Aandacht, aandacht, aandacht…

Inleiding
[download]

Wij gebruiken het woord ‘mediteren’ heel vaak en hebben daar een bepaald idee bij – ik denk dat ieder van ons zoals we hier zitten een ander idee heeft over meditatie. Dat is heel natuurlijk. Toch zit ieder idee over meditatie je dwars, maakt het je bijna onmogelijk om te mediteren. Dat is een gegeven. Daar hoeven we niet verdrietig over te zijn, dat is zo.

We gaan ook niet mediteren om het mediteren zelf, we gaan mediteren om iets: de een om gezond te worden, de ander om helderder te zijn, de derde om gelukkig te worden, de vierde om een probleem kwijt te raken. Dat is allemaal geen meditatie, maar zo gaat het: we gaan om een of andere reden mediteren. En we praten met elkaar over de verschillende mogelijkheden en onmogelijkheden daarin. Dat we daar met elkaar mee bezig zijn is ook geen meditatie.

Als je aandachtig bent – dat is geen opletten, opletten is een vernauwde activiteit – maar als je aandacht hebt, herhaal je jezelf nooit. Dat wij ons vaak vervelen in de ogenblikken dat we niet iets moeten doen, komt omdat we niet aandachtig zijn. Als je aandachtig bent, is er geen seconde oud, is steeds alles nieuw. Ook van iemand die je al jaren en jaren kent, merk je in je aandacht dat je die mens helemaal niet kent. Je kent jouw voorstelling van die mens, het beeld wat je van die mens hebt. En dat is met die mens net zo. Bij de gratie van die fixatie communiceren we met elkaar, zijn we met elkaar, soms gelukkig, soms ongelukkig.

Maar dat is bij de gratie van een fixatie, dat is niet de werkelijkheid van het moment. Daarom, omdat we in die gefixeerde toestand zijn, kunnen we ook plannetjes maken over wat we zullen gaan ondernemen, wat we zullen gaan doen. Dat is op alle niveau’s zo: dat is met zitten zo, dat is met problemen zo, dat is met verdriet zo, en zelfs met geluk. Want als geluk echt was, hield het niet op, dan was je – dat woord ‘geluk’ is eigenlijk niet zo’n prettig woord – steeds in het moment, volledig, heel. En een heel mens kan niet gefixeerd zijn, een heel mens is voortdurend in beweging, ook al zit hij stil en ook al zegt hij niets.

Dus waar we op allerlei manieren naar op zoek zijn, belet ons om te vinden.

Het klinkt allemaal niet aardig wat ik zeg, maar het is jammer genoeg waar: zodra je een heel klein beetje aandachtig wordt, is het je duidelijk dat het enige wat helpt en mogelijk is, is aandacht hebben.

Er was een leerling die aan meester Ikuju, een beroemde zenmeester, vroeg: ‘Meester, wat is nu het hart van Zen? Wat is de kern, de laatste waarheid?’
Meester Ikuju zweeg een poos en zei daarna: ‘Aandacht.’
De monnik dacht: ja, natuurlijk: aandacht. Maar hij zei: ‘Ja, dat weet ik wel, maar wat ligt daar nu daaronder?’
Meester Ikuju zei: ‘Aandacht, aandacht.’
En toen zei de monnik: ‘Ja, maar in de Hart Soetra wordt gezegd dat het zwijgen …’
‘Ja,’ zei meester Ikuju, ‘dat is aandacht, aandacht, aandacht.’

De monnik was gelukkig zo intelligent dat hij begreep dat hij niet nog eens iets moest vragen, want dat hij dan weggestuurd zou worden. Maar het geeft al aan hoe moeilijk het is om te begrijpen dat aandacht echt het enige is. En niet, dat zeg ik erbij, niet aandacht érgens voor, want dat is geen aandacht.

