De noodzaak op jezelf in te gaan

Huissen juli 1993 | Maandag
Inleiding
[download]

Ik realiseer me dat om het goed te doen, ik met ieder van jullie iedere dag een individueel gesprek zou moeten hebben. Dat kan niet vanwege het getal. Waarmee ik eigenlijk wil aangeven dat een werkelijk gesprek iets is wat niet zo plotseling maar kan. Je moet elkaar daarvoor meerdere malen zien, meemaken, niet alleen om dat wat er gezegd wordt, maar dat wat iemand is, wat hij meebrengt zonder dat hij iets gezegd heeft, wat hij is zonder dat hij zijn mond nog heeft opengedaan.
Want we proberen, denk ik, met meditatie is aan de wortels te komen, aan de innerlijke structuur, die natuurlijk als mens algemene wetten heeft, maar die bij ieder van ons op een andere manier werkt. En doordat hij anders werkt – want geen twee mensen zijn gelijk – zijn de eventuele stoornissen op een andere manier tot stand gekomen. En als je dus met elkaar in een echt gesprek wil, moet je vrij snel achter die speciale constellatie komen waarin dat algemene zich verbijzonderd heeft.

Het lijkt, als ik het zo stel, een moeilijkheid extra. Het is natuurlijk ook de grote kans, het vraagt die intensiteit waarin je elkaar bereikt. Onafhankelijk van het feit dat de één vragen stelt en de ander in alle nederigheid probeert antwoord te geven, die die ander inzicht in de vraag geeft. Want een antwoord is in hoogste instantie alleen maar een verwijzing naar de vraag zelf, een antwoord wat je de vraag ontneemt is een slecht antwoord. Dat is een antwoord wat op autoriteit berust.
Autoriteit is een verschijnsel waar we dagelijks mee te maken hebben en waarvan we waarschijnlijk onvoldoende bewust hebben wat die autoriteit allemaal doet, en hoe we daar slachtoffer van zijn. Want autoriteit berust in hoofdzaak op het feit dat er iemand is die jou autoriteit verleent. En vaak is het zo dat je iemand autoriteit verleent, omdat je gemerkt hebt dat anderen die mens autoriteit verleenden. Dat kan zijn omdat hij een diploma gehaald heeft, specialist is, het kan zijn omdat mensen gemerkt hebben dat iemand werkelijk iets te vertellen heeft.
Als je die mens dus autoriteit verleent en hij vertelt je dan wat en het zegt je eigenlijk niks, dan ben je in eerste instantie geneigd om naar jezelf te kijken en te zeggen: daar deugt iets niet met me, want ik snap het niet wat hij te vertellen heeft.
En dan is natuurlijk de zaak geblokkeerd.

Dus van deze zaken moeten we ons echt goed bewust zijn. Dat het autoreitsverschijnsel niet vastzit aan een bepaalde groepering, maar dat die dus in onszelf in hoofdzaak aanwezig is.
En dan wordt het natuurlijk altijd een hele ernstige zaak. Zodra je iemand autoriteit verleent, dan moet je voldoen, dan moet je voldoen aan de raadgeving. En jullie denken natuurlijk: waar heeft hij nou allemaal over, daarvoor zijn we niet gekomen.
Maar dit is iets wat heel basaal is, wat aan de wortel ligt van de verstandhouding tussen mensen. Dus in het besef dat ik eigenlijk onvoldoende kan doen wat ik zou moeten doen, proberen we het toch maar.

Gisteren in de nabespreking zijn we blijven steken bij wat ik toen even terloops heb aangeraakt, en dat is dat verschijnsel dat wij van alles wat ons overkomt, elke ervaring, maar zo’n heel klein stukje bewust krijgen. En dat ene bewuste stukje – dat maar een heel klein onderdeel is, dat weet ik nu vreselijk goed, dat is echt minuscuul, datgene wat je bewust hebt – wordt in de herinnering opgeborgen en dat is het arsenaal waarover je beschikt. Terwijl je in feite – omdat het gelukkig wel zo is dat we alles registreren, echt alles – over een onmetelijk veel groter arsenaal zou kunnen beschikken. En alleen als je door speciale omstandigheden ertoe gebracht wordt om bij dat stukje, wat je je bewust gemaakt hebt en wat dus de herinnering is, langer stil te staan, dan waaiert het uit naar dat vele wat tegelijkertijd met dat kleine stukje wat je je bewust gemaakt hebt, aanwezig is geweest.
Waarmee ook weer aangegeven wordt hoe aanvechtbaar ons tijdsgevoel is. Want het kan zijn van zestig jaar geleden, maar als je er lang genoeg bij stilstaat, bij dat bewuste stukje, dan is alles van zestig jaar geleden springlevend aanwezig, exact. Dat kun je meten aan het feit dat je in bepaalde omstandigheden, in een bepaald land bent geweest, bepaalde mensen hebt gekend, en het is exact aanwezig!

