De geest moet vrij zijn

Huissen december 1994 | Maandagmorgen

Inleiding
[download]

Vandaag wilde ik iets aansnijden wat vreselijk huis, tuin en keuken is, en zo op het eerste gezicht niets te maken lijkt te hebben met waar we gisteren mee bezig waren. Maar ik denk dat als jullie goed luisteren, je merkt dat het er wél mee te maken heeft.

We kennen allemaal de verhalen uit de traditionele Zen, dat als je pijn in je benen hebt bij het zitten en je houdt vol en bent heel flink, dan is er een dag dat die pijn verdwenen is. En het is heel logisch dat we dan denken: als je maar goed volhoudt, dan kom je er…
Maar dat berust op een onvolledige waarneming. De werkelijk belangrijke dingen in het leven van een mens voltrekken zich aan de vrije geest, en niet aan de gebonden geest. Met de gebonden geest kun je niks. De geest moet totaal vrij zijn, voordien kun je niet eens opmerken wie je zelf bent.

Dit zijn hele zware woorden die ik hier zeg, maar, sorry mensen, het is zo: de geest moet vrij zijn. De geest moet alle kanten uit kunnen. En zolang de geest belast is met contrabande, dat wil zeggen, zolang de geest binnen een raamwerk – moreel, ideologisch, religieus – werkt, kan die geest niets wezenlijks opmerken. Hij moet volslagen vrij zijn.
Je zou kunnen zeggen, omdat dat woord ‘verlicht’ natuurlijk toch altijd blijft spelen: de verlichte mens is de mens met de vrije geest, die dus nergens meer aan vastzit. Hij zit vast aan heel simpele dingen, de mogelijkheden van zijn lichaam, de scherpte van zijn zintuigen. Maar het centrum waar het beslissende zich afspeelt: zijn bewustzijn, is ongebonden.
Hij is dus in staat om combinaties te maken die een mens, die in een raamwerk zit, niet kan maken. Dat is dus wat een echte ontdekker – zoals we een aantal mensen hebben gehad – en een echte profeet, onderscheidt van een gewone sterveling.

Ik haalde daarnet het voorbeeld aan van dat pijn in je been hebben tijdens het zitten. En het kwijtraken van die pijn in je been. Als je het goed zou waarnemen … maar dat is moeilijk, omdat je nu eenmaal in een raamwerk zit en dus als doel hebt om pijnloos te zitten, merk je niet op het moment dat die pijn verdwijnt. Die pijn verdwijnt op het moment dat je je er niet meer tegen verzet. Maar omdat je het met je wil gestuurd hebt, merk je dat moment niet op.
Ik weet niet of jullie nu beseffen wat een fundamenteel iets je mist als je op je wil werkt. Je mist dus de mogelijkheid om op te merken wat er gebeurt. En elk systeem – niet alleen het zen systeem, elk systeem – brengt je ertoe om je wil te gebruiken. En ergo is het voor mijn smaak afgewezen.

Dat is nogal wat, wat ik hier zeg, maar het is gewoon waar. En iedereen van jullie kan dat in zijn eigen leven opmerken. Op het moment dat je – zeggen wij dan – verliefd bent, dat er een mens op de wereld is die alles voor je betekent, op dat moment ben je even uit het raamwerk gevallen. Je hoeft niet met je wil te werken, je bent héél graag bij die mens. Je hebt er alles voor over om bij die mens te zijn, alles. En je vindt die mens het eínde van de wereld, de manier waarop hij zijn neus snuit, de manier waarop hij in zijn kopje koffie roert, het is allemaal het einde… (gelach)
Dat zegt dus wat, plotseling is er dus iets waar jij niet van te voren gesteld hebt wat het zijn moet. Het komt niet eens in je op… En je bent dus in de wolken, de wereld is fantastisch – terwijl die wereld natuurlijk een ogenblik voordat je die mens ontmoette, er heel anders uitzag voor je: daar was heel veel leed op de beeldbuis, daar was ook zelfs leed vlak om je heen; daar was je eigen ongenoegen over allerlei tekortkomingen; er waren allerlei doelen waar je naartoe moest…
Ja, je hebt nu nog één doel, namelijk bij die ander zijn, maar goed, dat is dan maar eentje. En plotseling, omdat die ander in je leven gekomen is, lijkt de wereld volstrekt in orde. Terwijl je heel goed weet dat er nog overal op de wereld afschuwelijke dingen gebeuren. Dat weet je best, je bent niet dom… Maar er is nu iets wat je totaal vervult, en in die vervulling is dat raamwerk, waarbinnen je anders functioneert, weggevallen.

