te gaan verzinnen. Want dan zijn we bezig met de zaak te vervalsen. En dat gebeurt heel veel, zeker in de meditatie gebeurt dat heel veel. 

Houd je aan de basis, de basis die je bezit, de basis die je kent. En probeer die goed te leren kennen. Want in dat goed leren kennen van die basis die je bent, is er een kans dat dat andere, wat niet binnen die beperking valt, zich aan je openbaart.

Wat ik nu hier zeg betekent dus letterlijk dat je er niet over kunt gaan-zitten-denken. Je kunt wel kennis nemen van wat er in je omgaat. En ook dat is al, lijkt mij, een bijzonder ingewikkelde zaak, omdat het moment dat je iets van jezelf opmerkt, je er ook een oordeel over hebt. Mensen die denken dat ze geen oordeel hebben, zijn gewoon ongevoelig en dom. Want je hébt dat oordeel. 

Hiermee is het cirkeltje rond, want dat betekent dat je niet zomaar op wat je opmerkt kunt afgaan. Dat je je bewust moet zijn dat de wijze waarop je opmerkt, afhankelijk is van je opvoeding, van je hele voorgeschiedenis tot aan dit moment toe.

Ik weet niet of jullie beseffen wat dit betekent. Dat betekent dat je niet kunt gaan discussiëren erover, en, zoals dat heet, ’van mening verschillen’. Je kunt dit eigenlijk alleen maar in jezelf gaan beseffen, er rekening mee houdend dat je oordelen hebt. En dat juist die oordelen je beletten om datgene wat je meent te ervaren, meent te ervaren – niet wat je ervaart, maar wat je meent te ervaren – om daar doorheen te komen.

Dat betekent dus eigenlijk dat je bereid moet zijn om van jezelf te zeggen: ik weet het niet.
Ik heb dat al verschillende keren gezegd, en jullie geloven het allemaal, maar je moet het voor jezelf verifiëren. Dat je dus inderdaad zegt: ‘ik weet het niet, en ik kan het ook niet van buitenaf krijgen. Ik kan het dus niet van een boek krijgen, ik kan het niet van een ander horen, ik kan het alleen zelf ontdekken. En ik houd me daaraan! En ook als het fout is, ik houd me eraan.’
Anders kom je nergens – als je niet het risico neemt, of wilt nemen, dat je niet het juiste ervaart, dan kun je beter het hoofdstuk meditatie dichtslaan. Het kan alleen maar vanuit de positie van ‘ik weet het niet, ik ervaar wat en ik probeer die ervaring voor zichzelf te laten spreken, ik heb er geen oordeel over’.
En je merkt natuurlijk, als je niet dom bent, dat je wel een oordeel hebt.

Wat is daarvoor dan nog mogelijk? Dat je blijft luisteren, dat je blijft kijken, dat je blijft opmerken, dat je die oordelen langzamerhand grondig leert kennen. En dat je dus niet een ander ervan gaat beschuldigen dat jij die oordelen hebt. Je hebt ze zelf tot je genomen, weliswaar voor het grootste gedeelte onbewust, maar je hebt het wel gedaan.
Dat betekent dus – en dan komt het woord ‘liefde’ om de hoek kijken – dat je bereid moet zijn om eindeloos al datgene waar je een oordeel over hebt, toe te laten, toe te laten, toe te laten… Totdat je heel goed gaat onderscheiden wat je oordeel is, en wat de stimulans is die maakt dat je ervaart. 

En dan ga je opmerken – dat is dus een hele tijd later – dat je lichaam daar een grote rol in speelt, dat ook je lichaam, doordat je erin geleefd hebt zoals je geleefd hebt, bijzonder ongevoelig is. En om dat lichaam ook een kans te geven om zich uit te spreken op zijn manier, moet je er ook die liefde hebben om eindeloos dat lichaam te ervaren. En het niet te beschouwen als een onwillige ezel die door stokslagen voortgedreven moet worden. Want meestal doe je dat. En je doet dat omdat je dit of dat wilt, of omdat je vindt dat die en die aan zijn trekken moet komen, en afijn, eindeloos veel. En we worden nog geholpen door de christelijke gedachte dat we altijd voor een ander klaar moeten staan, dat die ander voorgaat, zodat we eindeloos achter onszelf aankomen. Totdat ons lichaam op een dag de brui eraan geeft en ons ziek doet voelen.

