Toespraak voor november 2024
Huissen april 1997 | Zondag
Ik wilde jullie vandaag proberen aan te geven waar een opening is in die bezige machine van je bewustzijn.
Het is namelijk zo – en dat merken we waarschijnlijk niet op – dat er na elke gedachte een pauze is. Omdat we heel erg gericht zijn en ons bewustzijn een machine is, die gewend is om door te draaien, merken we die pauze niet op.
Het lijkt voor ons alsof gedachtes een stroom zijn. Dat geldt voor gevoelens net zo.
Maar je kunt, als je daar op gaat letten – en dat betekent dat je daar de tijd voor moet nemen, je kunt niet zeggen:‘nou wil ik in de pauze zijn,’ zo is het niet – als je erop gaat letten, zul je merken dat dat inderdaad zo is.
En in die pauze is niets van alles wat je kent.
Ik had het gistermiddag toen ik naar boven moest, hiernaartoe, dan voel ik me een beetje slap en ga dan met de lift. En ik drukte op het knopje en de lift zette zich in beweging … en toen was er niets meer.
En dat duurde ontzettend lang…
Terwijl het alleen maar van de eerste verdieping naar de derde is, dus dat is niks.
En tegelijk kwam bij me binnen dat dit een verschijnsel is wat ik vergeten ben.
Want ik zag opeens een heel klein jongetje achter het witte huis op de plantage, die zat te kijken naar het langzamerhand lengen en korten van de schaduwen.
Dat deed ik wel meer en mijn vriendjes vonden dat heel gek. Er was alleen één meisje, een blind meisje, dat dat graag ook met mij samen beleefde.
En in die pauze zag de wereld er heel anders uit.
Dat was nu in de lift niet zo – dat was de lift, meer was er niet om waar te nemen.
Maar toen was daar die hele wereld: de ananastuin en verderop de bomen, en dan verderop het oerwoud.
Maar terwijl normaal alle dingen gescheiden waren, heel duidelijk en heel scherp gescheiden, is in zo’n moment van de pauze alles in eerste instantie één en in tweede instantie pas een afzonderlijke zelfstandigheid.
En ons normale bewustzijn is, zoals het werkt, alleen maar in de wereld
van de scherp afgescheiden zelfstandigheden. Dat is echt letterlijk alles.
Ik begrijp heel best, als ik dat zeg zo: “In eerste instantie is alles één en pas in tweede instantie is alles gescheiden”, dat dat voor ons een heel vreemde uitspraak is.
Maar het is echt zo, ieder van jullie kan dit ervaren. Het enige wat je doen moet is … je niet haasten.
Je kunt je natuurlijk altijd haasten – en dat doen we ook, óók als je stil zit op je bankje of als je naar iemand luistert, je bent in die stroom die je afsluit.
Als je je afvraagt: hoe kan ik dat nu bevorderen, dan is er eigenlijk maar één antwoord: door te proberen contact te krijgen met je adem. En het geduld en de liefde te hebben die adem te leren kennen, dus niet er iets mee te doen, maar uitsluitend bij die adem te zijn, zodat die adem zichzelf kan zijn.
Dat is al het begin van de pauze eigenlijk, als je zo geduldig luistert naar je adem dat die adem zichzelf kan zijn, dat hij zijn eigen ritme kan vinden, zijn eigen kracht kan vinden, zijn eigen diepte kan vinden.
En dat zijn allemaal dingen die je niet van te voren weet.
Die kun je te weten komen als je daarop gaat letten. Maar met dat gaan letten op je adem kun je niet nieuwsgierig zijn, als je nieuwsgierig bent dan grijp je en dat kan de adem niet verdragen.
Je moet dus bereid zijn om te wachten tot die adem zichzelf terugvindt.
En dan ga je merken, als je dat doet, als je dus je eigen nieuwsgierigheid eerst hebt ervaren – en hebt gemerkt dat het niet gaat en dan niet verslagen bent, maar blijft luisteren, blijft voelen – dan stelt hij zich op den duur in.