Aandacht is aandacht, dat omvat alles. Aandacht ergens voor, dat kennen we wel. Aandacht ergens voor betekent dat je iets wilt hebben, dat je ergens toe wilt doordringen. Maar die aandacht is vernauwd, dat is dus geen aandacht. Aandacht omvat alles.

Als je dit begrijpt is alles zonneklaar. Dan begrijp je dat aandacht nooit ‘voor iets’ kan zijn, dat het alles omvat: het omvat je lichaam … en je lichaam is ontzettend veel. Dat is niet alleen wat wij ervan kennen, dat is alles.

Dat is een lange weg. Daarom zei de Boeddha tegen die vrouw: ‘Kijk naar je handen, zie hoe die handen bewegen terwijl ze water putten, of die handen grijpen of dat ze pakken. Of die handen als het niet nodig is ontspannen en zacht zijn, gevoelig, niet nog met de kramp van daarnet toen dat touw opgehaald moest worden met de hand. Is die hand echt in rust? Of zit in die hand al het volgende moment dat hij wel weer moet pakken?’

Daar kun je je allemaal bewust van worden. Dat is aandacht. En dan merk je dat die hand eigenlijk nooit ontspannen is, dat die hand zich alweer voorbereid op het volgende.

Wat doe je met die observatie? Dat is heel interessant. Dit is niet hoog en moeilijk, dit is heel gewoon. Dit is iets wat we de hele dag doen.

Wat doe je ermee als je opmerkt dat die hand eigenlijk altijd in voorbereiding is, nooit rusten kan? Wat doe je dan? Want het is van levensbelang wat je dan doet. Zeg je dan: ‘Die hand moet ontspannen zijn,’ dan mis je het.

Je kunt je alleen maar bewust worden wat die hand vertegenwoordigt: die vertegenwoordigt jou. En dat betekent dat jij nooit in rust bent, dat jij nooit ontspannen bent, dat jij je altijd voorbereid op het volgende moment. Dat betekent het. En dat jij dus daardoor het leven mist, dat je de betekenis van het leven mist, de schoonheid, de diepte, de lieflijkheid. Ook de verschrikking van het leven mis je. Want de onpersoonlijkheid van het leven is er ook – het leven is voor een heel groot deel onpersoonlijk, dat beseffen we nauwelijks.

Ik heb het beseft toen ik in het gevangenkamp zat en de ellende meemaakte van de mensen om me heen – voor mij was het niet zo erg ellendig, maar ik maakte wel de ellende mee van de mensen om me heen. Ik zag tegelijkertijd dat de regen en de zon, de sterren en de bomen, de planten en de bergen en de rivieren, rustig hun gang gingen.

In het begin vond ik dat wreed en onmenselijk, maar geleidelijk aan begreep ik dat dat het leven is. En dat het nu juist de functie van de mens is dat hij begrip krijgt voor dat onpersoonlijke wat je nooit weg kunt denken, wat er is.

De moessonwind, de regen en de droge tijd, het groeien van alles en het sterven van alles, geen seconde houdt dat op. En ons ontgaat dat. Maar als het je niet meer ontgaat is dat een bron van grote eerbied, dat het leven onafhankelijk van wat wij doen of niet doen doorgaat.

Er is geen mens die erbij stilstaat dat op alle plaatsen van de wereld altijd maar weer alles groeit, zelfs in de woestijn. En dat al die kleine dingen waaruit dat groeien bestaat, alle blaadjes, alle twijgen, alle takken, alle wortels, allemaal precies weten hoe ze gevormd moeten worden, onafgebroken.

Wij weten daar nog totaal niets van, wij accepteren dat als kinderen. We staan er helemaal niet bij stil hoe een blad gevormd wordt, waarom het zijn speciale vorm krijgt. Het groeit, maar op een bepaald moment houdt het op aan de rand. Hoe kan dat? En op andere plaatsen gaat het nog even door. Vandaar komt dus die vorm, gekarteld of niet, langwerpig of rond, grillig gevormd of niet. En dat is nog maar een blad. En dan de bloesem en de vrucht. En bij de dieren, en bij de mensen, hoe dat allemaal gebeurt zonder dat wij er één seconde bij stilstaan.

