Je bent zelf die grote beweging

Inleiding
[download]

Het is voor mij vandaag een heel bijzondere dag. Vanochtend had iemand een briefje onder mijn deur geschoven – het was echt een hartenkreet – die zich afvroeg waarom wij als groep weigerden te onderzoeken. Waarom wij als groep altijd leerlingen blijven en mij daarmee degraderen tot leraar. Want dat is een degradatie, dat is een afschuwelijke degradatie. Dat betekent namelijk dat we niet hoeven te onderzoeken. Dat we veilig kunnen blijven. Dat we ons tevreden kunnen stellen met een verklaring. Dat we tevreden zijn met een antwoord.
En een antwoord is natuurlijk niets. Een antwoord is van buiten, dat gaat ons dus eigenlijk niets aan. Als kinderen zijn we tevreden met een antwoord, dat wil zeggen, als verknoeide kinderen. Echte kinderen zijn niet tevreden met een antwoord, echte kinderen willen meer weten, die blijven vragen – waar de moeder wel eens wanhopig van wordt.

Ik wou dat jullie weer kinderen waren, en geen netjes opgevoede mensen, die kunnen uitstellen waar het om gaat. Want dat zit er achter, dat we uitstellen, altijd maar uitstellen. En ons lichaam wordt ziek, vaak. En dan zijn we bezig met dat lichaam, wat we aan zijn lot hebben overgelaten zolang het goed functioneerde. Waar we ons dan gedwongen, let wel, gedwongen, in gaan verdiepen. Waarbij er vrijwel niets gebeurt uit vrije wil omdat we opmerken wat er plaats heeft in onszelf en in de wereld. Eerst moet het in de wereld helemaal fout gaan, we moeten in een gevangenkamp komen, om ons iets te gaan afvragen.

Is dat nou echt altijd nodig? Kunnen we niet ingaan op onszelf?
Niet in de zin van: doe ik het wel goed – want zo gaan we op onszelf in: doe ik het wel goed, vinden die en die het wel goed, is het wel goed volgens dat en dat boek?
Maar zoals we zijn. Wat toch eigenlijk betekent dat er geen calamiteit is, dat we niet ziek zijn, dat we hartstikke tevreden zijn met onszelf; dat we niet het gevoel hebben dat er iets ontbreekt; dat we het lijden in de wereld, dat er toch onmiskenbaar is, ver weg is, dat het ons niet aangaat – ja, op het ogenblik dat we op televisie wat zien, maar daarna gaan we eten en dan is het over.

Hebben we eigenlijk belangstelling voor het leven, ook het leven in onszelf. Of stellen we ons tevreden met de gedachten die we ons gevormd hebben in ons leven, die we gehoord hebben van anderen die ons wel aardig leken.
En houdt het daarmee op? Hebben we wel eens iets onderzocht, écht onderzocht. Elke keer als we iets onderzoeken, als we dat doen, komt er een antwoord. En dan is het weer de vraag of je met dat antwoord tevreden bent. Of beseft dat dat antwoord een voorloper is van iets anders, en ga je verder, en verder, en verder… Dan heb je namelijk helemaal geen tijd meer om aan anderen te vragen hoe het zit. Dan onderzoek je, dan brandt het vuur in je. Dan is er passie, échte passie – die niet verkleind is tot seksuele passie, want ook dat is een verkleining.

Kunnen we ophouden met braaf te zijn, met aan de regels te voldoen, ons een plaats te veroveren omdat we de regels goed toepassen en omdat we slim zijn.
Is er iets in het leven zó belangrijk voor ons, dat we er alles voor over hebben. Dat we niet meer rekenen, dat we niet meer overwegen, dat we niet meer – dat is het grootste kwaad – vergelijken, onszelf vergelijken met een ander. Dat is gewoon misdadig, daarmee verloochenen we onszelf. Daarmee maken we gewoon van begin af aan dat we niet kunnen onderzoeken.