Wat ik nu hier heel kort beschrijf is het hele gewone leven van ons allemaal. En nou is de moeilijkheid dat we niet moeten zeggen: oh, oké, dus de weg van het lichaam, ik ga zitten en daarin gebeurt het. Of, dat is de andere kant: ik zal proberen inzicht te krijgen in mijn bewustzijn, en dat zitten, dat komt wel.
Ze zijn allebei nodig, allebei zijn ze nodig. Want wij, ik, ben de basis van mijn gevoelens, ik ben de basis van mijn gedachten, ik ben de basis van mijn oordelen, en daarmee ben ik de basis van mijn handelingen. En we zijn gewend – en langs een omweg lijden we daaronder – dat, vooral voor dat handelen, allerlei codes en gedragsregels zijn. Voor die oordelen net zo. En er wordt eigenlijk gevraagd dat je dat allemaal loslaat…

Dan is het eerste wat in je opkomt: ja, maar waar kom ik dan uit, als ik helemaal geen richtsnoer meer hebt en helemaal aan mezelf overgeleverd? Dat is voor vele mensen een reden om af te haken, openlijk of langs een omweg.

Dus dat onderzoek is geen sine cure, die bewustwording is geen sine cure, dat is een totaal proces. En als het niet totaal is, is het niet de moeite waard. Het is of totaal, of het is niet.
Wat we in de loop van duizenden jaren als mensen geprobeerd hebben, is te weten te komen wat voor voorwaarden er zijn om dat onderzoek waar ik het nu over heb, mogelijk te maken. En er zijn een heleboel systemen uit ontstaan, er zijn een heleboel meditatiewijzen uit ontstaan. Maar dit is waar het om gaat.
Wij leven vandaag, in 1993, met het bewustzijn van de mens van deze tijd, in dit land, deze christelijke cultuur – ook al zijn we helemaal geen belijdende christenen meer – met een morele, sociale gedragsstructuur waar we ons ook nauwelijks van bewust zijn, maar aan de hand waarvan we elkaar wel beoordelen.
Dus kunnen we ons maar ten dele spiegelen aan wat er ingesteld werd door de mensen die bepaalde meditatiesystemen hebben ontwikkeld. En dat is niet één mens, dat zijn telkens opvolgend meerdere mensen. Wat ik nu vertel is gewoon de geschiedenis van de meditatie. Ik spreek daar helemaal geen oordeel over uit, ik vertel alleen hoe het gegaan is. En al die mensen die daaraan meegewerkt hebben, zaten in een bepaald bewustzijn, in een bepaalde tijd, in een bepaald land, in een bepaalde cultuur. En nu moeten wij eigenlijk uitvinden, voor onszelf, wat daarvan dermate universeel is, dat het misschien ook voor ons nog geldt.
Dat is onze opgave, dat is niet iets wat ik nu zo stel, van: kijk, daar sta je nu voor. Wat ik vertel is gewoon een beschrijving.

Dus je kunt niet terugvallen op een religieus stelsel, je kunt niet terugvallen op wat zen tot nu toe gedaan heeft. Je moet voor jezelf uitvinden wat daarvan voor jou behulpzaam kan zijn bij dat totale onderzoek.

En dan kom je natuurlijk onmiddellijk op de moeilijkheid te stuiten, dat bijna ieder van ons is gaan mediteren omdat hij met een moeilijkheid zat, met een probleem zat, dat hij ontevreden was, dat hij het gevoel had: er ontbreekt iets.
Dat is natuurlijk het slechtst denkbare uitgangspunt, maar zo is het, zo gebeurt het. Dus daar ga ik gewoon vanuit.
Je begint eraan op een manier die eigenlijk nog niks met meditatie te maken heeft. En je gaat langzamerhand ontdekken dat dat probleem, die moeilijkheid, je ongewild en ongeweten een kans geeft om te ontdekken wat het is, wat luisteren betekent, wat kijken is, wat voelen is, wat je lichaam is – geen pakezel, maar een soeverein iets wat geëerbiedigd moet worden. Zoals alles geëerbiedigd moet worden: de deurknop, het stofje, de boom, de ziekte, het lijden. Daar moet je je dus niet van ontdoen, dat wil doorleefd worden.