Geen seconde staan wij erbij stil, wij houden ons uitsluitend bezig met het resultaat: die boom is zó, en die boom is zó, bij die boom moet je er zó mee omgaan, bij die boom moet je er zó mee omgaan; met die mens moet je zó omgaan, met die mens zó. Maar het eigenlijke, wat daar achter ligt, ontgaat ons totaal, met al onze wetenschap: het onzienlijke wat het zienlijke bepaalt, en daarachter het ongeborene dat het onzienlijke bepaalt.

Daar staan we toch nooit bij stil? Dat doen we toch niet, we zijn toch wel wijzer, we zijn toch praktisch! Waar praat ik eigenlijk over? Is dat de moeite waard om je daarin te verdiepen, terwijl er zoveel problemen zijn in de wereld?

Beseffen we wel dat het feit dat we ons daar nooit mee bezighouden, nu juist de oorzaak is van alle problemen… Dat wij ons uitsluitend bezighouden met wat we kunnen zien en voelen en erover denken, en de voorstellingen die we erover hebben? Van het moment af dat we geen contact meer hebben met datgene wat vooraf gaat aan alles wat we zien en denken en ons kunnen voorstellen, vanaf dat moment beginnen de problemen, beginnen de conflicten. Zoals je ook met een mens in een conflictsituatie kunt zijn doordat je het contact met zijn wezen kwijt bent. Je hebt alleen maar die persoonlijkheid. Ik heb het aan het begin gezegd: die persoonlijkheid is een gefixeerd iets, daar zijn bibliotheken over vol geschreven.

Maar dat wat vooraf gaat aan die fixatie, en altijd vooraf blijft gaan – ook als je gefixeerd bent, dan nog is het er. Zoals wij leven, moeten wij door de fixatie heen een intuïtie krijgen van dat wat er altijd is. Waarom gaan we die lange weg, waarom doen we dat eigenlijk? Waarom moeten we überhaupt mediteren, of bidden – als we al zijn waar we naar zoeken, als we alleen maar aandacht hoeven te geven?

De Boeddha zei niet voor niets tegen die vrouw: ‘Wat jij wilt is zo’n lange weg.’

Dat is dus via het leerstuk. En het leerstuk is altijd door de navolgers in elkaar gezet. Dat is hun begrip van wat bedoeld werd. En al degenen die daar achteraan komen hebben alleen het leerstuk, ze hebben niet het hart, het kloppende leven. Over het leerstuk zijn we elkaar naar de keel gevlogen. Het is iets heel bitters om dat te constateren: de leerstukken verdelen ons.

De wetenschap heeft een tijdlang, net als in de religieuze geschiedenis gebeurd is, geloofd in die voorstellingen. God zij dank is de wetenschap – althans de topwetenschap – daar overheen. De topwetenschap zegt: elk levensverschijnsel bevat de matrix van het geheel, alleen in de levensverschijnselen is een differentiatie van de mogelijkheid om je bewust te worden van dat geheel. Dat is het verschil: de mineralen, de planten, de dieren, de mensen … de mens, die het grootste potentieel heeft – potentieel… – om zich bewust te worden, heeft dat potentieel nauwelijks gebruikt, maar leeft in de voorstellingen omtrent. Hij heeft de stap niet genomen om zich bewust te worden van die matrix in hemzelf die het geheel bevat.

Ik gebruik het woord ‘matrix’, en dat is onjuist, heel pover, ik heb geen beter woord. Maar misschien geeft het een beetje aan wat ik bedoel.

De kernfysicus weet dat, die zegt letterlijk: om ook het minste levensverschijnsel te definiëren, zou ik de beschikking moeten hebben over het model. Dat betekent dat ik niet alleen naar buiten toe gericht moet zijn, maar dat ik me mijn eigen bewustzijn bewust moet zijn. Want in mijn bewustzijn werk en leef ik, en ik ken het nauwelijks –  hoe zou ik de wereld kennen?