Wat betekent dit. Ten eerste dat je veel en veel groter bent dan je bent. Dat is één. En ten tweede – en dat is waarschijnlijk nog bijna aangrijpender –  dat je heel onbewust weet dat er die geweldige kloof is tussen wat je denkt te zijn, waarvan je zegt ‘dat ben ik,’ en wat je in feite bent: oneindig veel groter. En dat die spanning maakt – en dat is waar ik eigenlijk op wijzen wil – dat die spanning maakt dat je altijd vernauwd bezig bent, dat je dus niet over alle gegevens beschikt waar je in je leven doorheen geweest bent. En hoe meer gespecialiseerd je bent, hoe erger het is.

Ik ken een geval van een zeer geleerd man die op oudere leeftijd aan een diner zat en – jullie zullen het niet geloven – die aan zijn vrouw die tegenover hem zat zei: ‘Mams, houd ik hiervan?’
Jullie geloven het niet, maar het is echt gebeurd. Dat is natuurlijk nu een heel belachelijke kant, maar het geeft het even aan hoe wij bezig zijn, hoe wij steeds meer – en dat zie je gewoon om je heen gebeuren – voor alles specialisten hebben. En hoe we er steeds meer toe overgaan om voor alles een specialist te raadplegen, en niet meer op onze eigen benen staan. 

Ademen dat doen we nog zelf, maar ook niet erg goed. Want we zijn zo bezig, die adem mag niet eens meer thuiskomen waar hij hoort, in onze onderbuik. Zo verlicht zijn we al geworden – en zover zijn we afgeraakt van het allereerste, dat we leven, dat we ademen, dat we voelen kunnen, dat we denken kunnen. We gebruiken alles, maar vernauwd. En in die vernauwde positie komen de conflicten en komen de problemen. En dan begint de weg.
Maar meestal is hij na enige stappen al op een zijspoor, want dan gaan we vanuit die vernauwde positie op een vernauwde manier aan de gang. En komen we dus in een andere vernauwing terecht. 

Dus we moeten gaan inzien dat we echt helemaal bij de basis moeten beginnen. Dat we ons bewust moeten worden van dat verschijnsel, dat wij van alles wat ons wedervaart, maar zo’n klein, klein stukje bewust wordt. En dat hangt samen met onze spanning die er is. Een van die uitlopers van de spanning heb ik aangegeven, dat bijna onbewuste gevoel dat er die kloof is tussen onze werkelijkheid – dat is dus al die gegevens – en wat we bewust hebben. Dat is één. Ten tweede, dat wordt ook gestimuleerd door de spanning: het gevoel dat we tekortkomen aan informatie. Dat zit eraan vast. Waardoor we ervaringshonger krijgen.
Dat kan hele gekke proporties aannemen, dat de man thuiskomt en zijn vrouw wil haar verhaal vertellen, maar hij zet gauw de televisie aan. Want daar komt de informatie vandaan. Dit is een uitwas, natuurlijk. Maar als hij dat nu niet doet, kan hij dan nog naar zijn vrouw luisteren?
Dat is toch een heel simpele vraag, daar zitten we allemaal in. Ik denk niet echt. Zoals wij leven met z’n allen, dan moet je daar een beetje om lachen, daar moet je een speciale cursus voor volgen: ‘hoe luister ik naar mijn vrouw,’ of: ‘hoe luister ik naar mijn man.’
Heb ik daar tijd voor, of meen ik dat ik daar geen tijd voor heb. 