En dan ben je al in een hele goede positie om in de pauze te komen.
Óf je in de pauze komt, dat is onbekend, maar dat voorstadium van de pauze is ook al heel … bijzonder, want je hebt het gevoel dat het niet zo erg belangrijk is wat je doet of wat je niet doet, maar dat het belangrijk is om te ervaren dat je leeft.
Dat is voor ons iets heel geks, wij hebben altijd andere zaken waarom wij het belangrijk vinden om te leven. Maar alleen maar erbij te zijn omdat je leeft, is iets heel wonderbaarlijks.
Toch is dat de voorwaarde om een ander te kunnen opmerken – het klinkt heel wreed, maar het is jammer genoeg waar: je kunt een ander niet opmerken zolang je nog iets, wat ook maar, wilt. Ook de ander willen helpen is een belemmering, want je bent dus niet meer ‘nul’. Als je een ander wilt helpen ben je al iets, daar is al iets wat zich ingesteld heeft. En héél onbewust voelt die ander dat. Daarom is er zoveel misverstand.
Ik hoop dat in die diepe spelonk van je bewustzijn iets oplicht als ik het hierover heb. En dat je die moeite neemt, in het besef dat je alleen maar wezenlijk kunt veranderen als je uit de machinerie stapt van je bewustzijn.
Het is een machinerie die in duizenden jaren ontstaan is en al veel meer is dan wat nodig is om te overleven; die zich allerlei doelen gesteld heeft, allerlei ontdekkingen gedaan heeft, tot aan dit moment waar we nu in zijn. Neem je de moeite om daar uit te stappen?
Zoals ik het nu vertel aan de hand van een ervaring, is het veel minder dramatisch en veel minder verheven dan wat in de meeste heilige geschriften staat, namelijk dat de mens bij zijn leven opnieuw geboren moet worden.
Toch is dat het eigenlijk. Want je bent nog wél in het volledige bezit van die machinerie waarmee je je leven leeft – waarin je gelukkig bent en waarin je verdrietig bent, waarin je bepaalde dingen bereikt en bepaalde dingen niet bereikt, waarin je je verbindt met mensen en je weer afscheidt – die is er nog volledig.
Maar je merkt dus dat je zelf ook iets bent wat nog geen verleden heeft, dat er altijd is. Alleen, het enige wat nodig is, is dat jij de moeite neemt om daar op te letten.
Ik vertel jullie er nu van, maar toen ik zo klein was, was er niemand die me dat vertelde. Dus dat is ook niet eens nodig. Mijn geleerde moeder had er een vreselijke hekel aan als ik daar achter het huis zat en niets deed, en toch niet sliep.
Ik begrijp het nu achteraf wel, geleerde mensen vinden het vreselijk, dat is de meest afschuwelijke bedreiging voor mensen die in hun hoofd zitten, dat er iets is wat dat alles te boven gaat. Maar het is juist dat waar je uit te voorschijn bent gekomen toen je geboren werd; en het is dat waartoe je volledig terugkeert als je lichaam zijn leeftijd bereikt heeft.
Waarschijnlijk is het zo dat wij door onze geavanceerde technieken, met z’n allen een beetje te oud worden, ouder worden dan we bedoeld zijn. De idee van onsterfelijkheid – waar vooral in het Oosten heel veel over te doen is – heeft het misverstand in het leven geroepen dat we ook een onsterfelijk lichaam zouden moeten hebben. Dat is natuurlijk niet zo.
Onsterfelijk worden wil zeggen: bij dát komen wat alles is. Dat is dus niet aan leeftijd gebonden.
Je kúnt dat oefenen, door telkens jezelf, als het leven je niet heel erg uitdaagt om iets te doen, hier aandacht aan te geven. Méér is niet nodig, want je vindt vanzelf de weg terug. Het enige is dat je begrijpt dat het buiten datgene ligt wat je kent.