Dat is toch eigenlijk een groot wonder, dat dat dus kán, dat dat raamwerk waar je je hele leven in functioneert, plotseling weg is. Dat is echt een veel groter wonder dan al de verhalen over zenmeesters. Dat is namelijk de kern van de zaak, dat je niet meer voelt, denkt, handelt, oordeelt, volgens van te voren vastgestelde normen. Die normen kunnen ideologisch zijn, die kunnen maatschappelijk zijn, die kunnen moreel zijn, die kunnen religieus zijn – maar het zijn allemaal normen, het zijn allemaal maatstaven. En je krijgt ze naar binnen – dat is alle eeuwen zo geweest – op een moment dat jij je nog niet teweer kunt stellen tegen wat daar binnenkomt. Want eigenlijk is wat daar binnenkomt… – als jij pas geboren bent, ben je nog onschuldig, heb je nog alle mogelijkheden voor je, echt, alle mogelijkheden. Dat kun je je niet indenken wat een kind nog voor mogelijkheden heeft. Wat wij met onze opvoeding doen, is er voortdurend iets vanaf kappen. En wat je overhoudt is een allerarmzaligst iets. En dat zijn wij dan…

En nu, in dat moment van verliefdheid, is dat helemaal weggevallen.
Maar ja, het ongeluk is wel gebeurd… Dus er gebeurt natuurlijk altijd iets waardoor die ander, waar je zo ontzettend veel van houdt, iets minder het einde is. En plotsklaps is het hele raamwerk weer terug. Eerst is het nog een beetje flauw zichtbaar, maar dan, na een poosje, over enige jaren – en dan ben ik heel optimistisch (gelach) – is het raamwerk hersteld. En kijk je ontevreden door de tralies. Want heel ver weg, zodat we er bijna nooit bij kunnen, voelen we dat we gekooide mensen zijn…

Die tralies zijn aangebracht in liefde, moet je toch nagaan… Je ouders hebben je een heleboel principes bijgebracht, niet omdat ze zulke slechte ouders waren, nee, ze waren juist liefhebbende ouders. En zij hebben ook weer liefhebbende ouders gehad – dat is net als met dat Blooker doosje, weet je wel, waar die verpleegster opstaat, en dan staat er weer een verpleegster op, en dan weer een verpleegster, en afijn, als het nou maar klein genoeg kon zou je tot in het oneindige door kunnen gaan met die verpleegster te zien. Nou, dat is nou met onze opvoeding net zo, generatie op generatie op generatie op generatie heeft de nieuwe mens die geboren wordt gekooid – met de beste bedoelingen.
‘Wie zijn kinderen liefheeft, tuchtigt ze.’ Ik weet het nog, dat zei mijn moeder altijd als ik erg vervelend was…

Ik breng het een beetje vrolijk, maar het is eigenlijk iets afschuwelijks waar ik het over heb. Want ik doe nu net alsof wij ons bewust zijn van die tralies. Maar dat is niet zo. Wij kijken, luisteren, oordelen en handelen, volgens het patroon wat in ons gelegd is van buiten – dat moet je goed beseffen: van buiten. Het is niet van jou. Dat heb jij geleerd, van buiten. En je hebt het gemaakt tot het instrumentarium waarmee je kijkt en luistert en handelt en oordeelt. En omdat het onbewust is, blijft het in stand. Als het ons bewúst was, was het einde van de wereld zoals wij hem kennen nabij. Maar het is onbewust.
En meditatie is toch eigenlijk een poging om te zien wat ís – niet via de tralies, niet via de vooroordelen, maar héél direct.