En daar zit natuurlijk een hele voorgeschiedenis aan vast, dat we de samenleving zijn waar zulke dingen als ik nu ter sprake breng, volslagen onbekend zijn, volslagen onbelangrijk zijn. Belangrijk is dat je wat wordt, belangrijk is dat je wat presteert, laat zien wie je bent, dat is dus tastbaar, ‘dat en dat heb ik gedaan.’ Maar wat er van jou als hele mens terecht is gekomen dat is toch volkomen onbelangrijk. Kom nou zeg, wat is dat nou, ‘hele mens’, wat is dat, je bent toch een hele mens… 

Dus je moet hier een beetje inzicht in krijgen, waar de ellende begint of waar de bevrijding begint. Die begint bij het je bewust worden van hoe dat bewustzijn van je werkt, hoe jij de dingen doet, hoe je luistert. Daar hoef je geen meditatieleraar voor te zijn, iedereen kan dat bij zichzelf nagaat. Hoe luister ik? Doe je dat uit beleefdheid of heb je echt belangstelling in die mens die tegen jou praat. Kun je belangstelling hebben überhaupt? Of is het zo dat je daar alleen geld voor moet krijgen om belangstelling te hebben.
Kun je zomaar belangstelling hebben?
Dat is een rare vraag, hè. Maar het is niet zo raar.

En dat betekent dat je tijd af moet nemen van dat hele vreselijke belangrijke, drukke leven wat je hebt, waar bijna de hele wereld van afhangt, om eens naar iets te kijken en te luisteren zomaar. Omdat het fijn is om er naar te luisteren, omdat het fijn is om er naar te kijken. Je hoeft er nog niet eens iets mee te doen – want dat is dan onmiddellijk wat er in ons achterhoofd zit: nou is het fijn, maar hoe kan ik dat productief maken?
Dat is toch van hiero, dat je dat onmiddellijk denkt, dat je niet kunt blijven in wat je fijn vindt. Dat het onmiddellijk een product moet worden. Waarom is dat eigenlijk? 

Balzac heeft al gezegd: de eigenlijke beperking van het schrijven is het gevoel, het vermogen, tot inleven. Wij doen net alsof het die pen is, alsof het het schrijven is. Net alsof daar niet iets aan voorafgaat. Dat is namelijk dat je je inleeft, dat je je weggeeft, aan wat je ontmoet. Dat je daar geen gedachten over hebt. Dat het wel komt. Dat je je erin begeeft.
Daarom is die uitgang van iemand die een probleem heeft, is zo tragisch. Als je een probleem hebt dan kun je ook meer vinden, want dat probleem dat ben jij. Jij bent dat probleem. En jij zoekt wel naar een oplossing…
Dat ligt buiten dat probleem, wat ik nu zeg is een feit, het is geen uitvinding van mij.

Als je dat inziet, als je dat echt ziet dat het zo is, dan besef je wat je niet moet doen met zo’n probleem. Dan besef je dat je dat probleem als voorbijgaand kunt behandelen. Het is wel een heel indringende voorbijganger, maar het is een voorbijganger. En je moet die voorbijganger de aandacht geven van een voorbijganger. Dus je moet hem niet onmiddellijk aan zijn jasje trekken, je moet hem voorbij laten gaan. Je kunt best goed naar hem kijken, het is blijkbaar belangrijk voor je. Want als je hem aan zijn jasje trekt, dan is hij niet meer een voorbijganger, dan kun je hem niet meer helemaal zien.

Dat hangt allemaal samen met waar ik mee begonnen ben, dat je niet de tijd hebt, of liever gezegd niet de tijd neemt, om te leven. Daar komt het op neer, je neemt niet de tijd om te leven. Je neemt alleen maar tijd voor verder, voor meer. En je neemt niet de tijd om nu te leven. Dat is nu voelen, kijken, luisteren, te lijden – dat is natuurlijk helemaal van de gekke, dat je tijd zou nemen om te lijden… Maar het is wel nodig.