Dat is regelrecht Eckhart, die zegt: ‘Als ik God zeg, kan God niet in mij wonen.’

Dat wil zeggen, als ik de voorstelling van God heb, is het voor God onmogelijk om aan mij te verschijnen.

Het is echt bijna huiveringwekkend om te zien hoe de wetenschap op het ogenblik – díe wetenschap althans, want de andere, de afgeleide, zitten nog altijd in het oude model – volslagen parallel is aan wat de mysticus, de ziener en de profeet, ieder op zijn manier, allang gezien heeft.

Wij zijn vandaag de dag gevormd door alles wat er plaatsheeft, en dat betekent dat we voor een groot deel gevormd worden door de wetenschap en de techniek. Dus het is heel belangrijk dat die wetenschap ontdekt waar het om gaat, hoe die wetenschap van zijn arrogantie af is om te menen dat ze zouden kunnen voorspellen op het allerhoogste niveau. Je kunt altijd voorspellen waar het al gefixeerd is, maar waar het in de overgang is tussen het nog niet vormgegevene en het vormgegevene, kun je niets voorspellen. 

Wat daar geldt, geldt ook voor ons leven, het leven van mij en van jullie allemaal. Maar dat betekent dat je er eerst oog en oor voor moet krijgen dat aan wat jij als gefixeerd, als ‘zo is het’ – praktisch – hebt vastgesteld, altijd voorafgegaan is waar het nog niet vastgesteld is.

Dat is ook de reden waarom wij zo’n moeite hebben met het sterven. Want het sterven zegt eigenlijk: ‘Alles wat jij dacht dat het was, alles wat jij kon bezitten, alles wat jij kon begrijpen, wat is dat?’ – om een term van vandaag te gebruiken: gebakken lucht.

Dat houdt op als je je laatste adem uitblaast. Dat is niet zo leuk. En wij wachten daar ook op, we wachten met dit te beseffen rustig tot we aan het lichamelijk sterven toe zijn. Maar het is, denk ik, toch een beetje dwaas. Waarom moeten we daarop wachten? Waarom moeten we ons hele leven in allerlei vormen bang zijn? Waarom zijn we ons niet bewust dat we ons zo gehecht hebben aan datgene wat we omtrent onszelf menen te weten, dat we niet daarbuiten kunnen kijken?

Wat is onze droefheid als iemand sterft waarvan we veel houden? Heeft die met de stervende te maken, of heeft die droefheid met ons te maken?

Dat is steeds dezelfde vraag. Het draait allemaal om hetzelfde, namelijk het hebben van geen aandacht.

Hoe we – als we merken dat onze hand eigenlijk altijd bezig is in het voren en daarom nooit ontspannen, nooit in rust is – hoe onze eerste reactie is dat die hand ontspannen moet zijn, en er dus iets aan gaan doen vanuit de fixatie. Dat we niet tevreden zijn met dat op te merken, maar dat we er onmiddellijk weer iets aan gaan doen. Want als we er iets aan doen, is het in onze wereld, in onze gefixeerde wereld. Dan kunnen we er iets mee.

Want als we ons alleen maar bewust zijn, kunnen we er van ons afgescheiden ‘ik’ niets mee doen. En dat pikken we niet. Want dan zouden we moeten erkennen dat we machteloos zijn; dan zouden we moeten erkennen dat we voorlopig zijn; dan zouden we moeten erkennen dat we sterfelijk zijn – echt op het moment, niet met die lange, lange redenering dat we eens zullen sterven. Dat is niet tot observatie komen, dat is niet opmerken wat er gebeurt, dat is niet opmerken hoe je bent. Dat is uitstellen.