Dat betekent natuurlijk ook dat als wij ons bewust worden van die tralies – en dat kan godzijdank, dat kan, als je echt beseft waar het om gaat kan dat. Maar het gaat dus om dat beseffen, het gaat niet om het slechten van de tralies. Daar gaat het niet om. Want als je de tralies probeert te slechten, dan ben je nog in de tralies. En het instrument om de tralies te doorbreken, ontbreekt je. Maar als het zo gebeurt – dat is een grote dag – dat je een flauw bewustzijn krijgt van hoe gekooid jij leeft… Een gekooid leven betekent mechanisch leven, dat betekent dat als er een impuls komt, dat het antwoord op die impuls al klaar ligt – dat is ook weer zoiets wonderbaarlijks in ons leven, en we merken het niet op. Ik zou bijna zeggen: hoor mensen, we merken niet op dat bijna op elke prikkel van buiten het antwoord klaar ligt. En we zijn ons daar niet van bewust. En we vinden dat heel gewoon.
En omdat we het zo gewoon vinden, blijft de wereld draaien zoals hij draait en blijven we met kleine variaties steeds hetzelfde doen. De overwinnaar van nu wordt de verliezer van in de toekomst, en de verliezer van in de toekomst wordt weer overwinnaar in de nog verdere toekomst. Zo gaat het door, de hele geschiedenis lang. En bijna niemand vraagt zich af: moet dat nu zo? Kunnen we ons nu niet bewust worden hoe we gekooide mensen zijn?

Ik ben nu eigenlijk bezig aan precies hetzelfde als gisteren, alleen van een andere kant, van een hele directe, simpele kant. Want het andere, datgene wat niet geboren wordt en niet sterft, is natuurlijk buiten de kooi, dat is duidelijk.
Dus open zijn voor het andere betekent uit de kooi stappen. Maar je kunt niet uit de kooi stappen als je niet eerst je bewust bent dat je ín de kooi zit, dat de kooi er ís, dat die tralies er zíjn, en dat jij de wereld bekijkt door de tralies. Terwijl die tralies onzichtbaar zijn, die zitten in je bewustzijn verankert.
Alle mensen die van je houden hebben er aan meegewerkt dat ze er zijn. En je wordt er zelfs aan gehouden, je wordt eraan gehouden dat je moet handelen en leven volgens die gegevens. Als je daarbuiten valt, als je daarbuiten staat, dan ben je sowieso veroordeeld. De grot van Plato vertelt ervan.

Wat ik eigenlijk van jullie vraag is of je bij dit feit kunt blijven stilstaan. Of je dus stil kunt staan bij je eigen leven, bij je eigen bewustzijn. Dat is oneindig veel fundamenteler dan een uur zonder pijn in je benen te kunnen zitten. Dat is eigenlijk helemaal niet belangrijk, want je gaat toch niet zitten om eerst pijn te hebben en dan de pijn kwijt te raken … daarom ga je toch niet zitten, daar zit toch wel wat anders achter.
Nou, dat andere, dat noem ik nu: dat je je bewust gaat worden van de hele structuur waarbinnen je leeft – en waarbinnen je geacht wordt te leven, o wee als je eruit stapt – of het nu religieus is of ideologisch, economisch, maatschappelijk, moreel, dat is allemaal hetzelfde.