Ik zeg het zo vaak – en ik denk dat ik het maar niet meer moet zeggen, want het gaat langs jullie heen: het feit dat ik hier zit is een wonder, het feit dat jullie daar zitten is een wonder. En dat krijg je: leven, de mogelijkheid om te ademen, de mogelijkheid om te bewegen. Het is er altijd maar. En daarom gaan we eraan voorbij. En omdat we eraan voorbij gaan, zijn we bang voor de dood – de dood is toch niet meer dan dat ons lichaam ophoudt er te zijn. Er is een moment dat het organiserend principe in ons lichaam stilvalt. En dan zeggen wij: die mens is dood. Voor ons allemaal is dat ook zo, op het moment dat het lichaam er niet meer is, is het fini.
En hoe komt dat? Omdat we niet – terwijl we nog leven, terwijl we nog de gelegenheid hebben om te ontdekken, de gelegenheid hebben om er op in te gaan, de gelegenheid hebben om ons te verbazen, verwonderd te zijn, dankbaar te zijn, eerbiedig te zijn – niet ontdekken dat we niet alleen maar dat lichaam zijn. Dat lichaam dat sterfelijk is, dat er eens niet meer zal zijn. Dat weten we allemaal, maar we doen net alsof het niet zo is.

Het lichaam is één van de twee. Het lichaam is de uiting van dat andere – er is niets in de hele wereld, in de hele schepping, wat niet alleen maar een uiting is, alleen maar een uiting.
Als jullie dat meenemen, is het voldoende voor deze sessie: alleen maar een uiting van iets geweldigs wat je niet kunt bevatten. Wat zó groot is dat, áls je het in jezelf ontdekt, je adem stokt. Je schrikt dat je dat al zolang vergeten bent.

Dat we hier samenzijn is dus een heel groot voorrecht, als jullie ophouden leerling te zijn en mijn veroordelen tot leraar. Als jullie heel gewoon ingaan op wat je bezig houdt. En dat wat je bezig houdt onderzoekt. Dat je dus niet met dat wat je bezig bent bij me komt, en zegt: hoe zit dat? Want op dat moment ben je niet meer bezig. Op dat moment onderzoek je niet meer. Op dat moment staat het stil.

Waar ik het nu over heb, dat is echt het wereldprobleem. Ook dat heb ik eindeloos gezegd. Daar waar het begint: dat we onszelf zoals we zijn – en we zijn een voorlopige uiting, dat is zo, we zijn sterfelijk, en dan zeg ik: god zij dank – we kunnen, dat is een wonder waar we geen gebruik van maken: we kunnen onszelf onderzoeken.

En we zijn geconditioneerd, dat is zo. Door alles wat we gehoord hebben, gelezen hebben, ervaren hebben, zijn we geconditioneerd. We hebben niet meer dat. Maar dat kunnen we onderzoeken. En het wonder is dat dat geconditioneerde niet helemáál geconditioneerd is, dat daar iets in is, iets fantastisch, dat daar doorheen breekt, àls we onderzoeken. Als we onderzoeken dan krijgt dat steeds meer gelegenheid te werken.
Ons binnenste buiten te keren, zonder gêne, zonder schaamte, zonder minderwaardigheidsgevoel, zonder leerling-gevoel, als volwassen mens. Langzaam laag wordt voor laag duidelijk. Tot er een punt bereikt is dat er opeens de hele boel verlicht is, dat je ziet. En daarmee is het niet afgelopen, dan begint het pas.
Dan begint het pas. Dan moet je dat hele leven wat je geleefd hebt en waarvan je gedacht hebt: oh, dat zit zus en dat zit zo, en die heeft dat gezegd, en die heeft dat gezegd – dat ben je kwijt. Alle kleppers, toeters en bellen, alle rituelen, alle gewoontes, zijn weg. Dat is wanneer je pas alleen bent. Dan ben je pas alleen. Maar dan besef je ook dat je het bij niemand kunt vínden, noch in een boek, noch bij een levend mens. Dat je zelf voort moet.