Wat wij hier kunnen doen in zo’n week dat we met elkaar dit proberen, is, wat de collectiviteit betreft, wat de groep betreft, het zó in te richten dat we elkaar zo min mogelijk storen. Dat betekent dat in die kostbare tijd van het zitten we elkaar zo min mogelijk storen.
Dat betekent dat we niet, zoals ik tot nu toe heb gezegd, bijvoorbeeld gaan lopen op een moment dat het ons uitkomt. Dat ik dus weer – en dat is dus alleen omdat we in een groep zijn –  zoals vroeger na vijfentwintig minuten de bel luidt, en dan kunnen we tien minuten gaan lopen. En dan bel ik weer en dan gaan we weer zitten.
En omdat ik zo langzamerhand in de loop van de tijd gehoord heb dat mensen soms op een dag geen bewustmakingsoefeningen willen doen, geen gesprek willen, geen toespraken willen, dat ze willen zitten, geef ik de mensen de vrijheid om uitsluitend deel te nemen aan gezamenlijk met elkaar zijn, als je dat belangrijk vindt. Iedereen is vrij dus om met bepaalde programma onderdelen niet mee te doen.
Dan zul je zelf ontdekken dat dat algemene programma een zinvol iets is, als jullie althans de intensiteit die ik opbreng, ook proberen op te brengen. Als jullie dus niet denken: Maarten zal het wel vertellen en wij gaan er wel achteraan.
Dat is de slechtst denkbare positie. En het jezelf afvragen of wat ik zeg, of wat een ander zegt, wel juist is, is ook iets wat je zo min mogelijk moet doen. Je kunt wel constateren: dit is voor mij zinvol, dat is voor mij niet zinvol, maar daar houdt het mee op. Begeef je dus niet in een discussie, ook al is die in jezelf. Het heeft geen zin! Daarom heb ik dat ingesteld.

En dan is er iets anders bij en dat is onvermijdelijk: natuurlijk heb ik autoriteit, en natuurlijk hebben jullie daar last van. Dat is zo. Dat wil ik dus minimaliseren. Het programma is zó dat we, buiten de lichaamsbewustmaking-oefeningen, een inleiding van mij hebben, dat we een gesprek hebben, in drieën gesplitst in kleine groepjes. Tot nu toe was het zo dat ik behoorde tot een van de groepjes, ik bleef hier met de microfoon en mijn autoriteit, en de andere twee groepjes hadden de vrijheid om alleen maar zichzelf te zijn.
Ik zal er bij de gesplitste besprekingen
 niet meer zijn. Ik ga dus gewoon de zaal uit, het wordt niet opgenomen, je hebt dus alle vrijheid om aan de hand van mijn inleiding of vanuit je eigen ervaring, met elkaar van gedachten en van gevoel te wisselen.
En we hebben ‘s avonds, naar aanleiding van die inleiding en naar aanleiding van wat er in die gesplitste groepsgesprekken is geweest, nog een gezamenlijk gesprek van alle mensen bij elkaar, ‘s avonds, na het avondeten.
We moeten nou maar eens proberen hoe dat is, of wij die vrijheid die ik jullie hiermee van harte geef, ons ook ten nutte kunnen maken, of we daar iets mee kunnen doen.

Het traditionele zen-systeem is heel eenduidig daarin, dat zegt: dan en dan zitten, dan en dan spreken – en dat is in hoofdzaak dat de meester spreekt en de leerling heeft vier à vijf minuten op een dag dat hij iets zeggen mag tegen de meester. En dat wordt goed- of afgekeurd, en dat is dat.
Ik denk dat tot op de dag van vandaag een heleboel mensen dat een goed systeem vinden. Het is duidelijk, je wordt eigenlijk bij de hand gepakt en je kunt rustig vertrouwen op wat er gaat gebeuren.
Dat rustige vertrouwen is een goede kant eraan, dat geef ik jullie dus niet. Ik heb vertrouwen in júllie, ik heb vertrouwen in ieder van jullie. En ik denk dat ieder mens dit kan, zonder leiding, zonder hulp.
Dat is een heel subtiel iets, want natuurlijk is er hulp van mij uit naar jullie toe, maar ook van jullie naar mij toe. Natuurlijk is er hulp van jullie onderling onder elkaar. En dat is een goed ding, daar komen we mee verder – ‘verder’, wil zeggen: worden we ons meer bewust, worden we ons ook bewust dat onze verontwaardiging over veel in de wereld berust op het idee dat wij zouden kunnen weten. En dat is gewoon niet waar.