Dat is de moeilijkheid ook. Als een mens er al zo bewust van is dat hij daardoor minder mechanisch gaat leven, dan moet hij nog de rijpheid bezitten om in te zien dat je een ander mens, die dat nog niet opgemerkt heeft en die nog vast geworteld in dat systeem zit, niet te lijf gaat. Dat je die mens ziet voor wat hij is – eigenlijk een heel goed mens, maar nog onbewust vanwaaruit hij leeft.
Het is dus iets om met grote eerbied en mildheid mee om te gaan, áls je al een héél klein beetje je bewust bent geworden van het gekooid zijn.
Wat je vaak ziet gebeuren, en vooral in religieuze stromingen, is dat fanatieke veroordelen, het elkaar binnen het gareel houden. Dat doen wij ook, hoor, buiten de kloosters, maar minder fanatiek.
Maar als je al iets gezien hebt van de domheid, van de gevoelloosheid, van de onverschilligheid, van dat leven volgens een patroon, dan moet je geduld hebben, héél veel geduld en héél veel liefde. Anders kun je er wel over praten, maar dan is het niet echt. Als jij een ander veroordeelt – ja, het is eigenlijk onmogelijk, maar goed, dat doen we wel – omdat hij nog niet gezien heeft, dan is dat iets heel ergs. Want je ontneemt hem de kans om het te ontdekken.
Zoals je een kind de kans ontneemt om iets te ontdekken wat heel simpel is, zo’n oude potkachel die lekker gloeiend staat te pinkelen, een kind kruipt ernaar toe, strekt er zijn handje naar uit… Dan kun je twee dingen doen. Je kunt hem gebiedend zeggen: doe dat niet want het is te heet, je verbrandt je handje! Je kunt ook met zijn bedoeling meegaan, maar dus wel dat handje een beetje leiden, zodat hij niet in zijn haast zijn handje brandt. Maar dan voelt hij dat die kachel te heet is om aan te pakken.
Dat is de manier waarop het mogelijk is dat de mens tot bewustzijn komt, dat hij zelf ontdekt. Die kans moet je iedereen geven. En die geef je iemand niet in n’import welk systeem ook, want een systeem is iets wat rigide is, wat gefixeerd is. Terwijl de mens levend is.
Toch hebben wij ons alle eeuwen door laten bepalen door het rigide, door het gefixeerde, zó en zó was het – ons niet in staat gesteld om uit eigen waarneming, uit eigen zien en horen tot inzicht te komen. Dit is een, dit is echt een ontzettend groot drama. Dit is het drama: dat het ons niet wordt toegestaan om écht te zien wat plaatsheeft.

En je voelt ook, op het moment dat iets daarvan tot je doordringt, krijg je een gevoel dat er een last van je afvalt; dat er een heel ingewikkeld netwerk van illusie van je afvalt; dat je een heel klein beetje wordt ‘gelijk de kinderkens,’ zoals Jezus zei – daar bedoelde hij natuurlijk niet mee dat je gelijk werd aan een kind, maar dat je die argeloosheid een heel klein beetje terugkrijgt. Dat zijn zonder bedoeling, waardoor alles nog kan. Waardoor je ook je medemens alle mogelijkheden nog toekent.
Dat is nogal wat, dat je je medemens alle mogelijkheden nog toestaat… Maar dat betekent natuurlijk dat je jezelf eerst alle mogelijkheden moet hebben toegestaan. En dat is iets wat niet zomaar op een achtermiddag gebeurt. Dat vraagt namelijk een intensiteit die wij nog niet bezitten. We zijn zo gewend aan de halfslaap waarin we verkeren, dat het voor ons een grote inspanning is om in alles op te merken wat er gebeurt.