En je gaat je ook direct verbonden voelen als je die tijd neemt met alle mensen om je heen. Je gaat ze beter begrijpen. Omdat je de tijd genomen hebt voor die meest veronachtzaamde mens die er op aarde is, en dat is jezelf. Jij! Je leeft, ademt, voelt, denkt, hebt lief, haat misschien eens, verwijt doe je heel veel.
En het dringt niet tot je door, want je bent met het volgende bezig en het volgende en het volgende, er is nog zoveel in de wereld en we moeten nog zoveel doen, want het is zo moeilijk in de wereld, we moeten elkaar helpen. Maar dat is zo’n ontzettende loze kreet, als je niet eerst beseft hoe je leeft. Als je al die dingen die je tegenkomt al in een categorie geduwd hebt, ‘belangrijk werk’, ‘huishouden’… Huishouden is niet zo belangrijk, maar het moet wel gebeuren natuurlijk, anders ga je dood … maar nou ja, kom, er zijn veel belangrijker dingen… Naar elkaar luisteren, nou ja, dat is voor de gekke. Wat heel belangrijk is is dat alles wat je weet dat verkondigt, dat je dat aan een ander vertelt. Waarbij je dan inderdaad zo bot bent dat je het heerlijk vindt om dat tien keer te doen – terwijl het veel natuurlijker zou zijn dat je het één keer gedaan hebt dat je er genoeg van hebt. Voor ons is uitdragen veel belangrijker dan luisteren. En is een mening hebben veel belangrijker dan voelen. Zomaar voelen, zonder dat er een conclusie komt, mensenkinderen, dat is wel héél bijzonder…

Ik hoop dat al die kleine opmerkingen die ik nu maak, ertoe leiden dat je eens op een andere manier met jezelf omgaat. Zodat je zelf een beetje tot wasdom kunt komen. Want alleen een mens die tot wasdom komt en eens naar zichzelf geluisterd heeft en naar zichzelf gekeken heeft – zonder oordelen natuurlijk, want dat is tijdverspilling, naar jezelf kijken met oordelen, maar dat doen we natuurlijk voortdurend. Maar je kunt weer opmerken dat je dat doet. En dat je dus gaat inzien en blijft inzien – dat is heel belangrijk, blijft inzien – dat je de tijd moet nemen voor het meest onzinnige wat er in ons vocabulaire bestaat: voor jezelf. Voor hoe je leeft, hoe je ademt, hoe je beweegt, hoe je lichaamshouding is, waar de blokkades zitten. Zonder daarvan te schrikken, gewoon te zien: ja, die zijn ontstaan en die kan ik dus opheffen.
Waarbij natuurlijk duidelijk is dat een blokkade net als iets wat aangeslibd is in een rivier, die ontstaan is in de loop van de jaren, niet plotseling in een seconde opgeheven kan worden. Het is een veel langduriger proces van daarbij blijven. 

En het is wonderbaarlijk zo snel als je lichaam reageert op liefdevolle aandacht voor jezelf. Ook dat hebben we overgedragen aan specialisten. Het zou niet nodig hoeven te zijn. Zodra je liefdevol de aandacht geeft aan je lichaam reageert dat lichaam onmiddellijk. Soms neemt de pijn toe, omdat het dan pas duidelijk wordt wat er allemaal aan de hand is. Maar meestal krijg je een relatie tot je lichaam.
We zijn inderdaad nu zover dat we daarover kunnen praten, over de relatie tot je lichaam. En dan wel een relatie, hoop ik, die niet al bepaald is door alle oordelen die je over dat lichaam hebt: zus zijn, zo zijn, dat punt, dat punt. Maar gewoon dat lichaam zoals het er is. Niet als iets bijzonders, niet als iets slechts, niet als iets wat natuurlijk veel onbelangrijker is dan die sublieme geest – die absoluut niet zo subliem is. Dat je daarmee leeft, dat je daar de humeuren van tegenkomt, de stemmingen tegenkomt. En dat je dat interessant vindt, dat die stemmingen er niet zijn om te versterken of te verzwakken, maar dat die ontstaan zijn op zichzelf, dat die iets zijn, dat je daar naar kunt luisteren. 

Dan verandert het al helemaal. Dan is het geen probleem meer.
[tussenopmerkingen]
Zo direct is het eigenlijk. En dat we dan niet zeggen: ja maar, ik moet nog dit of dat of dat doen, ik blijf maar zitten en ik laat het water maar over me komen. Maar dat je de noodzaak ziet om op jezelf in te gaan. En dan natuurlijk niet op die idiote manier dat je jezelf zo belangrijk vindt dat je iedereen het leven zuur maakt, door te vertellen wat er in je omgaat. Dat bedoel ik niet. Maar dat je echt op jezelf ingaat. Dan heb je geen meelij, dan weet je dat het iets heel belangrijks is, een bevrijding van het leven in jezelf. Het leven waar jij een uitdrukking van bent, waar niemand, de hele wereld niet, echt van weet wat het is. Dat je er zo eigenlijk altijd weer tegenover staat.