Dat is blijkbaar voor ons heel moeilijk en dat komt omdat we in die haast zijn – terwijl we zo ogenschijnlijk een heel rustig persoon kunnen zijn. Maar dit is bijna voor alle mensen zo.
En een eenvoudig leven helpt natuurlijk om hier opmerkzaam op te worden. Maar het gaat meer om het besef dat het er is en dat je er op kunt letten. En dat je bereid bent jezelf te laten gáán – dus in ons bewustzijn afwezig te zijn, terwijl je dan juist heel erg aanwezig bent, er ontgáát je niets. Maar je bent niet zenuwachtig, je vraagt je niet af: hoe zou dit gaan, hoe zal dat gaan; kom ik hier wel, kom ik daar wel. Dat is allemaal weg.
Maar dat is dus waar het steeds om draait: dat je bereid moet zijn – en dat klinkt heel gek – om uit dat bewustzijn waar je altijd inzit, te stappen. En dat je je daar dus niet ongerust over maakt, dat je denkt: ja maar waar ben ik dan nog… als alles wat ik ken er niet meer is, zélfs mijn eigen gedachten.
Ik praat daarover omdat ik gemerkt heb dat heel veel mensen daar bang voor zijn. Die voelen het opgenomen zijn in het totaal als een bedreiging.
Vandaar dat we in de literatuur al die beschrijvingen vinden van dat het zo geweldig groot is, dat het je vernietigt… Ook in de zen-literatuur. Dat idee dat heeft zich al in ons vastgezet.
Als ik hierover praat, heb ik écht het gevoel van: zou het nou mogelijk zijn om duidelijk te maken dat het niet erg is, dat het iets héél erg moois is, iets heel erg liefelijks. Het is iets van een omarming eigenlijk, het is iets wat je volledig accepteert.
Dat ken je niet in de wereld: iets wat je volledig accepteert, wat niets van je vraagt – ja, een klein beetje heb je het in de natuur, de natuur ontvangt je, dat is ook het rustgevende ervan.
Maar je moet jezelf dus gevoelig maken voor dat ontvangen worden. En omdat in die dimensie de tijd niet bestaat – dat gaf ik al aan toen ik dat kleine moment in de lift was – lijkt dat voor dat bezige bewustzijn, wat altijd draait, een oneindig lange tijd.
Daarom kun je in die momenten ook ongelooflijk uitrusten en regenereren.
Dat is iets wat ook gebeurt in de diepe slaap, waar we nooit iets van weten – de diepe slaap weten we nooit iets van, wat we weten is de tijd dat we dromen.
In de gesprekken krijg ik ook altijd verhalen over de dromen. Maar dan is dat bewustzijn waar we normaal mee werken eigenlijk nog steeds aanwezig.
Maar in de diepe slaap is dat niet zo, dan rusten we in de oorsprong. En daarin kan ons lichaam ook heel erg goed herstellen.
Zoals wij leven in de moderne wereld, wordt dat partje diepe slaap steeds minder, dat hebben ze kunnen constateren – ik heb altijd aangenomen dat het zo’n 3 à 4 uur was, maar dat schijnt nu al ingekrompen te zijn.
Dus waar ik nu op wijs is heel belangrijk: dat je weer terugkeert ook tot die kosmische pauze in je leven in de diepe slaap.
En dat hangt samen met de wijze waarop je leeft. Als je nog altijd het gevoel hebt dat jij het maken moet of, dat is de tegenkant, dat je het niet maken kunt, dat wil zeggen, dat je niet het vermogen hebt – waar heel veel mensen mee zitten die niet voldoen aan hun eigen norm –, dan vrees ik dat die diepe slaap tijd steeds meer ingekort wordt en wij dus steeds jachtiger worden.