En dan – en daar heb ik natuurlijk altijd maar weer de aandacht op gevestigd, en dan voel ik me ook een soort van grammofoonplaat waar het altijd maar op dezelfde groef doorgaat – dat betekent dus dat je niet van te voren weet waar je uitkomt. En dat je daartoe bereid moet zijn, en niet het gevoel hebt dat je dan van God en alle mensen verlaten bent.
Want dat speelt echt een geweldige grote rol, hoor. Ik heb nou toch zo in de loop van de tijd heel veel gesprekken met mensen gehad, maar het komt eigenlijk daarop neer. Mensen zijn altijd bereid tot op een bepaald punt eens te kijken. Maar het moet niet te ver gaan… Want waar ben je dan, dan is er geen enkele zekerheid meer. Dan heb je geen enkel rustpunt meer. Dan kun je niet zeggen: nu ga ik maar maffen.
Want eigenlijk zeg ik dat: psychisch mag je niet gaan maffen. Je moet wakker blijven. Want, weet je, als je weer in slaap valt, dan maak je een heleboel van wat je gezien hebt ongedaan, want dat traliewerk, dat patroon, dat legt zich … whoep! … er direct weer overheen. Alleen, er is wel een verschil: je hebt het een keer gezien, dus je gelooft er niet meer heilig in. Je bent niet meer bereid, omdat de regering gezegd heeft dat dat de vijand is, om iedereen zonder aanziens des persoons uit te moorden. Zo ben je niet meer. Een beetje ben je het natuurlijk wel…, dus je krijgt geen rust meer. Je krijgt geen rust meer, want je gaat steeds meer opmerken hoe je doet, hoe je eigenlijk altijd, bij alles wat je doet, al verwacht hoe het gaan zal. En dat is natuurlijk, als je er nu eens een keer heel rustig, nuchter naar kijkt, volstrekte waanzin. Want je weet het niet.

Je hebt wel natuurlijk geleerd in de loop van je leven, omdat je te maken hebt met gefixeerde mensen, dat als iets zó gaat, dat er dan dát op volgt. Maar dat klopt ook alleen maar zolang je in het gefixeerde zit. Ja, en dat is bij ons de hele maatschappij, dus het klopt heel vaak. Maar het is niet zo, het is zo omdat wij gefixeerd zijn. Maar als we niet gefixeerd waren, dan zou het heel anders lopen.

Ik heb er al heel vaak bij stilgestaan dat wij, gefixeerd als we zijn, bijna nooit opmerken hoe het ongefixeerde voortdurend door ons leven heen speelt zonder dat wij het opmerken. Ik heb er al eens bij stilgestaan, twee mensen die elkaar ontmoeten, die van elkaar gaan houden, staan er nooit bij stil hoe dat mogelijk is geweest, dat ze elkaar ontmoetten op een bepaalde plaats. En zo zijn er tientallen dingen. Als je daar een poosje bij stilstaat, begin je je echt te verbazen, je begint je te verbazen over het feit dat je ooit hebt aangenomen dat alles wel zus of zo zou lopen…

Alle voorspellingen die er gedaan worden, zijn, hoe dan ook, gebaseerd op het gefixeerde. Als het helemaal gefixeerd is, is het voorspelbaar. Dat is wat de wetenschap dus ontdekt heeft: dat het niet voorspelbaar is. Want die hadden met harde feiten te maken. Wij verdraaien de feiten, als het niet in ons systeem past, dan is het er niet gewoon.
In de medische wetenschap maak je dat aan de lopende band mee: iets wat een dokter of een specialist niet kent, ja, dat is er niet. In plaats van dat hij zei: ik ben het nog niet tegengekomen, ik zal het eens onderzoeken, zegt hij gewoon: het past niet in mijn systeem. Als je wel eens een medicus tegenkomt die belangstelling heeft in wat jij te vertellen hebt, nou, je schrikt bijna.
Dat is ongehoord. En toch zijn die medici, en alle beroepsbeoefenaren, geen slechte mensen, zijn heel vaak ontzettende goede mensen: ze spannen zich in, ze proberen je leven te redden, ze proberen het beste voor je te doen.

Dat is echt afschuwelijk, dit niet beseffen van de rigiditeit waarmee we het leven tegemoet gaan. Het heeft catastrofale gevolgen, in het groot en in het klein. En daarom is de verandering in het bewustzijn van de enkele mens zo ontzettend belangrijk, want alleen daar, in de kern, in de kiem, dáár kan iets veranderen. Niet in het systeem. Wat je ook in het systeem aanbrengt en wat je ook in het systeem verandert, het blijft een systeem, en het systeem is gefixeerd. Een systeem leeft niet.