En dan is het geen vraag meer. Dan besef je ook hoe gebrekkig je bent. Dat is een goed ding. Dat willen we niet zijn, nietwaar, we willen toch niet gebrekkig zijn? We willen toch graag goed zijn, intelligent, de moeite waard… Er is geen mens die gebrekkig wil zijn. En toch is dat nodig, dat je voelt hoe gebrekkig je bent, hoe beperkt je bent. Daar begint het. En dat kun je niet aan iemand vragen, van: verlos me van mijn gebrekkigheid. Daar moet je zelf doorheen.
En je zult ontdekken dat die gebrekkigheid juist datgene is wat de poort is waar je doorheen moet, de poort tot inzicht.

Dat je gaat ontdekken dat het leven wat je geschonken is, verbazingwekkend is, dat je dat zómaar gekregen hebt. En dat het dan inderdaad zo is dat elke ochtend dat je dan wakker wordt, je tegen jezelf zegt: ik ben er nog, ik mag nog doorgaan… Het is niet meer vanzelfsprekend dat je weer wakker wordt en weer verder mag. Dat is niet zo vanzelfsprekend, het is echt een wonder dat je je onderzoek kunt doorzetten.

Dan kom je in de positie dat je gaat merken dat er eigenlijk niets in de hele wereld is dat er zómaar is. Dat niets in de hele wereld zómaar toevallig daar en daar gebeurt, noch in je eigen leven, noch in het leven van andere mensen. En dat je gaat beseffen dat je bij die andere mensen hoort, óók de mensen die je verwenst, daar hoor je bij, daar ben je van.
En natuurlijk heb je een mening over alles en iedereen. Maar je gaat beseffen hoe ontoereikend die mening is. Hoe je die eigenlijk van dag tot dag moet veranderen, omdat je steeds meer opmerkt, steeds meer opmerkt hoe die ander eigenlijk is. En hoe je soms jaren en jaren lang voorbij bent gegaan aan heel belangrijke zaken in die ander. Die hij, omdat hij zichzelf ook niet begreep, niet heeft kunnen uiten, die heeft hij achtergehouden. Zoals je zelf ook eindeloos achterhoudt.
Eigenlijk is dat wij hier bij elkaar komen bedoeld om niets meer achter te houden, om in het open te komen, in onszelf en met de ander.

Dat vraagt heel veel moed, dat vraagt heel veel intensiteit. En dan hebben we afgedaan met alle therapie.
En dat is nodig, dan weten we dat we voorlopig zijn – dat is erg nodig dat je weet dat je voorlopig bent. Dat je elke dag beseft dat ik voorlopig ben: ik mág voorlopig zijn, ik bén nooit wat, ik ben altijd weer het volgende.
En kan ik me daarin thuis voelen, kan ik me thuis voelen in die eeuwigdurende verandering. Of ben ik een verharde korst die zich verzet, die denkt: ik ben dat en dat – punt. En dan in de grote beweging, in de grote stroom van het leven een belemmering wordt.
We zijn echt niet opgewassen tegen de stroom van het leven, de grote beweging die miljoenen jaren omvat.

Zoals we gewoon leven zijn we, zonder het te weten, zonder het te beseffen, zonder het te merken, een belemmering, houden we het leven tegen – althans dat proberen we. En echt, mensen, het leven vaagt je weg. En dat doet het op duizend en één manieren.
De enige redding is dat je méé bent in het leven. Dat je de beweging in je toelaat. Dat je het verdriet in jezelf toelaat, de onmacht in jezelf toelaat, de machteloosheid. Dat je je kleinheid beseft, in verhouding tot die ongelofelijke beweging van het leven.

