Huissen december 1992 | Vrijdagavond
Inleiding
[download]
Als je met grote treden terugkijkt in de tijd, dan kun je zien dat er met het bewustzijn van de mens – van alle mensen – iets gebeurd is, namelijk dat de tijd versneld is, en wel exponentieel versneld. Dat hebben wij in onze eeuw heel goed kunnen merken aan de ontwikkeling van wetenschap en techniek. Vooral de techniek heeft, in navolging van de wetenschap, aan die versnelling meegewerkt.
Wij kunnen nu technisch de meest ongelooflijke dingen. En toch zijn we nog niet merkbaar dichterbij het basisprobleem van de wereld gekomen. Anders gezegd, het bewustzijn heeft de mechanische versnelling van de techniek niet bij kunnen houden. We weten heel best hoe we knopjes kunnen omdraaien en wat we ermee kunnen doen, maar wat het betekent hebben we nog niet beseft.
Het komt erop neer dat aan het bewustzijn steeds hogere eisen gesteld worden, wil het contact blijven houden met een andere dimensie. Hoe verder wij in de techniek komen, hoe sneller de tijd gaat, hoe meer we binnengetrokken worden in datgene wat vergankelijk is – en de hele schepping is vergankelijk, alles wordt geboren, leeft en sterft. We worden die dimensie steeds meer binnengetrokken.
Wij hebben steeds minder contact met het onbewuste en het onderbewuste. Het is zelfs zo dat bijna alle mensen bang zijn voor dat onbekende, dat soms in heel diepe dromen, die uit die onmetelijke bron komen, tevoorschijn springt. Dat is een dimensie die in ons leven bijna niet meer zichtbaar is, en zeker niet voelbaar. Daardoor zijn we steeds meer aangewezen op die laag waar we altijd in leven, de laag van het denken-voelen.
Daar heb ik boeken over geschreven, het is jullie wel bekend: het denken-voelen is een product van die kern die we het ‘ik’ noemen, en met name het denken, maar ook het voelen, probeert die kern te bestendigen.
We worden steeds meer geïnformeerd over wat mogelijk is, ook door de techniek. We zijn, zoals we nu zijn, in het stadium gekomen dat we daarop vertrouwen, ook al zeggen we dat we dat niet doen. De uitkomsten daarvan zijn voor ons bepalend. Het is zelfs zo dat het onbewuste en zeker het onderbewuste, waar de oerkrachten nog in volle glorie aanwezig zijn, ons angst inboezemen. Ze zijn datgene waar we niet de hand op kunnen leggen, datgene wat te maken heeft met die ijle grens tussen leven en dood, die merkbaar wordt zodra je daar aandacht aan geeft, beseft dat je opgenomen bent in het totaal – het totaal wat het bovenbewuste, het bewuste, het onbewuste en het onderbewuste omvat.
Zodra je in je leven daar op een of andere manier mee te maken hebt gekregen, begin je een totaal ander gevoel te krijgen over het leven wat je leeft. Je begint te merken dat je leven eigenlijk maar heel weinig concrete noodzakelijkheden kent, terwijl we, zoals we leven, net doen alsof die laag van het denken-voelen eigenlijk alles is. We hebben wel het woord ‘God’ of het woord ‘Atman’ of het woord ‘Tao’, maar het is ontstaan in het denken-voelen. Het denken-voelen, wat aangesproken wordt door dat onmetelijk grote wat ons hele leven omvat, waaruit we geboren worden in de baarmoeder van een sterfelijk mens en waarin we weer sterven. Dat onmetelijke bevat alles van alle werelden, de sterrenstelsels, de getijden, het ingaan en het uitgaan van de adem, het elkaar vinden en het van elkaar gaan, miljardvoudig vermenigvuldigd. Dat alles is daarin besloten – en het krijgt in ons leven zoals wij het leven, nauwelijks een plaats.
Dat is het eigenlijke, meest vitale waar we voorstaan. Zoals de wereld gaat op het ogenblik – ik had het al over de versnelling van de tijd – zullen we gedwongen worden ons ervan rekenschap te geven dat de instrumenten die we tot nu toe gebruikt hebben, de wijze waarop wij ons leven leven, totaal onvoldoende zijn om toe te komen aan de eigenlijke zin van ons menszijn. Zoals wij in het liefdespel nog altijd uitsluitend de gang van de schepping voltrekken en nog niet toe zijn gekomen aan een menselijke vereniging, zo zijn we in de relatie tot elkaar nog steeds niet toegekomen aan het elkaar kunnen bevatten, het elkaar kunnen helpen.
