Je verhouden tot wat je ontmoet

Inleiding
[download]

Wat ik gisteren heb proberen te zeggen en wat misschien niet helemaal goed gelukt is, is dat je in wezen niet afhankelijk bent van de omstandigheden waarin je verkeert, van de mensen waarmee je bent, en ook niet van alles wat er in jezelf omgaat.

Dat klinkt misschien heel vreemd. Voor ons is het zo dat wij wel degelijk ons afhankelijk voelen van de situaties waarin we zijn, van de mensen die ons omringen – waarmee we een meer of minder innige relatie hebben, voor kortere of langere tijd – en ook afhankelijk van de stemmingen in onszelf, van de gedachten die in ons omgaan, van de gevoelens die door ons heentrekken. Zo voelen wij het.

En, we hechten heel veel waarde aan wat anderen van ons vinden, wat de wereld van ons verwacht – dat is natuurlijk een heel groot woord, de wereld is alles eigenlijk, ook de dingen om ons heen, wat die van ons verwachten. 

Wat ons in dat hele totale gebeuren ontgaat, is dat het eigenlijk afhankelijk is van onze verhouding tot alles wat ik genoemd heb. Dus onze verhouding tot wat wij de wereld noemen, buiten ons – zo voelen wij het, buiten ons. En ook dat het afhankelijk is van onze verhouding tot de wereld in ons, onze gedachten, onze gevoelens, onze stemmingen, onze voorstellingen, onze idealen.

Ik weet niet of jullie beseffen dat wat ik nu zeg iets anders is dan wat wij voelen. Dus het is afhankelijk van je verhouding, steeds opnieuw. En kun je je daarvan bewust worden, kun je je bewust worden dat je dáárvan afhankelijk bent.
Dat is één. En ten tweede dat een verandering in die verhouding tot, dat dat iets is wat niemand buiten jijzelf kunt doen. Een verandering daarin kun jij alleen maar laten komen.

Maar dat betekent dat je dat eerst in moet zien, dat het afhankelijk is van jouw verhouding tot. Dat het dus niet zo is dat die verhouding eens en voor al gegeven is, een verhouding die je gevonden hebt, toen je van heel klein kind af opgroeide tot wat wij noemen de volwassen mens. En dan zouden we eigenlijk moeten zeggen de biologisch volwassen mens, want de biologisch volwassen mens is natuurlijk nog niet de volwassen mens. 

De volwassen mens is de mens die zich ervan bewust is dat hij de sleutel in handen heeft van zijn verhouding tot alles, buiten hem en in hemzelf. En die de moeite neemt om daar op in te gaan, die dus niet meer zegt: hij of zij is zo akelig of lief, die of die situatie is zo fijn of treurig, dat of dat moet ik bereiken, maar die dus stilstaat bij die merkwaardige knik, als het ware, in onze wijze van kijken en luisteren. Waarbij we doen alsof die verhouding tot alles vastligt, waarbij we doen alsof alles wat wij ervaren echt zo is, dat ons verdriet echt verdriet is, dat ons geluk echt geluk is. En dat we in dat veld ons leven doorbrengen.
Er is natuurlijk geen mens die streeft naar verdriet. We streven allemaal naar geluk – wat dat dan ook mag zijn. En we gaan daarbij steeds voorbij aan het je bewust worden van die verhouding tot, die verhouding tot alles.

Dat dat iets is wat je bewust kunt worden, iets wat je dus kunt beseffen. Dat is een totale omwending, als je gaat beseffen dat het afhankelijk is van jouw verhouding tot. En, dat die ‘verhouding tot’ veranderen kan. En dat dat waarschijnlijk onze opgave is, van ons allemaal, om ons daarvan bewust te worden. 

Zodra je dit beseft – of af en toe beseft, laat ik niet zo veeleisend zijn – sta je anders in het leven, word je je bewust dat het beseffen van jouw verhouding tot, alles van je vraagt. Dat het totaal nieuw is. Dat de wijze waarop je geleefd hebt, al die tijd dat je nu al in het leven staat, verlaten moet worden – en niet om een nieuw doel, niet om een nieuw geluk, niet om een doorbraak of een verlichting, maar alleen maar omdat die ‘verhouding tot’ zo belangrijk is. 