De vraag is dus: zijn we bereid die innerlijke reis te maken. Die innerlijke reis waar we steeds opnieuw voor verrassingen komen te staan, voor niet-begrijpen. En dat we dat niet-begrijpen niet veroordelen, denken dat er een kortere weg is naar wél begrijpen – ‘begrijpen’ is een verkeerd woord, maar het geleidelijk aan gaan beseffen van de grote samenhangen die ons hele kleine, nietige leven ver te boven gaan. Waar je dus niet over kunt bakkeleien. Je kunt alleen maar bakkeleien over dat kleine stukje dat je bewust gemaakt hebt. En daar brengen we meestal ons leven in door. Totdat dan de dood komt en op een hele vriendelijke manier alles uitwist.

Dat is niet zo’n plezierig perspectief. Daarom is het heel noodzakelijk dat je dezelfde ernst die je hebt als je voor het sterven staat, vandaag hebt, en morgen, en overmorgen. Waarin niets te verdedigen valt, maar waarin je ingaat tot de grote samenhang. En waarin je gaat beseffen dat het een voorrecht is dat je mag leven. Zeker in de omstandigheden waar wij in zijn. Ik denk dat er miljarden mensen zijn die het onmogelijk als een voorrecht kunnen voelen, omdat ze verhongeren, uitgemoord worden, bedreigd worden. Maar wij worden niet bedreigd. Ja, je kunt je altijd bedreigd voelen, altijd, maar dat bedoel ik niet. Maar dat we echt gaan beseffen dat wij ongelooflijk bevoorrecht zijn dat we dit kunnen doen, dat we tot mens kunnen groeien. Niet alleen maar gestuurd door het programma dat we in ons opgenomen hebben, maar vanuit een innerlijke richting. Daarbij kun je dat programma heel goed gebruiken, dus niet: dood aan het denken, niet: dood aan het voelen. Maar dat je gaat beseffen dat alles wat je je verworven hebt in dit leven, ten goede aangewend kan worden als je je eigen innerlijke richting vindt, je eigen weg vindt.

De weg is eigenlijk alleen maar een richting. Het is geen weg die er al is, hij ontstaat achter je als het ware. Terwijl je gaat ontstaat de weg. Dat is het eigenlijk, hij is er niet, maar door jouw eigen richting ontstaat er een weg.
Dat is een heel groot wonder. Je ontdekt de samenhangen door te leven, niet door erover te fantaseren, maar door te leven. En in dat leven kan het gebeuren.

Wat wij hier proberen te doen is dus elkaar helpen in die week om duidelijker voor onszelf te beseffen waar het om gaat. Als dat gebeurt, is het fantastisch, dat is echt fantastisch. Maar als we blijven steken in: oh, dat gedeelte van het programma was leuk … en dat was niet zo leuk … en hij was eigenlijk erg fijn … en zij was zo vervelend – dan is het een verloren week. Dan zijn we gewoon bezig zoals we altijd bezig zijn. En al helemaal niet van: ‘wat is nou het juiste’, want dat kun je toch nooit weten, wat vandaag het juiste is, is morgen niet het juiste en overmorgen ook niet en over-overmorgen ook niet. Dus al die zekerheden zijn er niet. Het enige wat misschien continuïteit heeft is die richting die je gaat ontdekken en die jou in staat stelt om in de omstandigheden waarin je nu bent verder te gaan. En achter je ontstaat de weg.

Wat we nu in al die jaren, niet alleen hier, maar ook honderden jaren voor ons en achter ons, gedaan hebben is ons beraden over die weg. En dat kan niet. Die weg ontstaat, steeds opnieuw. En je kunt alleen – dat is wat je uit de geschiedenis kunt leren – gaan zien wat werkt en wat niet werkt. En daar kun je gewoon je voordeel mee doen. Maar je kunt nooit op een dag zeggen: dát is het, zó moet het. Dat gaat niet.

Als je dat allemaal voor lief wilt nemen – en ik bedoel letterlijk: voor lief nemen – dan kunnen we werken met elkaar. En dan vergeten we alles wat er al zo geschreven is over de verlichting en over de leegte en over de volte, afijn, eindeloos. Dan gaan we beginnen bij het begin: bij onszelf zoals we zijn. We zien onze verontwaardiging, we zien ons eigen plezier, we zien waarvan we genieten, we zien waar we bang voor zijn, we zien waar we wel alleen willen zijn, maar toch wel nabijheid voelen.
Wat ik nou zo heel kort zeg, is heel veel: alleen zijn en toch nabijheid voelen.