Al de problemen die we kennen, die we namen gegeven hebben en waar we therapieën voor ontwikkeld hebben, gaan net niet ver genoeg om ons bewust te maken dat het veel dieper verborgen zit. De resultaten van onze misinterpretatie van het leven als geheel kunnen in het denken-voelen enigszins geordend worden. Maar onze eigenlijke tijdloze omissie is, dat we nog altijd niet inzien hoe onvoldoende het is wat we tot nu toe aan onszelf ontdekt hebben, ook al zijn de maatschappijen en de culturen daarop gebouwd. Ze vormen slechts een armzalige omschrijving van een gebied wat op zichzelf nooit zou kunnen bestaan, als er niet die oneindige, onmetelijke werkelijkheid was waarvan de aanwezigheid, als die je een keer bereikt, verbijstert. En die niet uitgelegd en doorgegeven kan worden, maar een mens soms plotseling raakt, en verandert. Jezelf de kans te geven hiermee geconfronteerd te worden, is waar alle meditatie om draait.
In de loop van de geschiedenis van de mensheid zijn er telkens signalen geweest van enkelingen die erop gewezen hebben, dat het mogelijk is om de kans dat je geraakt wordt te vergroten. Alleen – en dat is het typische kenmerk van ons denken-voelen – hebben wij gemeend dat de weg die we daarbij gaan, die onmetelijkheid zelf is. Al de ontelbare systemen die eruit voortgekomen zijn, gaan voorbij aan het mysterie dat de mens in potentie geschikt is om zowél de tijdloze onmetelijkheid als de vormgegeven aardse werkelijkheid uit te drukken in zijn leven.
Als je alles rustig, zonder opwinding bestudeert, ontdek je dat het maar om één ding gaat: kun je aandacht hebben. Kun je aandacht hebben die vrij is, die nog niet gecorrumpeerd is door het programma wat je al doorlopen hebt in je leven, wat je geleefd hebt tot op dit moment.
Het gaat daarbij om een soort van open zijn wat niet door de wil naderbij gebracht kan worden. Om een ontroerd zijn, om spontaan kunnen luisteren zonder iets in dat luisteren te willen ontdekken – luisteren omdat je beseft dat de wijze waarop je omgaat met het instrument wat je ontvangen hebt, je lichaam en je bewustzijn, het corrumpeert, het kleiner maakt, het eigenlijk niet gebruikt. Dan begin je te beseffen dat het leven wat je zo goed kent en waar je je geluk en je verdriet in hebt, waarin je je overwinningen en je nederlagen kent, onvoldoende is om dat Totaal te beseffen.
Ik sta hier zolang bij stil, omdat het echt nodig is dat je dat beseft, en je niet verliest in de detailvragen die opgeworpen worden door die voorlopige mens, die gevangen is in zijn denken-voelen. Dat je echt de groteske verhouding inziet tussen wat wij doen, wat wij leven, wat wij bereiken, en de onvoorstelbare macht waarin de hele schepping omvat wordt. En er zijn eindeloos veel oefeningen om je stil te maken, om je rustig te maken, om je vredig te maken. Je kunt ze doen, je kunt er jaren aan werken. Maar het is de vrede, de stilte, van het denken-voelen. En dat is niet waar het om gaat. Het is niet die totaliteit die binnenstroomt, ons opneemt en verandert, een verandering waarvan je totaal niet weet waar die op uitkomt. Maar als je één keer beseft waar het eigenlijk om gaat, interesseert jou dat niet meer. Dan interesseren zelfs je problemen je niet meer – want die ontstaan allemaal in dat beperkte gebied wat we weliswaar door de techniek in de breedte, horizontaal, eindeloos hebben uitgebreid en waar we allemaal toch wel diep van onder de indruk zijn, maar wat fundamenteel geen enkele verandering heeft teweeggebracht. Was dat wel zo, dan hadden we niet de wereld die we nu hebben, de wereld waarin honger, ongelijkheid, steeds groter wordt, onverschilligheid steeds groter wordt, waarin we niet meer, als we het al ooit gekund hebben, als vrienden bij elkaar kunnen zijn, elkaar eerbiedigend en van elkaar houdend.