Ik sta er zolang bij stil, omdat we hier zijn aan het hart van onze mislukking. En dat er nog zo weinig, in verhouding tot dit gegeven, mislukt, komt door de barmhartigheid van het ongeziene, het onbepaalde, het onnoembare – dat er altijd maar weer toch doorheen speelt en ons toch weer de kans geeft om dit in te zien. En het is al zoveel eeuwen oud. Er zijn er heus wel geweest die ons daarop gewezen hebben, natuurlijk. Als je dit beseft, dan kun je het in al die heilige geschriften terugvinden. Alleen, wij hebben het keurig vertaald. En we hebben het vertaald volgens ons systeem, want dan klopte het. En daarmee hebben we het eigenlijk verloochend…

Dat is in het groot, maar in het klein is het net zo: de meest simpele handelingen, gebeurtenissen, vertalen we volgens onze vertaalmethode. En dat betekent eigenlijk dat we het níet vertalen, dat we eigenlijk afwezig zijn en dat we ons toevertrouwen aan een methode. En als je nu maar goed de methode volgt, dan is dat ook allemaal voorspelbaar. Dan heb je er ook fasen in, dan krijg je eerst dit en dan krijg je dat en dan krijg je dat. Maar als je goed oplet, is er in al die voorspelbare reeksen van resultaten ergens een fout, ergens een onzekerheid. En daar praten we zo vlug mogelijk overheen, want dan zijn we weer terug in het systeem. Maar God zij dank is er altijd een fout. En bij de gratie van die fout zijn we nog in leven.
Maar het zou wel eens tot je door kunnen dringen dat dat geen fout is, maar dat dat juist het leven is. Het levende leven, dat niet voorspelbaar is en dat zich toch voltrekt. En dat maakt dat jij je erin kunt verdiepen, dat jij je dingen af kunt vragen. En dat het jou in staat stelt op te merken dat zelfs in dat je afvragen, alweer het systeem in zit. Maar je kunt het opmerken! Dat is zo geweldig.
Ik word er altijd weer enthousiast over dat dat kan, dat ondanks het feit dat je in het systeem zit, je toch nog een mogelijkheid hebt om op te merken dát je in het systeem zit. Zelfs al heb je zeventig jaar geleefd volgens een bepaald patroon in je leven, kun je nóg opmerken dat je in het patroon zit. Dat is ongelooflijk! Dat is ongelooflijk, dat is echt een genade.

En, je bent vrij om te handelen naar je inzicht. Want als je een keer inziet waar het om gaat, neem je ook alle consequenties daarin op. Dan ga je dus niet meer zitten zeuren als je merkt dat je in de maatschappij of in relaties dan in moeilijkheden komt, want dat is zonneklaar dat je in moeilijkheden zult komen, dat is duidelijk… Want je bent al gedeeltelijk uit het systeem gevallen, dus als je dan iets doet, dan kom je in aanvaring met het systeem – je komt dan weliswaar in aanvaring met mensen, maar die mensen zijn het systeem, die zijn maar een héél klein deeltje nog vrije mensen. En vaak merk je dat ze dat kleine stukje vrijheid ook wel weg willen hebben, want dat is zo lastig, dat klopt niet. En waar ben je dan…
Iemand die een heel klein beetje vrij is, wordt ook weer een klein beetje meer onbetrouwbaar, onvoorspelbaar. Volgens het systeem is het eigenlijk een boef. En met boeven moet je niet omgaan…