En dat je beseft dat daarmee voor jou de wereld in zijn betekenis volledig kan veranderen. Alle mensen, die wel eens voor de dood gestaan hebben gedurende kortere of langere tijd, weten dat zo’n uitzonderlijke toestand je dat besef kan bijbrengen, dat je verhouding tot wat jij je leven noemt, totaal kan veranderen.
Waarbij je ook opmerkt dat je dat niet zómaar opzettelijk kunt doen, je kunt niet tegen jezelf zeggen: ik laat mijn verhouding tot het leven, zoals ik het tot nu toe geleefd heb, nu sterven.
Dat gaat niet. Dat is ook eindeloos wel geprobeerd, maar dat gaat niet echt. Als je zo’n ervaring gehad hebt, dan weet je dat.
Dan weet je  dus dat het eigenlijk alleen maar er op aankomt dat je, uitgaande van dat besef dat het gaat om die verhouding tot het leven, tot onderwerp van je leven maakt. Omdat je beseft dat dát nu precies uitmaakt wat het leven voor jou betekent. Dat precies dát uitmaakt of je doorgaat in de oude betekenissen die je allemaal zo goed kent, waar al je strevingen, waar al je verlangens, waar al je verdriet, waar al je geluk in ligt, of je dat laat doorgaan, daarin oplossingen zoekend. Of dat je voor eens en voor al inziet dat alles wat je daarin vinden kunt, noodzakelijk voorbijgaat. Dat je niet komt bij dat punt waar je als het ware centraal in staat, in het besef van dat je het niet weet – behalve dat ene, dat alles wat je geleefd hebt, alles wat je ervaren hebt, alles wat je gedacht hebt, alles wat je gehoopt hebt, verleden tijd is. Omdat je nog nooit gestaan hebt daar waar geen verleden en geen toekomst is, maar waarin als het ware de tijd ontstaat – de tijd die voor ons niet weg te denken is, niet weg te voelen is, die is er gewoon. Maar dat je dan in het punt staat waar de tijd niet is. Waar je als het ware het hele leven van jezelf in zijn totaliteit bij je hebt, zonder dat het je roept of naar binnen trekt, maar dat het er is. 

En dat de betekenis van dat leven wat je altijd geleefd hebt, in het gevoel dat dat het enige was, in dat moment waarin de tijd niet is – zo kan ik het nog het beste zeggen – pas zijn eigenlijke betekenis afgeeft. Waardoor je losraakt van het gevoel dat het geboren worden een wezenlijk begin is geweest en het sterven een wezenlijk einde.
Dat is voor ons, zoals we normaal leven, een soort van mythe, iets wat wel waar zou wezen, maar waar we zo gewoon in de dag, met alles wat dat meebrengt, eigenlijk niets aan hebben.

En toch is het zo dat dan dat moment waarin geen tijd is, en waarin alles ter beschikking is, al je ervaringen, terwijl dan pas eigenlijk de grote reis begint, de grote reis door alle werelden. En waarin je dus dat drijvende motief in jezelf om te verwerkelijken, om iets te bereiken, om verder te gaan, kwijt bent. Waarin een totaal ander iets in je geboren wordt, en dat is hoe je al datgene wat je tot nu toe afgescheiden van elkaar hebt beleefd, waardoor je altijd van het één naar het andere moest begeven, waardoor het leek alsof het je verenigen met iemand en weggaan van iemand, afgescheiden was, hoe dat blijkt bij elkaar te horen, zoals het geboren worden en het sterven.

En dat het erom gaat dat je dat buiten de tijd zijnde, langzamerhand in je leven vorm geeft. Want ik denk dat wij onze diepste beleving wel vorm moeten geven. Dat we niet meer kunnen volstaan met het alleen maar te beleven, maar dat we het vorm zullen moeten geven. Dat dat iets is wat heel natuurlijk in je ontstaat. Omdat je dat vormgeven nooit op een gewelddadige manier zult doen. Want vanuit het besef dat alles afhankelijk is van jouw verhouding tot het totaal wat je het leven noemt, besef je ook dat alles wat met geweld verkregen wordt, je ook weer met geweld ontnomen zal worden. Terwijl je anderzijds ook beseft dat je niet kunt wachten, dat je niet kunt wachten te doen – dat is een paradox, voor ons is dat een paradox.