Want om de betrekkelijkheid van dat denken-voelen werkelijk tot je door te laten dringen, moet je beginnen met èn jezelf èn de ander oprecht te respecteren, hem niet af te wijzen op één van die duizenden vooroordelen en waardebepalingen waar ons leven zo vol van is. Dan moet je echt inzien dat het hele programma wat je in de loop van je leven tot je genomen hebt en wat je nu bent, een programma is dat je nooit in contact kan brengen met datgene wat alle programma’s overschrijdt, datgene wat ons bewustzijn de mogelijkheid heeft gegeven om te evolueren. Daar staat bijna niemand bij stil, dat is het grote mysterie, dat ons bewustzijn dus kan evolueren – en dat niet door wat wij doen. Als het aan ons lag, dan zou er nooit meer iets gebeuren. Maar de mogelijkheid tot evolueren, tot dieper besef, is aanwezig.
Wij kunnen dat eigenlijk alleen maar constateren aan die enkelingen die ons daarvan vertellen, terwijl ze weten dat ze iets vertellen wat eigenlijk niet verteld kan worden, wat hooguit aangeduid kan worden. En zelfs voor die vertelling zijn wij bang, want we kapselen hem heel gauw in, in goed en kwaad, in gedragsregels, in geboden, want dan is het dichterbij. Dan kunnen we het onderscheiden, dan kunnen we er iets mee doen. Dan kunnen we zeggen ‘die mens is goed en die mens is slecht’, ‘dat is goed en dat is verkeerd’. Want dan zijn we thuis, dan zijn we in het denken-voelen.
Dat hebben we altijd maar weer gedaan: iedere vertelling die hierover gaat, over het onnoembare dat niet ophoudt zich in ons leven te manifesteren, ook al zien wij het niet met onze blinde ogen, wordt gauw in stukjes gesneden, in hapklare brokken, voor ons denken-voelen. En daarmee hebben we het ontkracht. Een mens kan dat geweldige, ongelooflijke geheim ontkrachten. Alleen op het moment van het sterven lukt het niet meer, op het moment van het sterven wordt hij opeens herinnert aan het leven wat hij geleefd heeft, hoe hij het onvoorstelbare voorstelbaar heeft gemaakt, en hoe hij in dat voorstelbare oordelen heeft geschapen. Dat is de reden ook dat wij altijd zo’n huiver hebben voor de dood. Daar, op dat moment, is het onmogelijk om langer te ontkennen.
Als wij verdriet hebben omdat iemand ons ontnomen is, zouden we eigenlijk moeten zeggen: we hebben verdriet omdat we die mens toen hij nog leefde, toen hij dus nog kans had om iets tegen ons te zeggen of te vragen, dat wij toen blind zijn geweest.
Dat is het eigenlijke verdriet, niet dat hij ons ontnomen is! Maar wij zullen dat nooit begrijpen, denk ik, wij zullen het altijd op de verkeerde plaats zetten. Omdat we in ons hele gewone leven van elke dag niet in staat zijn geweest om de ander te ervaren als een uiting van dat onnoembare, overvalt ons angst en verdriet als iemand sterft.
Als je dit echt beseft, als wat ik nu vanavond tegen jullie zeg niet de zoveelste vertelling is die we tot hapklare brokjes snijden, dan is het heel duidelijk wat ons te doen staat. Dat is tijd in te ruimen, tijd in te ruimen uit inzicht. Niet omdat je denkt dat je daardoor gelukkig zult worden of stil of dat je geweldig zult worden, maar omdat je inziet dat het nodig is. En niet alleen voor jezelf. We vechten met z’n allen om iets wat niet waard is om voor te vechten, terwijl we het gaan beseffen van dat ongelooflijke, wat er altijd en altijd maar nog is en op ons wacht, met elkaar zouden kunnen delen.
‘Zouden kunnen delen’ – inderdaad, want je kunt verenigen zonder je zelfstandigheid te verliezen. In onze taal en voor ons denken-voelen is dat een paradox, dat je je verenigt en je zelfstandigheid behoudt. Het meest pregnant vind je het terug in het liefdespel, waar we op een bepaald moment weggeslingerd worden, en daar nemen we genoegen mee. En als we terugkeren willen we weer weggeslingerd worden. Maar we komen niet over dat punt heen waarin twee mensen plotseling beseffen dat ze opgenomen zijn in iets wat hun zelfstandigheid eerbiedigt, terwijl ze toch weten dat ze nooit meer elkaar niet zullen kennen. Ook dat is eindeloos beschreven door de mystieken, vooral in het Midden Oosten. En wat er voor ons van overgebleven is, is dat het iets moois is, dat we er door ontroerd worden. Maar de geweldigheid ervan ontgaat ons.