Dus zó leven dat je aan jezelf toekomt is ongelooflijk belangrijk, het is misschien het belangrijkste in je leven. Natuurlijk moet ook je lichaam overleven, daarvoor moet je voorzien in je levensonderhoud, met alles wat dat inhoudt.
Maar het is al een heel ding als je in de gaten krijgt dat je eigenlijk méér wilt dan nodig is om in dat levensonderhoud te voorzien en hieraan te kunnen werken, je hieraan te kunnen wijden. Dat neemt al een heleboel spanning van je af. En dat is heel erg nodig.
Misschien is in de pauze zijn wel wat ze op een krukkige manier ‘de verlichting’ noemen. Maar het interesseert me niet of het dat wel of niet is. Het heeft niets te maken met alles wat je bedenken kunt.
Inzicht krijgen in de wereld wil zeggen: inzicht krijgen in jezelf. Vaak merk je dan dat wat je geleerd hebt, niet klopt, dat je dit helemaal zelf moet nagaan – en dat je dan bezig bent aan het oplossen van het fundamentele probleem in de wereld.
Want in de pauze wordt duidelijk wat het fundamentele misverstand is.
En het wordt je ook duidelijk dat het geen opzettelijke boosaardigheid is, dat we leven zoals we leven. Dat het alleen maar een gevolg is van zoals de evolutie gegaan is – en ons onvermogen om die evolutie te begrijpen, om te beseffen wat er gebeurd is, waarom we zo zijn als we zijn.
Zodat we ook ophouden met onszelf te beschuldigen. Dat hoeft niet, je hoeft alleen maar in te zien hoe het is. Dan kun je beginnen met al die voetangels en klemmen, die het nu zo vasthouden, om die los te laten. En dat zijn er echt heel veel, vergis je niet. Dat bewustzijn is een machtig apparaat, dat is het bolwerk waarbinnen jij leeft. En op de momenten dat je erbuiten staat, zie je de afgeslotenheid heel goed. Je ziet ook hoe vertakt het is, hoe groot het is, en hoe we met z’n allen ons daar steeds verder in begeven – dat is de evolutie, nog steeds.
Het is fantastisch dat we de mogelijkheid hebben om daar uit te stappen en waar te nemen hoe dat werkt: hoe wij ermee omgaan en hoe we dan, ongewild – want dat is juist de tragiek – niet alleen onszelf, maar elkaar beschadigen. We kunnen eigenlijk niet bij de ander komen, niet over onze eigen schaduw heen stappen; we altijd op de plek blijven tegenover de ander, ook al zouden we hem vreselijk graag helpen.
We zullen eerst uit ons eigen fort moeten stappen, en, wat heel belangrijk is, dat fort niet verdoemen. Want ook dat is iets wat ontstaan is in een voor ons onbekend gegeven, volgens onbekende lijn –en wat natuurlijk een zin heeft.
Maar het fantastische van de mens is dat hij dat kan gaan beseffen. Hij kan dan ook beseffen dat het niet boosaardig is, dat het blijkbaar nodig is om je eerst af te scheiden en helemaal een zelfstandigheid te worden – om dan pas te kunnen gaan beseffen dat je tot dat geheel behoort, ondanks het feit dat je óók zelfstandig wordt.
Dat is de eigenlijke toestand, dat we een zelfstandigheid zijn, maar dat we óók het geheel zijn. En hoe langer je in de pauze bent, hoe beter je merkt dat je eigenlijk altijd en het geheel en een zelfstandigheid, de afgescheidenheid bent. Dat is de eigenlijke toestand. Maar voor ons is er een overgang nodig, en die overgang die vindt plaats in de pauze.
Op den duur heeft dat natuurlijk invloed op het leven wat je leidt, zodat je je niet meer ongerust maakt, dat je beseft dat wat er aldoor plaatsheeft: vanuit het geheel naar de afgescheidenheid, en vanuit de afgescheidenheid naar het geheel. Dat is zoiets groots is dat wij daar als bewustzijn niet echt in kunnen grijpen.