Dat zit er allemaal aan vast, als je inziet dat je leeft volgens het systeem. En er is geen mens die, áls hij dat inziet, dan maar domweg volgens dat systeem blijft leven. Godzijdank niet.
Je begint je dan ongemakkelijk te voelen. In eerste instantie ten opzichte van jezelf. Want plotseling was alles wat al zo duidelijk was, onduidelijk geworden. Je verbaast je over jezelf. Daar hoef je helemaal geen psychologie voor te bedrijven. Je kunt gewoon opmerken hoe, als je dat inziet, een heleboel van je leven op zijn kop gezet wordt. En dat is dan nog maar in jezelf…
Maar natuurlijk, als je dan naar buiten treedt, dan wordt het nog duidelijker. Dan zegt iedereen tegen je: hé, waar zit jij? Je hoorde toch daar te zijn… Waar ben je nou? Jij bent onbetrouwbaar… jij bent van je geloof gevallen, je hebt geen moraal meer. Je lijdt niet met ons mee, je doet maar alsof je dat niet meer hoeft. Foei toch!

Dat klinkt nu allemaal grappig wat ik zeg, maar het is niet zo grappig. Op het moment dat je doorkrijgt hoe je eigenlijk leeft, hoe je onbewust dat wat je van buiten aan is gereikt hebt aangenomen als waar en volgens die maatstaven de wereld, jezelf, beoordeelt, besef je ook dat dan er geen mogelijkheid is voor het levende leven om tot je door te dringen.
Dus op het moment dat je dat gaat beseffen, kom je voor het eerst van je leven voor een keuze te staan. Meestal ben je je er nog niet eens van bewust dat je voor een keuze staat; dat je voor de keuze staat om door te gaan, steeds beter te beseffen hoe geketend je bent – of zó te schrikken van wat je ziet, dat je besluit om maar weer een beetje te gaan slapen. Want dat is tenminste het bekende, die slaaptoestand is bekend. Daar is alles op zijn plaats, ondanks het feit dat je nu, dit ziende, hebt begrepen waarom er zoveel ellende is in de wereld en in jezelf, besluit je toch maar om alles bij het oude te laten, want dat is het bekende.

Maar mensen, dat is uitstel van executie. Je komt er allemaal voor te staan – eens kom je ervoor te staan om het zó in te zien, dat je niet meer kunt terugkeren tot de slaaptoestand. Daar ben ik diep van overtuigd. En dan moet je natuurlijk niet denken dat dat betekent dat je in dit leven zult gaan merken dat dat zo is, dat het uitstel van executie is. Maar je moet even in aanmerking nemen die hele evolutie van het menselijk bewustzijn in de loop van duizenden en duizenden jaren, die gericht is naar vrijheid, die gericht is naar inzicht, die gericht is naar bewust leven – in dat perspectief is het onvermijdelijk dat je op een dag dit ziet, en dit ziende ernaar handelt.

En wat betekent het: ‘dit ziende ernaar handelen’? Dat betekent namelijk dat je dus ook niet op de oude manier – dat is echt de oude manier, zo oud als de mensheid – jezelf niet toestaat fouten te maken. Dat is één van de afschuwelijkste dingen, die ik altijd maar weer zie gebeuren, dat op het moment dat je het inziet, je tegelijkertijd uit het oude arsenaal de veroordeling te voorschijn tovert – die natuurlijk helemáál niet van toepassing is, want je staat in een nieuw gegeven, je staat in het onvoorspelbare. Hoe wil je dan jezelf veroordelen? Want dat zou zijn alsof jij wist dat, als je nu zo bent, je dan ook zo hoort door te gaan, zoals je altijd gewend bent geweest in het systeem: als dít waar is, dan is dát waar…
Nou, de wetenschap is daar nu overheen, althans de topwetenschap, maar wij suffen nog door in hetzelfde. Maar we staan er, net als de wetenschap, allemaal voor om ruiterlijk te erkennen: ik weet het niet, ik zal naar beste inzicht handelen en wat daaruit komt, dat komt eruit. Maar dan moet ik niet de aanmatigende arrogantie hebben om zelf te veroordelen, omdat er iets uitkomt wat ik dácht dat er uit zou moeten komen, of juist niet uitkomt. Want op het moment dat je jezelf weer gaat veroordelen, doe je toch net weer alsof de zaak voorspelbaar was.