Daarom hebben we er last van, welke oefening we ook doen – en merken niet eens dat we er last van hebben. We vinden het heel natuurlijk dat als we iets opmerken, we er onmiddellijk iets aan gaan doen; dat we niet de eerbied en de intelligentie hebben om dat wat we opmerken te laten voor wat het is.

Want als er een verandering kan optreden, als die hand ooit ontspannen kan zijn, écht ontspannen – niet door onze wil, niet doordat wij er iets aan gedaan hebben, maar helemaal van binnenuit – dan kan dat alleen maar als je aandachtig blijft, en iets veel groters, wat jou verre te boven gaat, zijn werk laat doen. Dat hoeft helemaal niet in een verheven verband te zijn, het is heel erg alledaags. Ben je je bewust dat je eigenlijk je hele leven in een transformatie staat? Dat je lichaam dagelijks, zelfs terwijl je er geen aandacht aan geeft, voortdurend getransformeerd wordt – je maakt het dat lichaam wel moeilijk, maar het gebeurt toch.

Het lichaam is dus ook nog dicht bij het ongeborene – al kijken wij naar het lichaam en handelen met het lichaam alsof het al geboren is en nooit meer veranderen zal. Maar het lichaam – ik heb het vaak gezegd en vele zullen denken: ‘ach, het is een lieve man, maar hij is niet wijs’ – het lichaam is oneindig veel wijzer dan wij zijn in onze fixatie. Als we het lichaam werkelijk zouden eerbiedigen, zouden we heel veel gaan begrijpen. We zouden een andere soort van benadering krijgen van ons hele leven, namelijk niet overheersen, niet manipuleren, maar samenwerken.

Wat is dat: samenwerken met je lichaam? Hoe is dat? Nooit van gehoord. Oefenen aan je lichaam, trainen aan je lichaam! … maar samenwerken? Wat is dat?

Ja, dat is heel wat anders, dat betekent dat je het vanuit je gefixeerde toestand niet weet – de ergste vloek die je je denken kunt, dat je dat tegen jezelf zou zeggen: ik weet het nog niet…

Het woordje ‘nog’ is heel belangrijk, dat geeft al aan dat wij denken dat we het ooit wél zullen weten.

Ik denk, mensen, dat dat niet zo is. We kunnen wel steeds dieper doordringen in die onbekende wereld van alleen maar het lichaam – wat wij in onze geest heel kordaat en radicaal hebben afgescheiden van de geest. Wat natuurlijk onzin is: ze zijn nooit gescheiden, ze zijn altijd één, ook al zullen we nog duizenden jaren doen alsof.

Onze positie is die van een kind die het nog leren moet. Maar écht leren betekent dat je niet iets hebt waarop je terug kunt vallen. Het betekent dat je van ontdekking naar ontdekking gaat. Dat is leren. Het leren wat wij kennen, dat is memoriseren. Dat is niet ontdekken, dat is vaststaande feiten gaan toepassen. Maar echt leren is ontdekken, zodat je van de eenvoudigste dingen die je gebeuren kunt leren.

Dat is dus eindeloos, want de ene ontdekking voert naar de andere ontdekking en naar de volgende en de volgende… Dan kun je dus nooit denken dat je er bent, want dat ben je natuurlijk nooit. Hoe meer je ontdekt, hoe eerbiediger je wordt, hoe voorzichtiger je wordt, hoe meer je je bewust bent dat je geen trucjes kunt toepassen. Dat er geen snelle weg is, geen resultaat is, geen eind, dat het een voortdurende transformatie is. En elke keer zeg je –daarvoor ben je een mens – als je in een dieper niveau terecht komt of op een hoger niveau: ‘Dit is het begin.’ Terwijl er natuurlijk nooit een begin is. Het is een voortdurende transformatie.

Het enige wat je kunt doen – dat is echt meditatie – is meegaan met, getuige zijn van, wat in jou, door jou, getransformeerd wordt, en proberen daaraan uitdrukking te geven. Wetende dat misschien het volgende moment jouw positie alweer veranderd is.