Socrates heeft al eens gezegd: ‘hoe meer iemand weet, hoe meer je weet dat je nog niets weet.’
Zo is het ook. Dus die gretigheid, die belangstelling, voor wat wij iets nietigs noemen, daar komt het op aan. Dan hoeven we ons geen zorgen te maken over wat wij belangrijk vinden, daar geven we heus wel aandacht aan. Maar juist voor datgene wat onbelangrijk is. In die heel eenvoudige dingen kom je hele gecompliceerde dingen tegen. En dan kom je ze tegen op een manier die geopend is, die al niet bezaaid is met allerlei oordelen, juist omdat het zo onbelangrijk is. Daar zijn nog geen boeken over geschreven, dus dat is goud. Luisteren naar de regen kan een heleboel doen, onbelast. Behalve als je tegen jezelf zegt: luisteren naar de regen is onbelangrijk. Dan gaat het niet.

En dat je geleidelijk aan langzamer gaat leven. ‘Langzamer gaan leven’ betekent eigenlijk sneller gaan leven, want je komt aan de essenties toe. En de essentie is altijd oneindig veel meer dan één van de delen die je in je vernauwde positie bij elkaar optelt en denkt dat je dan de essentie hebt. Dan heb je natuurlijk niet de essentie, dan heb je een verzameling fragmenten. Meestal stellen we ons daarmee tevreden.

Maar dat zit allemaal vast aan waar ik mee begonnen ben, dat je nog moet leren ervaren, dat je nog moet leren beleven, ongericht, alleen in intentie, zodat alles open is. En natuurlijk, we zijn allemaal beperkte wezens. Maar we hoeven niet zo beperkt te zijn als we zijn. Veel wijder zijn, dat is eigenlijk bewustwording, heel wijd worden. Dat alles erin kan, erin mag. Want het wonderlijke is, hoe wijder je wordt, hoe meer ruimte er ook komt. Dat is heel gek, maar dat is zo. Hoe meer ruimte, hoe relatiever alles wordt, hoe meer alles een plaats kan krijgen. En ook hoe geordender het wordt.
Daar hoef jij niks voor te doen. Mensen denken altijd dat je daar iets aan moet doen. Daar moet je niks aan doen, dat ordent zich vanzelf. Hoe dat tot stand komt zul je nooit weten, maar het gebeurt, het ordent zich, het wordt helder.

Als je hiermee aan de gang gaat, hoef je geen moeite te doen om nederig te zijn. Daar hoef je echt geen moeite voor te doen. Want je merkt voortdurend hoe weinig je weet. Je merkt voortdurend de kleine gebiedjes waar je je in beweegt. En je hebt geleerd, gewoon proefondervindelijk heb je geleerd, dat je geen haast moet te hebben. Dat je niet moet hunkeren naar het volgende en het volgende en het volgende. Omdat dat je dan een reservoir wordt van onaffe dingen. En dat betekent dat het geheel onaf is. En dat het ook onaf blijft – als je niet fundamenteel een wending neemt en op een andere manier je aandacht richt.

Een bijverschijnsel van dat aandacht geven is dat je heel opgeruimd wordt, dat je veel vertrouwen hebt. Want je hebt gemerkt dat er zoveel voor je wordt gedaan, zoveel, niet door een of andere instantie, maar door het totaal wat leven is. Dus je wordt heel diep dankbaar dat dat zo is, dat je dat altijd maar krijgt. Het enige wat van jou gevraagd wordt is het in ontvangst te nemen. Daar hoef je nou eens niet iets voor te doen, je hoeft alleen maar in ontvangst te nemen. En dat doen we zelfs niet…

Dan zijn we verbaasd dat er problemen komen, dat mensen elkaar naar het leven staan, dat er honger in de wereld is, terwijl we natuurlijk met z’n allen echt nog steeds voldoende zouden kunnen produceren voor alle mensen op aarde.
Maar dat begint – voor ons gevoel heel, heel klein – met dat leven van jezelf, wat zo ruim kan worden dat er steeds meer mensen in kunnen, andere mensen, andere situaties. Dat je dat niet meer tegenhoudt. Het begint heel klein – eigenlijk heel groot, je gaat gebruikmaken van de mogelijkheden die ieder mens krijgt, ieder op zijn manier, in zijn omstandigheden, zijn cultuur, zijn land enzovoorts. Het is dus heel universeel.
Het lijkt abstract, het is niet abstract, het is heel concreet. Het is heel dichtbij. Als je dit één keer echt beseft, kun je nooit meer verloren gaan. Dan ben je van het leven, van het leven wat voortgaat er te zijn.