Dat is het hele proces en daar staan we met z’n allen in. En in zo’n week, waar de zorgen van het gewone leven van ons afgenomen zijn, kunnen we makkelijker, beter, directer, erop ingaan. Maar naar ik hoop is dat een aanloop om thuis te zien wat je nou echt nodig hebt van dit leven. En hoeveel je ervan kunt missen.
Dat is een hele uiteenzetting. Want je hebt ook met anderen rekening te houden. Moeders hebben met kinderen te maken. En in het huwelijk heb je met de ander te maken. Dat is al een heel ingewikkeld iets.
Hoe moet je daarin, in dat leven wat zoveel hele gewone verplichtingen heeft – een kind moet aan zijn trekken komen, gelegenheid hebben om zich te ontplooien, dat betekent een heleboel; je partner moet tot ontplooiing kunnen komen, dat betekent een heleboel. En dat kun je niet binnen regeltjes vangen, je kunt niet zeggen: ja, dan moet ieder daar en daaraan voldoen. Zo werkt het niet. 

Dus eigenlijk is het hele leven meditatie, dat wil zeggen, ingaan op wat er in jou gebeurt, in antwoord op wat er buiten jou gebeurt. Dat je ontdekt in hoeverre jij in dat antwoord een verdediging hebt ingebouwd, een idee omtrent hoe het zijn moet, hoe een samenleving in zo’n klein verband zou moeten zijn. Want als je daar een idee over hebt hoe dat zou moeten zijn, dan is opmerken, dan is bewustworden, niet meer mogelijk. Dat gaat dan niet meer. Want dan toets je het voortdurend aan wat jij vindt dat het moet zijn. En zo doe je dus aldoor.

Ik zou het anders kunnen zeggen: kun je dus stil zijn in je leven, in je gewone dagelijkse leven, waarin honderd-en-een dingen moeten gebeuren – ze moeten gebeuren. Daarbij is dat zitten op dat bankje nog heel eenvoudig. Toch heb je dat nodig om tot bewustzijn te komen van wat er allemaal in je omgaat, hoe je je verhoudt. Maar de test zit in het gewone leven.
Voor de meesten van ons zit er tussen het bankje en het gewone leven een scheidsmuur, dat is iets wat niet in elkaar overvloeit. En dan kunnen we fantastische dingen bereiken terwijl we op het bankje zitten, maar als ons gewone leven een heel ander iets is, dan is er iets geks aan de hand.

En kun je jezelf als je dan in dat gewone leven bent, vergeven dat je die concentratie of die liefde die je op je bankje misschien hebt, niet hebt. Kun je jezelf dat vergeven? Of ben je dan boos. Het is echt een hele wezenlijke vraag. Of wil je jezelf dwingen net zo sensitief, net zo leeg te zijn als op je bankje. Dan ga je een Don Quichotte spel spelen, strijd tegen windmolens. Dat kan niet. 

Dus die verandering in je gewone leven is ook niet iets van ‘roef-roef’. Het is een gestadig ermee omgaan, het is een gestadig liefhebben. Niet omver geblazen worden als de omstandigheden soms bar en boos zijn. En te gaan beseffen dat die barre en boze omstandigheden die je schijnbaar overrompelen, bij je horen.
Dat klinkt heel gek, maar die horen echt bij je. Die zijn niet door een of andere wraakzuchtige god opeens over je heen geworpen, maar dat hoort bij je.
Dat is dus iets wat vraagt om bewust gemaakt te worden in jezelf – en daarmee vanuit een schijnbare aanval verandert in een zege. Dat hebben jullie natuurlijk al een heleboel keren gehoord, in alle religieuze literatuur komt het voor. Maar ik meen het echt: het hoort bij je, het is er voor jou, en voor jou alleen, tussen al die miljarden mensen. Dat is fantastisch. Zoals het geluk ook niet iets algemeens is. Het is iets wat ontstaat als de mens de juiste verhouding vindt tot de situatie waarin hij is, tot de mensen die om hem een zijn, tot de wereld waarin hij leeft.

Dat is dus iets heel anders dan die problemen waar we altijd maar in rondkarren. Hoe word ik gelukkig. Hoe moet ik van mijn pijntjes af. Het is een totaal ander iets. En het is iets heel moois. Je gaat beseffen dat alles wat je overkomt met jou te maken heeft.  Alles wat je overkomt, dat jij dat bent, en dat je het kunt beseffen.