Je kunt er dus nooit propaganda voor maken. Dat kan niet, je hebt dan geen enkel houvast meer – in onze gefixeerde betekenis heb je geen enkel houvast meer, want je bent in de stroom. Je kunt wel de schaduw van een stok op de stroom laten vallen en zeggen: ‘Dat is dat moment.’ Maar je weet dat die stroom zich daar niets van aantrekt, die gaat door. Die schaduw is jouw voorstelling.

Je zult je afvragen: wat betekent dat nou praktisch, je hebt een prachtig verhaal vertelt, maar wat is dat nou praktisch?

De praktische betekenis is dat je beseft dat je steeds dieper kunt doordringen in wat zich aan je voordoet, buiten je en in jezelf. Maar je kunt er geen zinnig woord over zeggen, je kunt hoogstens – dat heb ik nu geprobeerd, ook gisteren, dat heb ik al heel lang geprobeerd – een proces proberen te beschrijven. Maar wat het is, is niet uit te drukken. Je kunt het leven, dat kan. En dat zullen verschillende mensen op verschillende manieren doen. Maar je kunt het niet opschrijven, voorschrijven, dat kan niet. Je kunt er alleen mee bezig zijn.

Als je beseft wat ik gezegd heb, hoef je helemaal geen moeite te doen om je bijna te voelen als niets. Want dat is zo zonneklaar dat je aan een begin staat, dat je op weg bent en dat het waarschijnlijk altijd zo zal zijn… En dat het heel erg mooi is dat je aan het begin staat, dat je dus nog niet iets bent – wat betekent dat je jezelf gefixeerd hebt, dat is het ergste wat je je voor kunt stellen. Je hebt het gevoel dat alle werelden nog voor je liggen, dat alle mogelijkheden er nog zijn, dat niets echt voor eeuwig vastgelegd is. En dat het een grote barmhartigheid is dat, als je tijd daar is, alles wat gefixeerd is beëindigd wordt en je dus onbelast verder kunt. Hoe dat gaat, daar kun je je in verdiepen, maar dat is niet zo erg belangrijk. Maar die daad van barmhartigheid, die al het gefixeerde weer oplost zodat je nieuw verder kunt gaan, die is er als je dit beseft.

Het Tibetaanse boek van sterven en leven gaat hierover, over dat ongelooflijke wonder dat alles wat gefixeerd is weer opgenomen kan worden en nieuw kan worden.

Merkwaardigerwijze heb je wat aan het sterven – om die akelige uitdrukking te gebruiken – als je je bewust bent dat het barmhartig is, dat het een nieuwe kans is. Terwijl wij gefixeerd zijn op het einde, het einde van het bekende. Maar in feite is het het begin is van iets nieuws.

En dus is het heel belangrijk hoe je leeft: of je leeft in de illusie van de fixatie, of dat je je bewust wordt van de eeuwige transformatie. Dat maakt leven heel belangrijk – daarmee bedoel ik dat leven waar de dood vrijwillig is toegelaten, ook nu, ook op dit moment, terwijl niets erop duidt dat het nu al is. Maar dat je je ervan bewust bent dat het sterven niet een onheil is wat zich eens voltrekken zal, maar dat het een daad van liefde is, waarin wij weer een kans krijgen – als we die kans al niet nu en hier zien en leven. Het is echt fantastisch dat het ons vergund is om nu en hier ons hiervan bewust te worden.


naar boven

Gesprek (fragment)

– Vraag: Je hebt verteld dat het lichaam een grote ingang kan zijn. Maar samenwerken met je lichaam is niet zo simpel.

– Maarten: Nee, in de toestand waarin wij zijn is dat moeilijk, want we hebben ook over dat lichaam allerlei ideeën. Dus we moeten eigenlijk nog meer luisteren naar het lichaam. En het in ieder geval niet belasten door het nukkig te vinden of lastig te vinden, maar te beseffen dat alles wat dat lichaam vertelt een diepe zin heeft.