Ik zou dat jullie dat nou eens inzágen, dat je dat altijd maar weer doet. Dat daar ons zondebesef vandaan komt.
Ik heb me daar altijd zó over verbaasd, toen ik uit Indonesië, ik was een blaag van 14 jaar, hier in Holland kwam – ik had al heel veel belangstelling voor geestelijke zaken, dus ook voor de godsdienst die hier heerste – dat ik onmiddellijk aankachelde tegen dat zondebesef. En ik vónd dat iets … ik dacht: waar hebben die mensen het over… Hoe kan dat nou, hoe kán je nou in zonde geboren zijn. Heremetijd, hoe is dat mogelijk, wie heeft ze dat verteld. Wie heeft verteld dat een kind in zonde geboren wordt. Heer in het hemd, hoe kan dat?
En toch is het zo. En alle fatsoensrakkers die vallen daarop terug.

Dus als je nu op die grootse dag dat je inziet waar het om gaat en eigenlijk verbaasd bent dat het je ten deel valt, en je heel klein voelt ten opzichte van dit wonder dat je het in kunt zien, dat je het op kunt merken, ga dan niet op diezelfde dag weer de zonde bedrijven van jezelf te veroordelen. Dat is echte zonde: jezelf veroordelen, jezelf veroordelen volgens maatstaven die niet van jou zijn, die je bijgebracht zijn, de eeuwen door. En als je bij verschillend volken gaat kijken, dan is wat bij het ene volk te veroordelen is, bij het andere volk juist iets heel geweldigs, enzovoorts. Nou, als er iets universeel is, dan is dat overal gelijk.
Dus het stoelt nergens op. Zie dat eens, het zijn allemaal interpretaties. En geef jezelf de kans, geef jezelf de kans om een vrij mens te worden. Die leeft volgens datgene wat in hem is – niet door een of ander mens gegeven, maar wat er is, wat aanwezig is. Je zult zeggen, ja, die tralies zijn ook in me aanwezig. Ja goed, maar je kunt begrijpen dat die aangebracht zijn.

Dan begrijp je dat je in wezen volstrekt vrij bent. Ze kunnen je opsluiten, ze kunnen je martelen, ze kunnen je doodmaken, ze kunnen je dus de mogelijkheid ontnemen om te uiten wat je bent. Maar ze kunnen jou, datgene wat vooraf gaat aan alles, niet doden. Dat halen we vaak door elkaar.

Ik herinner me dat ik in het kamp een jood meemaakte, die zelf op een ongelukkige manier in het kamp was gekomen, hij was niet iemand die in Indonesië woonde, maar hij was op doorreis voor de zaak. Die man was destijds, voor hij in het kamp in Indonesië kwam, door de Gestapo opgepakt en door de Gestapo gemarteld. Dat was heel afschuwelijk. Er kwam een moment dat de marteling zo hevig was dat hij er niet meer bij kon zijn. Hij zag het gebeuren. Hij was dus uit zijn lichaam gegaan en hij zag het gebeuren. En hij zag de angst van de beul, van degene die hem martelde.
De beul merkte dat die man uit zijn lichaam was gegaan, en hij schrok zich dood, want dat was niet zijn opdracht, die man moest in leven blijven. En die man die uit zijn lichaam was gegaan en de angst van de beul zag, keerde terug. De beul heeft hem toen niets meer gedaan, omdat hij doodgelukkig was dat die man niet dood was gegaan.
Waarmee maar gezegd wil zijn dat de mens dus in staat is om de toestand van een ander voor te laten gaan bij zijn eigen heil. Want dat is ook alleen mogelijk op het moment dat je los bent van het systeem, los bent van alle maatstaven, dat je als levende mens staat tegenover het gegeven van het ogenblik.

Ik vertel dit opdat je beseft dat wij allemaal, zonder uitzondering, vrij zijn om de weg te gaan die voor ons bedoeld is – vrije, scheppende mensen te zijn, met gebreken, met onvolkomenheden, met fouten. Maar in wezen vrij.


naar boven