Zonder dat we het willen – want er is geen mens die dat wil – doen we vrijwel alles met geweld, is er het vanzelfsprekende gevoel dat het zus moet en niet zo. En of je het zus of zo zult doen, is afhankelijk gewoon van je opleiding, van je groot worden, van de ervaringen die je opgedaan hebt. Daar heb ik gisteren vrij lang bij stilgestaan. Maar omdat we niet beseffen dat alles wat je doet afhankelijk is van jouw verhouding, geeft het al die zelfverzekerde impuls van het sowieso te moeten doen. En maakt je niet gevoelig voor een andere mogelijkheid. Want zodra je gevoelig wordt voor een andere mogelijkheid, zul je niet zo zelfverzekerd – dat is altijd waar het geweld om de hoek komt kijken – doen, zul je de ander, of het andere, of de situatie. óók een kans geven. 

Dat is een heel intens heen en weer – ik had het er gisteren over: een dialoog – wat eigenlijk nooit een eind neemt. Dat is ook zoiets merkwaardigs, dat dat heen en weer dus geen eind neemt. En dat je, terwijl je doet, blijft luisteren.
Dat is voor ons, geloof ik, iets wat we ons niet kunnen voorstellen, dat je doet en luistert tegelijkertijd. Want op het moment dat je doet alleen maar, zonder te luisteren, ben je afgesloten. Dat is ons eigenlijke dilemma: dat als wij doen, we tegelijkertijd afgesloten zijn. Omdat wij het gevoel hebben dat je anders niet kunt doen, dat je anders gehinderd wordt, als je nog zou luisteren – wat niet zo is.

Maar daarvoor moet je eerst uit de tijd gestapt zijn. In de tijd, in de causaliteit, oorzaak en gevolg – die gescheiden zijn door de tijd, want elk gevolg heeft zijn nieuwe oorzaak, enzovoort, enzovoorts – in dat ‘bestel’ zet je op het moment dat je gaat doen als het ware de zaak stil. En nadat je gedaan hebt, merk je wat er gebeurt. Maar in die tijd ben je het contact kwijt, het contact kwijt met wat buiten jouw daad nog steeds gebeurende is.

En zo leven we eigenlijk altijd te laat. We zijn niet daar waar het gebeurt. We zijn in het moment dat we menen te weten wat er is, we doen daaruit, en daarna zijn we weer pas terug als het gebeurd is en we zien wat het veroorzaakt heeft. En daar zit dus een pauze in die we niet opmerken, een pauze van afwezigheid.
Dat heeft ons hele leven door plaats, dat gaat altijd maar door. En als je dus nooit bewust wordt van die kwestie van die ‘verhouding tot’, zul je ook steeds meer bevestigd worden in de causaliteit. Je zult steeds meer bevestigd worden dat causaliteit de enige werkelijkheid. En dan hebben we daarnaast natuurlijk wat we dan ‘god’ noemen, die zich daaraan onttrekt. Maar dat is toch eigenlijk een sprookje, dat is niet in ons leven, dat is niet hier en nu wáár.

En nou kun je natuurlijk zeggen – en er zijn veel die dat wel eens tegen mij zeggen: ‘Ja maar, als je nou niet door een uitzonderlijke toestand bij je nekvel gegrepen wordt en buiten de causale wereld geplaatst wordt, dat het je ontnomen wordt, hoe moet je dan ooit tot dat besef komen?’

Dat is een hele wezenlijke vraag. Ik denk eigenlijk dat het zo is dat wij allemaal een vermoeden hebben van de betekenis van de verhouding van onszelf tot alles wat we kennen. Dat we daar wel weet van hebben, als een heel vaag af en toe opduikend vermoeden. Als we dus een normaal goed leven hebben met normale ups en downs, dan is het alleen nog maar een vermoeden dat er zoiets is als een ‘verhouding tot’. 