Dit alles, wat ieder van ons persoonlijk aangaat, gaat de wereld aan. Want dat de wereld kan zijn zoals zij is, terwijl we technisch alles al volstrekt in de hand zouden kunnen hebben, gaat terug op deze basismystificatie. Die mystificatie is dat het bestaanbaar zou zijn dat we ieder voor onszelf kunnen opkomen en dan een wereld van vrede hebben. Dat kan niet, dat is onmogelijk. Òf we zijn een uitdrukking van die onmetelijke, tijdloze werkelijkheid, òf we vechten ons dood op een of ander tijdstip en nemen daarbij nog allerlei andere rijken, die niet van de mens zijn, mee in onze val.
Het merkwaardige is dat als je hier aldoor opnieuw in je leven bij stilstaat, al die dingen die in de meditatietechnieken worden genoemd vanzelf aanwezig zijn. Je lichaam is zo volgzaam als je maar wilt, je lichaam volgt de geest, die eerbied heeft, vanzelf. Daar hoef je geen oefeningen voor te doen. Dat wij oefeningen moeten doen is omdat we de schillen van onverschilligheid in onszelf een klein beetje dunner moeten maken. Maar als je dit beseft, dan volgt het lichaam. Want het lichaam is van dat onmetelijke, van dat oorspronkelijke. Het wil niets liever dan opnieuw bewust in die bedding verkeren. Het is onze beperkte geest, die in miljoenen jaren is ontstaan, die maakt dat ons lichaam zo’n moeite heeft in dit leven.
Daarom zou ik willen proberen in deze vijf dagen een begin te maken met het hierop ingaan. Dan hoef ik niet te vragen om bijvoorbeeld in de pauze te zwijgen en onder tafel niet al te luidruchtig te zijn. Dan is het onderwerp waar je over praat is vanzelf gegeven, daar hoef je geen moeite voor te doen, dan is de wijze waarop je naar een ander luistert of kijkt vanzelf anders.
Ik was heel ontroerd toen ik van Nico Tydeman hoorde dat er in Japan nu een lekenbeweging is, FAS society, van mensen die vanuit een zentraditie het de leraar-leerling verhouding willen afschaffen. Als twee mensen die het ernstig menen in het leven met elkaar zijn, kan het alleen maar vruchtbaar zijn als ze vrienden zijn, er kan iets gebeuren als ze van elkaar houden. Ik vond dat heel opmerkelijk.
En die legende over de Boeddha, die af en toe heel kort met een aantal vrouwen sprak – die vrouwen gingen terug naar hun dorp en waren verlicht. Dat is iets prachtigs. Het is een ontkenning van de eindeloze inspanning die we ons geven in het gebied van het denken-voelen.
Het gaat uitsluitend om het besef. Hoe dat uitwerkt in je leven daar hoef je je geen zorgen over te maken, dat blijkt vanzelf. Wij hebben altijd gedaan alsof het moest komen van wat je ervoor deed. Maar het gaat om dit besef dat je bent van het onmetelijke, en dat je als je op aarde komt, de kans krijgt om daarvan een uitdrukking te zijn. En dat het een groot geschenk is dat je mag terugkeren als je lichaam, dat van het vergankelijk is, zijn tijd gehad heeft. Het gaat veel meer om de kwaliteit dan om de lengte van je leven, veel meer om de ontroering in je leven dan wat je bereikt. Dat is een grote omzetting. En dat is misschien de reden dat wij er zoveel aan moeten doen.
Maar wij kunnen natuurlijk in deze vijf dagen dat we bij elkaar zijn dit besef in ons leven wortel laten schieten, ons niet bekommerend over hoe dat dan verder zal lopen. Vanuit het besef dat dit echt het basisprobleem is waar de hele wereld mee worstelt, en wij op onze manier ook. Alleen wij hebben het geweldige voorrecht dat we ons er hier met elkaar in kunnen verdiepen. We hoeven niet bang te zijn dat we morgen geen eten hebben, we kunnen zo naar bed, alles is verzorgd. We hoeven alleen maar aanwezig te zijn, we hoeven alleen maar van elkaar te houden. Dat is alles wat van ons gevraagd is. Is dat nou zoveel?
Je zult zien dat als je je op die manier hierin begeeft, veel wat moeilijk leek zich vanzelf ordent. De grote ordening kunnen wij niet aanbrengen, de grote ordening wordt in ons aangebracht als we aandachtig zijn. Het enige wat je doen moet is al die eindeloze problemen en probleempjes die je hebt, zien tegen de achtergrond van wat je in de natuur kunt waarnemen als uiting van die onmetelijkheid, en dat tot je door laat dringen.
Ik denk dat als we deze vijf dagen proberen in concentrische cirkels rond dat éne te bewegen en elkaar vooral zien als een mogelijkheid om dichterbij te komen, we dagen hebben die onvergetelijk zijn in ons leven.