Iemand vertelde me dat ze op de dag dat het zo ontzettend stormde aan het strand was, en overweldigd werd door wat daar gebeurde. Die huizenhoge watermassa die aankomt, uitrolt en weer teruggaat, de wind, het schuim…
En dat is nog maar de uiting van wat de grote beweging is.

Je leven is echt heel erg kort om dit allemaal te beseffen – ook al ben je twintig, of nog jonger – om dat hele bestel waar jij in hoort te gaan beseffen. En dan krijg je ook een geweldig verantwoordelijkheidsgevoel, want dan besef je: ja, ik ben die uiting, en wat doe ik? Wat doe ik in verhouding tot die grote beweging die alles in leven houdt? Wat doe ik? Schep ik mijn eigen wereldje daarin, met mijn kleine belangen, met al die duizend en één berekeningen die ik heb, op de beursvloer of voor mijn carrière? Of voel ik dat dat niet kán, dat ik dan geen mens ben. Dat ik dan alleen maar een braaf dier ben, die af en toe met de prikstok voortgedreven moet worden. De prikstok van de ambitie, van het voorbeeld van anderen die geweldiger zijn.
Laat ik me in die rol duwen? Is dat mijn leven, in verhouding tot die grote beweging die er altijd is?

Die grote beweging heeft ons nodig. Wij zijn nodig. Want in de mate waarin wij ons bewust worden, wordt die grote beweging zich meer en meer en meer bewust van wat ie is, man of vrouw…
Dus dat is de andere kant, wij leven vanuit die beweging zonder dat we het weten. Maar die beweging heeft ons nodig, ons als uiting, met het vermogen wat we hebben om onszelf te doorzien. Wij zijn nodig, dat is niet zomaar.

Een nog groter wonder is dat wij elkaar daarbij kunnen helpen, wij mensen kunnen elkaar helpen – maar alleen maar voor zover we op onszelf ingaan. Anders blijft het een handel in het tijdelijke, een uitwisseling van vrijblijvendheden. Dat is, zacht gezegd heel, heel jammer van die mogelijkheid die we gekregen hebben. En die ons geen seconde in de steek laat. Ook als we ziek zijn, ook als we wanhopig zijn, laat die ons niet in de steek. Die ziekte, die wanhoop, is ons leven, is het antwoord van ons op de beweging.
En daarom moeten we inderdaad elkaar helpen dit niet aflatende onderzoek te doen.

Dat is waar de mens voor is, wat je – als je goed leest en als je er voldoende bij stilstaat en niet de uitleg van een ander volgt – in alle heilige schriften terug zult vinden. Of het nu het gesprek is tussen Krishna en Arjuna in de Mahabharata, of dat je het in de gelijkenissen van Jesus vindt, of in de nuchtere zienswijze van de Taoïsten.
Het is allemaal hetzelfde: ben je bewust dat je niet alleen maar tijdelijk bent, dat dat tijdelijke het geschenk is: dat tijdelijke is een geschenk, dat krijg je om jezelf te ontdekken. En zelf ben je de grote beweging – je bent zelf die grote beweging, je hebt dit leven gekregen om daarvan gebruik te maken, om te ontdekken hoe dat geschenk is. Dan heb je geen tijd meer om bang te zijn voor het einde, want dat is dan heel vanzelfsprekend daarmee verbonden. Een geschenk is eindig, het gaat zover en zolang als het mag zijn. En hoelang dat is, dat weet je niet. Maar de tijd dat je er bent in deze vorm, in deze uiting, in deze bewustzijnstoestand, kun je gebruiken. Dan hoef je je ook niet af te vragen: hoe oud word ik, dat zal wel blijken.

Dan is de vraag alleen maar: de tijd dat ik leef … leef ik echt? Of vegeteer ik in een klein hoekje, wat ik ‘mijn leven’ noem?