En als je me dan vraagt: waarom gaat de een daar wel op in en de ander niet, dan moet ik zeggen: ik weet het niet…
Ik heb wel gemerkt dat verdriet, leed, helpt om dat vermoeden sterker te maken. Omdat verdriet je als het ware alleen zet, je uit het gewone meegaan met de stroom van de gebeurtenissen haalt. Maar meestal is dat vermoeden niet sterk genoeg om je daarbij stil te laten staan, meestal wil je terug in het bekende, de stroom van de gebeurtenissen. Ondanks het feit dat je verdriet hebt.
Maar dat is het enige wat ik daar van opgemerkt heb in mijn eigen leven. En dat is de reden dat ik het leven dankbaar ben voor het feit dat het mij zo vaak alles ontnomen heeft, alles ontnomen heeft waar ik meende dat ik recht op had. 

Want ik denk dat elk gewoon mens dat nodig heeft, dat hem alles ontnomen wordt, zodat hij – ja, ik zou haast zeggen: gedwongen is, om hierbij stil te staan. Dat hij plotseling merkt dat alles waar hij vanzelfsprekend vanuit ging, er niet is. Het is er wel, maar niet meer voor jou. 

En dat je ook beseft dat je niet terug kunt, terug naar het vanzelfsprekende vergeten vanwaaruit je eigenlijk leeft. Vergeten dat er iets is in jezelf dat buiten het spel van gevoelens en gedachten staat – terwijl dat toch hetgeen is dat maakt dat jij er bent in deze wereld. En ook maakt dat je eens deze wereld weer verlaten zult.
Dat je je daarin kunt bevinden, in dat besef.
En dat je voordien eigenlijk alleen maar plaats verwisselt in het verdeelde, dat je je begeeft van verdriet naar geluk en van geluk naar verdriet, naar bezitten en naar niet bezitten, naar bereiken en naar niet bereiken… En dat er eigenlijk in de grond van de zaak niets verandert. Dat alleen het decor verandert, zowel binnen jezelf als buiten jezelf. En dat je niet merkt dat jij degene bent waarin dat plaatsheeft, waardóór dat plaatsheeft. En dat je je bevindt in het onbekende – dat onbekend blijft en tegelijkertijd gekend wil worden.
Dat is ook een paradox, dat het gekend wil worden en dat het tegelijkertijd onbekend blijft. En dat als je die paradox niet aanvaardt, dat er dan in wezen niets gebeurt. 

Misschien dat we ons hiermee bezig kunnen houden in deze vijfdaagse, waarvan vandaag de eerste dag is.
Dat vraagt natuurlijk een geweldige oplettendheid – die we heel makkelijk verstoren door ons in onze oude gedachten-gevoelens met elkaar te verstaan. Want aan het aantal vragen in de vertrouwde wereld van de gedachten-gevoelens is geen eind. Je kunt je hele leven daarin doorbrengen en je daarover vragen stellen en jezelf antwoorden geven of antwoorden krijgen, en je zult merken dat er altijd een nieuwe vraag is.
En dat je dus ook dat moet doorzien. Dat je daar eindeloos in bezig kunt zijn, heel diepzinnig of oppervlakkig, maar dat er geen wezenlijk antwoord komt.

En als ik zeg dat het grote oplettendheid vraagt, dan is dat niet in de zin van dat we niet zouden genieten, dat we niet de warmte van elkaars nabijheid zouden voelen. Dat zijn wezenlijke dingen. Maar dat we ze als het ware relateren aan iets wat geen einde neemt, en wat ook nooit begonnen is. En dat ons normaal ontgaat.
Waarmee ik zeggen wil: het is dus niet dat we ernstig zouden moeten zijn, dat we iets zouden moeten kunnen. Maar meer dat we voortdurend blijven beseffen dat er nog steeds iets is wat we niet gehoord hebben. Dat het nog steeds nodig is om te luisteren, naar binnen toe.
Want alles ontstaat toch van binnenuit, dat weten we toch… Het komt nooit van buitenaf, of het nou een plant is of een dier, het komt van binnenuit, zoals het ontstaat uit het onbekende – het ontstaan van de miljarden vormen van de schepping. En ze gaan ook weer in tot dat onbekende.
Dat weten we toch, dat kunnen we toch altijd waarnemen? Waarom beperken we ons dan tot datgene wat zich al in de vorm vertoont, zonder ons te bekommeren om waar het vandaan komt en waartoe het terugkeert.