Nu neem ik even een sprong naar iets heel gewoons tijdens deze week. Ik heb steeds gevraagd om tijdens het eten niet te praten, in de pauze niet te praten. Laten we dat nu loslaten en de verantwoordelijkheid aan jullie geven. Dus niet meer als een schoolmeester optreden en zeggen: kijk nou eens voor jezelf in dat bewustworden, in hoeverre dat praten met elkaar zoals we gewend zijn, een hulp is of dat het geen hulp is.
Ik spreek daarbij geen oordeel uit. Maar dat je er een beetje voorzichtig mee omgaat. Dat je niet aanneemt dat als je naast iemand neerploft die je wat mee te delen hebt, dat dat voor die ander op dat moment het meest gunstige is. Je gewoon bewust te worden. Dat betekent dat je je afvraagt: zou ik dat wel doen? Niet omdat ik dat nou gezegd heb, maar gewoon vanuit jezelf.
Bij Tony Packer hebben ze daar een leuke tussenoplossing voor, dat je iemand een papiertje geeft dat zegt: ‘ik zou graag met je spreken’.
Maar ik denk dat dat niet eens nodig is. Als je die voorzichtigheid hebt, dan denk ik dat het voor elkaar komt. Het is natuurlijk een experiment, maar ik heb er mijn hele leven niet tegenop gezien om experimenten te ondernemen. We moeten maar zien, kijken wat dat oplevert. 

Dus ik zeg niet: ‘ga praten,’ ik zeg ook niet: ‘houd je mond.’ Maar probeer eens je bewust te maken: wat is het nou voor mij op dit moment het meest belangrijke waar ik mee bezig ben. En soms heb je behoefte om dat met een ander te delen. Dat is een hele menselijke trek. Ik hoor het professor O. zeggen, een fantastische man, die had het over het ‘donderende zwijgen’ van de Boeddha. Hij zei: “Wij houden dat niet uit, wij gewone mensen hebben behoefte soms om met elkaar iets te delen. En als we te vroeg proberen het donderende zwijgen van de Boeddha in ons leven in te lassen, dan raken we hopeloos achterop.”
Die behoefte om te delen is, denk ik, ook bewustwording, heel intense bewustwording soms. Sluit die dus niet buiten. Maar probeer je steeds bewust te zijn van: wat doe ik nou eigenlijk. En dat niet op een sombere, pessimistische, akelige manier. Want het is ook een vreugde. En probeer dat te ontdekken… 

Het is net als in het liefdespel, als je je eigen genoegdoening – en nou zeg ik het heel vriendelijk – najaagt, dan is het geen liefdespel. Dan is het wel een spel, maar dan is het geen liefdespel.
Het is heel subtiel. Dat kun je niet uit een boek leren, dat moet je uit het leven leren, dat moet je uit jezelf leren. Dat kun je niet op een dag vaststellen. Dat laat zich alleen van moment tot moment ontrafelen. Dan ga je ontdekken – dat geldt niet alleen voor het liefdespel – dat het een grote vreugde is dat het geheel, dat is én de ander én jij en alles wat daarmee samenhangt, tot ontplooiing komt. Dat dat elkaar steeds beïnvloedt en elkaar tevens volkomen vrijlaat.
We denken altijd: vrijlaten betekent niet beïnvloeden. Dat is onzin. Je beïnvloedt elkaar altijd, ook al wil je dat niet. Dus jaag geen schimmen na, maar leer je eigen invloed kennen. Dat is meditatie.
Daar zullen we proberen met z’n allen deze week een klein beetje aan te werken. 

Misschien is het een experiment wat heel fijn is. En ook als het niet heel fijn is, dan is het waarschijnlijk waard om geprobeerd te hebben, om eens de regels los te laten.
Dus het enige wat ik nu voorstel is dat als we zitten, we ons zitten zoveel mogelijk heiligen, en dat we lopen op een bepaalde tijd doen – dat we dat niet hoeven, als je een uur zit hoef je niet te lopen. Maar ga dus niet in de tijd dat niet de hele groep loopt op jezelf lopen. Doe dat niet. En als je om wat voor reden ook een aantal programmaperiodes hebt gemist, kom dan binnen op het moment dat je dus weet – dat kun je aan het belletje horen – dat er gelopen wordt. Dan kun je gerust binnenkomen, dan stoor je niet.

Zo mensen, dat was een heleboel.


naar boven