naar boven

Gesprek (fragment)

A.: Ik heb altijd gemeend dat je alles af moest maken, maar nu je het over resten had dacht ik, je kunt iets eigenlijk maar gedeeltelijk afmaken, want je leeftijd en alles speelt ook mee. Je gaat een volgende keer weer het rondje rond en dan bekijk je het weer heel anders, gebruik je andere woorden, dus was het eigenlijk nog niet af. Het is voor mij weer nieuw zicht erop.

– Maarten: Dat het nooit absoluut af is.

– A.: Ja.

– Maarten: Ja, dat had ik er natuurlijk bij moeten zeggen. Dat je het afmaakt voor zover jouw vermogen op dat moment, jouw inzicht, jouw gevoelsinhoud, jouw gedachteninhoud, jouw ervaringsinhoud, het toelaat. Dus als je het absoluut wilt nemen is het al altijd voorlopig, is het niet echt helemaal over en uit, maar het is gegaan zover het mogelijk was.
Het is eigenlijk een heel belangrijk punt wat je nu aanroert. Het zit ons meestal dwars. Dat wil zeggen dat wij altijd de neiging hebben te denken dat iets helemaal klaar kan zijn. Dat is niet waar. Het kan wel zover klaar zijn als voor jou op dat moment te overzien is, te begrijpen is.
Dat is heel belangrijk. Want wat betekent dat? Dat als het voor jou helemaal gezien is, met alle beperkingen waar we het nu over gehad hebben, dan maakt dat dat jij schoon bent en dat je dus verder kunt, dat je daar niet tegengehouden wordt. Of het helemaal absoluut opgelost is, dat is helemaal de vraag. Als jij iets ingezien hebt, helemaal overzien hebt voor zover als jij het kunt, dan maakt je dat schoon, maakt je dat sterk, maakt je dat daadkrachtig. Dat geeft je vertrouwen – dat is misschien nog het allerbelangrijkste: het geeft je vertrouwen dat je verder kunt gaan.


– B.: Bestaat er zoiets als ‘waar’. Je kunt soms iets horen, dat is dan waar. Maar het kan ook zijn dat iemand je iets vertelt wat nog zo waar kan zijn, maar dat voor jouw gevoel niet waar is.

– Maarten: Ik denk dat waarheid altijd relatief is. Maar waar het eigenlijk om gaat is of dat voor jou op dat ogenblik voldoende is. Dat is eigenlijk waar het om gaat. Is het voldoende, dan kun je verder. En misschien ontdek je dan een poos later dat het eigenlijk niet waar was, maar dat interesseert je dan niet, dan zeg je niet tegen jezelf: ik ben stom. Maar je hebt meer informatie, je krijgt meer gegevens nu. Dat is dan zo. Dat is maar een kwestie of je jezelf ook kunt relativeren, zeggen: ja, ik ben een veranderlijk wezen gelukkig.

– B.: Maar er zijn dingen die je bijblijven.

– Maarten: Jazeker, en die hebben voor jou een heel groot waarheidsgehalte. Of, wat ook kan, ze blijven waar, maar ze nemen telkens een andere gedaante aan.
Maar besef goed dat het bewustzijn ook steeds verandert. Dus dat je ook nooit kunt oordelen over jezelf over iets wat tien jaar geleden gebeurd is, of zelfs iets wat gisteren gebeurd is. Want je bent voortdurend in verandering, alleen wij beseffen te weinig dat dat zo is. En we zijn een beetje slaperig en vaak oordelen we en handelen we met het bewustzijn van een maand geleden, zal ik maar zeggen. Dat hebben we niet door, omdat we niet helder zijn. Maar de eigenlijke toestand is dat we voortdurend veranderen, maar dat we dat niet merken. En daardoor zijn we ook geneigd om onszelf en anderen op te zadelen met een zondebesef.


naar boven