– Vraag: Je zei: ‘er een beetje afblijven, niets doen,’ en dat snap ik ook wel, en toch moet je ook iets doen, je moet het ook een kans geven.

– Maarten: ja, en dat betekent dus niet direct iets doen, maar blijven luisteren, in contact blijven, want dan zal er zich ongetwijfeld op een bepaald moment iets voordoen in die dialoog waardoor jij iets kunt doen. Maar dat is niet vooraf, dat is na een hele lange dialoog. En dan bedoel ik met ‘lang’ niet in de tijd gemeten, maar daar bedoel ik in de intensiteit gemeten. Dat kan binnen een seconde zijn, in de tijd, maar daar kun jij een heleboel in gaan ontdekken. In deze processen is de tijd irrelevant.

Maar het gaat eigenlijk om de bereidheid om niet bij de eerste ontdekking al tot een conclusie te komen.

– Vraag: Mijn ervaring is dat de eerste ontdekking bijna altijd angst is, en daar wil je aan voorbij. Dus die ontdekking doe je wel, maar je gaat alleen op de loop met de tweede ontdekking. Die beantwoordt aan een doel, aan gedachten, aan ideeën, enzovoorts. Die eerste ontdekking is eigenlijk de moeite waard, om daar aandacht voor te hebben, om niet tot een conclusie te komen.

– Maarten: Ja zeker, Eric, zo is het. In dat wat daarna komt, daar dwaal je in af. Kun je daar bij blijven, kun je bij dat ontdekken blijven?

– Vraag: Als je begrijpt dat die angst er is en je levend maakt en je laat stromen, dan is dat vertrouwen er, dan kun je je angst doorleven. Of misschien niet, dat weet je niet.

– Maarten: die angst komt voort uit de gefixeerde mens, want die ontdekking doorbreekt de fixatie. En dat is de angst. Net zoals het sterven de angst is van het einde van de fixatie.

– Vraag: De angst om dood te gaan bestaat, dacht ik, uit twee soorten angst. Eén is het loslaten van de fixaties, dat is een soort angst die uit de geest komt. Maar volgens mij is er ook een angst van het lichaam zelf, van het lichaamsbewustzijn, wat door wil leven, een puur fysieke angst. Daar kun je niet omheen, volgens mij.

– Maarten: Je kunt het heel goed bij een dier onderscheiden. Een dier is aanmerkelijk minder gecompliceerd dan wij, heeft dus minder mogelijkheden tot bewustwording. Bij een dier is die angst van een totaal andere orde. Bij ons is het vermengd met die fixatie. Een dier heeft geen bewustzijn van wat hij is. Daar is het inderdaad nog zuiver het organisme wat wil blijven leven. Maar dat betekent dat het maar heel kort is, het is echt heel kort. Het moment dat hij besprongen wordt is hij angstig. Maar wij dragen het ons hele leven mee. Dat is wel wat anders.

– Vraag: ‘Luisteren naar je lichaam,’ daar heb ik nog een beetje moeite ermee. Ik heb de neiging om te zeggen: ‘luister,’ het niet te hebben over mijn lichaam, niet te hebben over mijn geest, want dan ben je zo aan het scheiden.

– Maarten: Dat ben ik helemaal met je eens. Ik moet dat doen om het jullie een beetje duidelijk te maken. Maar natuurlijk is het een luisteren naar alles.

– Vraag: Ik heb moeite gehad om een beetje te leren luisteren naar mijn lichaam.

– Maarten: Maar je gaat inderdaad ontdekken als je naar je lichaam luistert, dat het gebied zich steeds verder uitbreidt, en dat het te maken heeft met alle situaties waar je in het leven instaat, die dan naar jouw gevoel, in dat scheidende bewustzijn, al helemaal niet meer het lichaam is.


naar boven