Dat onderzoek kunnen we proberen deze paar dagen die ons geschonken zijn te intensiveren. Zonder schaamte, zonder onszelf te veroordelen tot een rol, gewoon als mensen met elkaar die iets delen wat nog veel intiemer is dan een lijfelijke gemeenschap. En alle voorbereidingen en alle schijnbewegingen kunnen laten vallen. Heel rustig, zonder het gevoel te hebben dat er iets geweldigs gebeurt.
Dat is gewoon nodig. Als je iets onderzoeken wil, dan moet je al je aandacht er aan geven, alle aandacht die je hebt. En dat is veel: alle aandacht… Maar je zult merken dat je er niet moe van wordt, als je alle aandacht geeft. Alle aandacht. Dan is er onmetelijk veel energie, dan hoef je je daar geen zorgen over te maken.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Als ik het stuk van Krishnamurti lees wat je stuurde voor deze sessie, dan begrijp ik dat je niet teveel moet blijven hangen in de dingen waar je mee bezig bent.
Aan de andere kant kan ik er niet omheen dat we allemaal, zoals we hier zijn, met een ’psychologisch stuk’ zitten. Al is het maar de manier waarop je ontvangt wat jij zegt, de manier waarop je op elkaar reageert, wat je hoort van een ander – wat die ander misschien helemaal niet bedoelt, maar wat je anders invult. En alles wat je in jezelf achterhoudt – wat je ook weer niet expres doet – aan verdriet of aan patronen, kortom dat hele psychologische stuk.
Ik denk dat we daar heel veel mee bezig zijn, dat je dat door te mediteren ook iedere keer verder ontvouwt. Maar aan de andere kant zeg jij ook ‘je moet er aan voorbij gaan’.
Wat is dan er aan voorbij gaan ? Want dat betekent waarschijnlijk niet ‘laat het maar liggen’.

– Maarten: Nee, maar ja, het is een heel subtiel iets. Terwijl je bezig bent, met wat ook maar, kun je merken dat er ook iets anders bezig is. Op een andere manier, die maakt dat je bezig zijn ontdaan wordt van de haast. Dus het enige wat je doen kunt, is zo intens mogelijk bezig zijn, wat het ook is. Want daarin moet het gebeuren.
Je bent beperkt, je bent geconditioneerd. Dat is zo. Maar blijkbaar ben je met iets bezig wat voor jou belangrijk is. Je weet nog niet eens echt waarom het belangrijk is, want als je het wel weet dan is het al niet echt meer. Maar je bent bezig, je doet iets, je gaat er echt op in. En dan kun je – dat overkomt je ook wel eens – op een bepaald moment datgene waarom je het begonnen bent, vergeten. En alleen nog maar dat doen wat je aan het doen bent. Dan is het doel even verdwenen en je gaat eigenlijk voorbij aan waarom je het begonnen bent.

Dat zijn die zeldzame momenten, dat je voelt: ah, ja… Je raakt het ook weer kwijt, want het geconditioneerde in jezelf is heel oud, is in de evolutie ontstaan. Dat is dus het meest bekende. En dat moment dat je het even kwijt bent is nog zo zwak, dat het geconditioneerde weer terugkeert. Maar waar het eigenlijk om gaat is dat je door die korte flitsen langzamerhand gevoeliger wordt voor datgene wat geen doel heeft, althans geen klein doel van jezelf. Wat je dus eventjes beseft is dat het opgenomen is in een hele grote beweging. En de herinnering aan die flitsen is een aansporing.
Je weet wel dat je dit niet wilsmatig kunt oproepen, dat weet je. Maar je kunt het niet meer vergeten, laat ik het zo maar zeggen, je kunt het niet meer vergeten. Dus je wordt altijd weer teruggeroepen naar ‘wat was er nou eigenlijk’, ‘wie ben ik eigenlijk’, ‘wat doe ik eigenlijk’?