Doordat we de samenhangen niet beseffen, kunnen we – en dat doen we dan ook van harte – wel een heleboel verknoeien, en misschien zelfs onszelf op den duur – maar dat is iets wat ik niet weet.
Het enige wat nodig is,is dat je de relatie herstelt – die er altijd is maar waar je je niet bewust van bent. En dat je dat doet met open ogen, dus weer niet – want dan gaat het niet – in de idee van: oh dat moet dus gebeuren…
Het moet een heel diep verlangen in jezelf zijn, wat langzaam zich ontplooit in je leven. Alleen van daaruit kunnen we mensen onder elkaar zijn, waarbij niets meer afkeurenswaardig is, maar waar we gewoon dat zijn wat we bedoeld zijn.
Want je gaat ook steeds meer voelen dat je leven wel degelijk een bedoeling heeft – niet al datgene waar je je in gedachten mee bezighoudt en wat je in de boeken kunt lezen, dat is veel te klein. Maar dat je een unieke bedoeling bent, ieder van ons. Het enige is dat je dat in dit leven beseft.
Als dat gebeurt komt de wereld weer op z’n plek, dan stokt de adem niet meer, de energie stroomt en alles is goed zoals het is.
Gesprek (fragment)
Vraag: Je had het erover dat er allerlei technieken zijn waardoor mensen langer leven dan bedoeld is. Kun je daar nog eens op ingaan?
– Maarten: Dat hangt samen met ons idee dat ‘onsterfelijkheid’ zou betekenen dat we een onsterfelijk lichaam hebben. Ook in het Oosten vind je dat heel veel, er wordt alles aan gedaan om het lichaam lang te laten leven. Dat is natuurlijk heel nodig, maar wij hebben de techniek aangegrepen om ons leven te verlengen. Misschien dat wij inderdaad veel langer zouden kunnen leven, maar dan harmonieus en gezond, als wij minder slachtoffer waren van ons eigen bewustzijn. Mensen worden nu, met het bewustzijn dat ze hebben, waarschijnlijk te oud en er ontstaat een heel complex van akelige ziektes.
– Vraag: Vanmorgen begreep ik het ineens niet meer, gebruik je ‘bewustzijn’ eigenlijk in twee betekenissen, van bewustzijn zoals we hier zijn, met al z’n beperkingen, en bewustzijn van dat er iets meer is… En hoe zit dat in verhouding met het ego?
– Maarten: Ego is niet zo belangrijk, dat is de manier waarop je denkt en voelt, het hele mechanisme van hoe je over de dingen denkt, de conclusies die je hebt, maar daaraan vooraf al hoe je de dingen ervaart. Er komen zintuiglijke prikkels binnen die in je bewustzijnscentrum worden omgezet tot beelden die voor jou betekenis hebben. Dat hele proces – wat natuurlijk al duizenden jaren aan de gang is – en al die betekenissen hebben we steeds uitgebreid. Die draaien allemaal om wat je het ‘ego’ zou kunnen noemen, dat is het middelpunt en van daaruit wordt het allemaal bekeken.
Wat ik nu probeerde aan te geven met wat me in de lift overkwam, is dat er een ervaring is die daar buiten valt. En waarin – dat is ook heel opmerkelijk – alles wat je kent plotseling afwezig is. Je bent dus in het niets, vóór jouw bewustzijn. En je merkt dat van dat niets een helende werking uitgaat – in de letterlijke betekenis van ‘heel worden’, ‘eenworden’. Daarin wordt alles wat tekort is hersteld.
Maar wij houden dat nooit lang uit – het was dat stukje in de lift. Dat is juist de kracht van het normale bewustzijn, het laat zich niet opzij schuiven, het herneemt z’n positie onmiddellijk. Maar degene die ervaren heeft dat hij niet alleen dat tijdelijke bewustzijn van geboorte tot dood is, blijft zich dat herinneren en zal proberen het opnieuw te vinden.