Laten we eens proberen daar op in te gaan. Ieder op zijn manier, vanuit zijn positie, vanuit zijn situatie, vanuit zijn levenservaring.

naar boven

Gesprek (fragment)

A.: Je zei dat we niet een deeltje in het grotere geheel zijn, maar een accent. Dat begreep ik niet.

– Maarten: Wij zijn gewend, als we het over het totaal hebben, om te denken dat een totaal samengesteld is uit eindeloos veel onderdelen. Wat ik probeer duidelijk te maken is dat wij het geheel zijn, maar daarin zijn we een accent. En dat accent maakt onze uniciteit uit.
Wij relateren dat accent met de vorm die het aangenomen heeft. En zodra je dat als uitgangspunt neemt, dan is het duidelijk dat jij en je buurman onderscheiden zijn, of beter gezegd afgesloten eenheden zijn. En dan ben je niet verbonden.
Terwijl wat ik probeer te zeggen is: wij zijn het geheel, en we zijn accenten. En die accenten zijn uniek, er zijn geen twee hetzelfde. Maar in de verwerkelijking lijkt het alsof ze afgescheiden zijn.

B.: Vanmorgen toen ik naar de meditatiezaal liep probeerde ik goed waar te nemen wat er allemaal gebeurde in mezelf en ik ontdekte gelijk dat er een obstakel was. Ik dacht: waarom moet dat nou altijd meekomen. Ik wilde het weg hebben. En toen drong tot me door dat het er niet om ging het obstakel te overwinnen, maar dat ik er bij moest blijven en dat ik ermee aan de gang moest blijven.

– Maarten: Je bedoelt dat je het obstakel niet weg kunt krijgen, dat je er belang in moet stellen.

B.: Ja, want ik denk iedere keer dat het weg moet, maar zo is het eigenlijk niet

– Maarten: Nee, het blijft en de vraag is aldoor: kun je gewoon je leven leven, met alles wat daarbij hoort, prettige en niet prettige dingen, en tegelijkertijd blijven luisteren. Dat is wat mensen gescheiden hebben: er zijn momenten van luisteren en er zijn momenten van gewoon je leven leven. Maar ze zijn niet gescheiden, ze horen bij elkaar. Wij hebben ze gescheiden, zelfs in de tijd. Zondag is voor de kerk, voor het bidden, en maandag, nou ja, dan komt het er niet zo op aan. Maar luisteren betekent dat je luistert, en dat je niet luistert met het oor van de afgescheidenheid. Je kunt het obstakel niet uit de weg ruimen. Dat verdwijnt doordat jij die dubbele aandacht hebt.

C.: Wat bedoel je met die dubbele aandacht?

– Maarten: Het kunnen luisteren naar het obstakel en tegelijkertijd naar jouw verhouding tot dat obstakel.

D.: Bedoel je dan, Maarten, wat er met je gebeurt als je dat obstakel opmerkt?

– Maarten: Ja, dat veroorzaakt natuurlijk iets in jezelf. Dat je beseft dat het obstakel eigenlijk in jezelf is ontstaan, hoewel het best een uiterlijke vorm kan hebben. Maar dat jij het als obstakel voelt, dat is in jou ontstaan. En dat je daar aandacht voor hebt. Dus dat je niet blijft bij het obstakel, maar dat je tegelijkertijd beseft dat het in jou ontstaan is en dat jij dat, bij het besef dat het in jou ontstaan is, een kans geeft om te veranderen.

D.: Je bedoelt, je maakt je eigen obstakels.

– Maarten: Dat doe je meestal.


naar boven