Je kunt daar een heleboel in ontdekken, en dat kun je ook woorden geven, maar datgene waar het eigenlijk omgaat dat kun je geen woorden geven. Dat is alleen iets wat je ervaart en dat kun je geleidelijk aan beschermen in je leven. Je het niet meer laten ontnemen doordat iemand er een verklaring aan geeft. Je voelt: dit moet ik volgen in mezelf en ik weet niet eens waar dit toe leidt, ik weet niet eens wat dit is. Ik heb het ervaren en ik probeer te blijven luisteren, terwijl ik al mijn gewone dingen die ik doen moet, doe.
Dat is waar het eigenlijk omgaat. En, dat voel je wel, dat moet je alleen doen. Jij kunt het alleen ervaren.

– A.: Ja maar zo’n moment overkomt je. Als ik het zou moeten schetsen, dan is dat hele psychologische gedoe een dekentje wat je er overheen legt, waarvan je steeds denkt dat je daar iets moet oplossen, maar blijkbaar kan er zo een gat in vallen, en is het ook nooit echt weg, al sluit het zich steeds weer.

– Maarten: Ja, dat is wat steeds weer gebeurt, maar hoe meer keren het gebeurt, hoe minder vanzelfsprekend je dat gat bedekt. Hoe gemakkelijker je in die leegte blijft, die leegte aan het voorlopige.
De Koptische monniken in de woestijn hebben de hulp van de woestijn. De woestijn zegt niets, is er alleen maar in zijn onmetelijke uitgestrektheid, en daar kijken ze op uit. En ze horen hun eigen gedachten en hun eigen geloven en die woestijn die daar alleen maar is en geen antwoord geeft. Maar doordat de woestijn er is, er altijd maar is, wordt het in die monniken stil.
Wij hebben niet de hulp van de woestijn. Wij hebben om ons heen de bezige wereld van de voorlopige mensen die ieder hun eigen doel najagen. Dus we moeten die woestijn in onszelf ontdekken, die leegte, dat niets meer, dat niets meer zijn, waarin we kunnen rusten. Dat is dus niet meer een eenzaamheid.
Gisteren had ik het er nog over met iemand, jammer genoeg is de woestijnfase altijd afgeschilderd als iets afschuwelijks waar je doorheen moet. Maar het is iets ongelofelijks, als je leeg bent en alles waar je altijd mee bezig bent, terwijl je bezig bent, als dat wat je aan het doen bent zijn zwaarte verliest. Dat je ontdekt: dit moet ik nu doen, dit ligt nu voor, laat ik het licht doen, laat ik het vrolijk doen. Laat het iets zijn wat oplucht, wat licht maakt vooral. Wat niet meer de wil nodig heeft, wat uit zichzelf komt, wat uit je hart komt.
Je hoeft het tijdelijke niet te verlaten. Je verhouding tot het tijdelijke verandert. Je kunt vanuit die gezegende leegte dingen doen en dan ben je verbonden met alles wat om je heen is. Of het nou de computer is waar je voor zit, of het nou de tafel is waar je aan werkt of het werk in de keuken wat elke keer gebeuren moet, het wordt heel licht. Het wordt heel betekenisvol ook. Je hebt contact met je voedsel, ook voordat je het gegeten hebt. Het raakt je. Het is niet meer in een tijdsschema opgesloten. Je hoeft niet meer om twaalf over een met dat of dat klaar te zijn. Ik heb het nu over een situatie thuis, waar er geen opdrachtgever is die je ergens toe verplicht.
En je krijgt vertrouwen in dat innerlijk leeg zijn, omdat je daarin alles kunt opmerken. Je hebt jezelf niet meer afgeperkt. Je merkt alles op wat er gebeurt. En het bedreigt je niet, want je hoeft niet op tijd ergens te zijn, ook niet in de geest. Je mag volgen wat er gebeurt in jezelf. Het is dus niet óf in het tijdelijke zijn óf in het niet tijdelijke zijn, het is tegelijkertijd. En dat ze daar van oudsher de woestijn voor hebben genomen, is duidelijk, want die woestijn, die ís er alleen maar. Die reageert niet. In onze zin, hij reageert natuurlijk. Hij is er, hij leeft, zoals die is.
Dat is wat kan gebeuren.