En het mooie is dat het niets is, je kunt niet proberen met je herinnering terug te gaan naar iets, want het is niets…
– Vraag: Dus het heeft geen zin om in de lift te gaan staan… [gelach]
– Maarten: … het wordt nog druk bij de lift… [gelach]
– Vraag: Maar er is dus een mogelijkheid om het te beginnen te beseffen.
– Maarten: Ja. Maar vooral dat je alle verhalen vergeet, je kunt ze zo gek niet verzinnen: de goden en de demonen, de duivel, de hel en de hemel… Dat kun je allemaal achter je laten. Het zijn allemaal onvolledige vertalingen van ons bewustzijn zoals we dat normaal hebben. Daarom probeer ik er steeds de nadruk op te leggen dat het is alsof je thuiskomt, alsof je volledig geaccepteerd wordt, dat je er mag zijn zoals je bent.
Dat is het meest opvallende, er wordt niets van je verwacht, er wordt niet aan je getrokken, er is geen waarschuwende vinger – niks van dat alles.
– Vraag: Maarten, als je je nu bewust wordt van wat je overkomt, ben je er dan al niet uit?
– Maarten: Nee. Je bent in het niks, maar je bent niet helemaal los. Je hebt het gevoel alsof je er naast staat, dat je dat andere ook wel bent, maar dat is heel vaag.
Het meest sterke gevoel is dat je één bent, en dat er niets hoeft – dat was het voor mij althans, ik ben heel lui… [gelach].
Het is eigenlijk alleen maar dat je er getuige van kunt zijn dat het er is; dan kun je er geleidelijk aan telkens een beetje nauwkeuriger op letten. Maar of het gebeurt dat je in de pauze komt, dat weet je niet.
Ik weet alleen dat ik m’n leven er een beetje naar kan inrichten, dat ik de gelegenheid schep dat het gebeuren kan. Meer weet ik niet.
– Vraag: Dus de gelegenheid kun je scheppen…
– Maarten: Ja, maar wat ik in het begin al zei, met die gerichtheid moet je oppassen. Als het de gerichtheid van nieuwsgierigheid is, dan lukt het niet, dan grijp je.
In het moment van de pauze is jouw besef buiten je gewone bewustzijn. Je kunt – god zij dank – die geweldige kracht van de eenheid niet gebruiken voor dat kleine mensje dat je bent. Anders was het nog erger…
– Vraag: Dus het is een kwestie van overgave?
– Maarten: In zekere zin wel. Maar eigenlijk is het meer dat je er attent op bent. Dat is veel meer dan overgave, je verlangt ernaar.
– Vraag: Omdat het de aandacht afleidt van wat je wilt?
– Maarten: Omdat het iets is wat oneindig veel groter is dan wat je normaal kent. Het is heel vreemd dat we in de mystieke literatuur altijd heel lange verhalen lezen over de weg van de mysticus die eerst door de wolk der onwetendheid moet. Dat gebeurt allemaal nog van hieruit, het is niet van de mens die even zichzelf vergeten is, onopzettelijk – die pauze is een onopzettelijk jezelf vergeten zijn.
En het merkwaardige is dat mensen, na hier een heel lang leven aan gewerkt te hebben, allemaal tot een vergelijkbaar besef van die pauze-ervaring komen.
Theresa van Avila, die dat geweldige werk schreef over de Burcht van God[1], komt aan het eind van haar leven tot de conclusie dat alles wat nog beeld heeft, het niet is. Dat is eigenlijk precies hetzelfde.
[1]Theresa van Avila, El Castillo Interior, 1577
<< Terug | Einde
Toto bovenaan: Trappenhuis in het DAC (met rechts het knopje van de lift). Foto Ingrid Bakker.