– A.: Mij valt op dat je altijd weer terugkomt op, met aandacht in het nu zijn

– Maarten: En daar geen denkbeeld over hebben, dat is het moeilijke.

– A.: Hoe kan je er dan aan voorbij gaan, want dat intrigeert mij heel erg, dat je dat de hele tijd zegt.

– Maarten: Dat wil zeggen dat je voorbij gaat aan jouw idee van erbij zijn. Dus alles wat je ooit al gedacht hebt, wat je gehoord hebt, dat je daaraan voorbij gaat. Dat je helemaal dus in dat moment bent.

– B.: Dan ga je eigenlijk voorbij aan je uiting.

– Maarten: Ja, dat wil zeggen, je uiting is iets wat je zelf vastgesteld hebt. Je wilt dat en dat doen, wat het ook is, al is het nog zo iets eenvoudigs.

– B.: Dat is het denken-voelen, denk ik.

– Maarten: Ja, dat is het denken-voelen.

– C.: Als je steeds dieper op je denken en voelen ingaat, op dat wat je bezig houdt, hoe ver moet je dan gaan om echt te kunnen beseffen ‘ah, ja, dat is het’.

– Maarten: Dat weet je.

– C.: Dat voel je?

– Maarten: Dat weet je. Dat is zo helder, daar hoef je niemand naar te vragen.

– C.: Dus je bedoelt niet alleen maar verstandelijk redeneren, het moet helemaal in de vezels zitten bij wijze van spreken.

– Maarten: Nee, zolang je nog denkt in een eindpunt, zit je nog gewoon in de verklaring. Het onderzoek is veel levender, dat gaat vanzelf, zou ik haast zeggen. Het enige is, je moet het gaande houden. Kijk, zolang je nog denkt ‘is dit het’, dan is het ’t niet. Zodra je aan het punt bent gekomen dat je het uitgeput hebt, daarvoor gebruiken ze in de zen marathon lopen en koan toestanden, maar zodra je aan dat punt bent dan vraag je dat niet meer, is het zo, dan is het uit.

– C.: En dan kun je eraan voorbij gaan.

– Maarten: dan is het fini, dan leef je alleen nog maar, dan doet zich het volgende voor. Het is eindeloos. Want je leven is natuurlijk in wezen heel groot, heeft heel veel facetten, waar je doordat je versmald bezig bent, niet aan toekomt. Maar als je een keer aan dat onderzoek begonnen bent, en je bent niet meer tevreden met een antwoord van wie dan ook, dan gaat die beweging door en dan gaat ie tot het einde.
En dat einde is een nieuw begin. Dat moet je goed beseffen, het einde is een nieuw begin. Want je ziet veel meer en dat vraagt om verheldering. En wat gebeurt, is dat je je eigen situatie, je eigen leven in verband ziet met alles wat er gebeurt. Met de wetenschap, met de gang van zaken in de wereld, met het milieu, afijn met alles. Dan ben je vanzelf opgenomen in wat er aldoor gebeurt. En je beseft ook hoe belangrijk het is dat jij doorgaat, dat je niet blijft steken, dat je niet tevreden bent. Dat je altijd maar doorgaat en dat het fantastisch is dat dat kan, dat dat mogelijk is. Dat jij dus kunt ontdekken, dat je in staat bent om jezelf binnenstebuiten te keren. En daar voorbij, dat bedoel ik, nog een keer. Dat je pas ophoudt tot het in jezelf heel duidelijk is, dan is het fini. En dat is dan tevens het begin van het volgende. Want dan zie je een dieper verband en dat vraagt ook weer opnieuw die intensiteit om tot op de bodem te gaan. Dus het houdt niet op.


naar boven