We zijn een oneindig verhaal

Huissen april 1994 | Zaterdag
Inleiding
[download]

Ik wilde proberen om vanochtend maar een korte inleiding te geven, zodat jullie gelegenheid hebben om heel direct op gisteravond en op vandaag te reageren en in te gaan. Want het is natuurlijk niet niks: de mutatie van de geest, het verlaten van de werkwijze van de geest zoals die tot nu toe gewerkt heeft, het verlaten – in de wetenschap dat je dat niet kunt doen, dat het absoluut onmogelijk is om dat te doen. Terwijl het toch moet gebeuren, wil de mensheid als geheel kunnen veranderen, wil de mensheid als geheel kunnen ophouden zichzelf te vernietigen. Want als die mens niet verandert, dus zijn basis niet verandert, zijn geest niet verandert, dan zal hij in steeds knappere uitvoering zichzelf vernietigen.

En de evolutie rekent met miljoenen jaren. Dus die vernietiging kan nog een tijdje doorzeuren, maar het gebeurt – tenzij de mens ziet wat hij doet: wanneer ik zie wat ik doe, wanneer ik zie hoe ik leef, wanneer ik zie hoe ik beoordeel; wanneer ik me bewust wordt hoe ik kijk, hoe ik luister, hoe ik mezelf, in al die activiteiten, terwijl ik dat niet wil voortdurend voortzet.

En wie is diegene die zich voortzet? Dat is geen nieuwe mens, dat is de mens van gisteren en eergisteren, en van miljoenen jaren.
En die mens is gedoemd zichzelf te vernietigen.
Dat is gewoon zo, je hoeft er niet erg intelligent voor te zijn om te zien wat er gebeurt. En we worden steeds overbevolkter, die problemen nemen alleen maar toe. We zijn nog niet eens heen over de grote lust van de verwekking, dus  we blijven toenemen. We hebben nog niet in de gaten dat een vereniging van mensen niet altijd nieuwe kinderen hoeft op te leveren; met al onze voorbehoedmiddelen, lukt het niet. 

Want we zijn niet aan de kern toe.
We beseffen niet wat onze eigenlijke verhouding is, wat we
eigenlijk met elkaar te maken hebben, als alle gezelschapsspelletjes achter de rug zijn; wat we eigenlijk met elkaar te maken hebben, wat we eigenlijk voor elkaar betekenen; wat eigenlijk onze verantwoordelijkheid is ten opzichte van elkaar –
dat we dat nog absoluut niet weten.
Dat we dat misschien wel te weten kunnen komen, als we bereid zijn om er wezenlijk op in te gaan, zonder ons daar gedachten over te vormen, zonder er fantasieën over te hebben, zonder Utopia’s te stichten, zonder te denken dat het een of andere wonderbaarlijke therapie is.
Dat we helemaal aangewezen zijn op onze eigen intelligentie, onze eigen liefde, op onze eigen aandacht – dat niemand in de hele wereld dat voor ons kan overnemen, niemand en niemand.

Dat is waar ik het gisteravond uitvoerig over gehad heb, ik heb het nu samengevat. Dat is de uitdaging, van ons allemaal. Allemaal zitten we in een net iets andere positie ten aanzien van die totale uitdaging. Dat is onze positie, dat is mijn positie, en daarmee kan ik alleen maar werken. Ik kan niet leentjebuur spelen, ik kan niet zeggen: kijk, die en die heeft het zó goed gedaan, ik ga het ook zo doen…
Dat gaat niet. Dan imiteer je. Je kunt het alleen maar authentiek, zelf. Al zie je levensgroot voor je dat de uitdaging voor ieder van ons eender is. Namelijk niet meer uitsluitend op een of andere manier handelen, reageren, oordelen, ervaren vanuit die basis-, die oerinstincten die de schepping bijeenhouden. Alle rijken in die schepping, die van de mineralen, de planten, de dieren en de mensen, zijn daarin betrokken. 

Maar de bewustzijnskwaliteiten van die verschillende rijken, zijn niet hetzelfde. De mens is dat rijk dat in staat is zich bewust te zijn van zichzelf, omdat hij dat vermogen heeft gekregen. Hoe dat menselijk bewustzijn tot stand is gekomen, weet geen mens. We kunnen alleen constateren: de mens zich bewust kan zijn van zichzelf, zich bewust kan zijn van wat hij doet.
Daarom is aan ons die uitdaging geschonken. We weten, een dier niet slecht kan zijn, een dier doet wat in hem gelegd is. Maar een mens kan zich bewust zijn van zichzelf. Hij kan dus niet meer leunen op de instincten, want hij kan zien wat die instincten uitrichten. 

Dat vermogen tot zelfbewustzijn heeft tevens gemaakt, dat hij het gevoel heeft dat hij het kan maken. En dat is natuurlijk niet waar. Dat hij het gevoel gekregen heeft: ik kan kiezen… – dat heeft hij ook gedaan, dat hebben we gezien. Het scheppingsverhaal vertelt het al, Adam gaf namen aan alles. Daarmee kreeg de mens dus greep op de dingen, op alles.
En geleidelijk aan zijn we gaan denken dat die namen hetzelfde zijn als datgene waar die naam voor staat. En dan gaan we natuurlijk de mist is, want dat is natuurlijk niet zo. We hebben heel veel te danken aan die naamgeving: de taal, het vermogen om categorieën met elkaar te verbinden, het vermogen om te spreken, om uit te drukken. Dat is allemaal verbonden aan die naamgeving. Alleen, we moeten beseffen dat datgene wat we een naam gegeven hebben, een aanduiding is die het ons mogelijk maakt om dingen te vergelijken, om dingen te onderscheiden, om bij elkaar te brengen en van elkaar af te scheiden. Maar wat we vergeten is dat we onze onmiddellijke betrekking tot al datgene wat we een naam gegeven hebben, kwijt zijn. Dat heeft een dier nog wel.

En nu moeten we vanuit dat vermogen tot zelfbewustzijn, dat onmiddellijke contact tot datgene wat achter de naam is, opnieuw tot stand brengen. Maar dat betekent dat je van die hele wereld van de naamgeving – en dat is de wereld van het ‘ik – ziet wat voor plaats die heeft in het geheel. Want die wereld van de namen ís niet de hele wereld, het is wat wij in ons zelfbewustzijn daarvan zien. Maar het is dus de aanduiding van het andere, het andere wat we vergeten zijn in onze evolutie .

Dat is niet iets wat wij gedáán hebben, dat is gebeurd… Dat is gewoon gebeurd, dat is de erfenis, ónze erfenis, míjn erfenis, júllie erfenis.
En nu moeten we ons van die totale samenhang bewust worden, van wat ieder van ons doorlopen heeft. Want wij zijn – ik heb dat vaak gezegd, jullie weten dat allemaal – wij zijn een oneindig verhaal. En elke keer dat we op aarde komen vergeten we de oneindigheid van het verhaal, zijn we eigenlijk alleen maar wetende van dat kleine stukje, wat we nu vanaf onze geboorte af doorlopen hebben. En daarom kunnen we, als we ons daartoe bepálen, elkaar te lijf gaan, want dan heeft ieder zijn eigen motivatie, zijn eigen territoir wat hij verdedigen moet en wat hij graag uitbreidt. Dat is toch wat plaatsheeft?

Maar we zijn een oneindig verhaal, we zijn heel oud. We zouden ons moeten herinneren wie we zijn, wat we te maken hebben met de mineralen, de planten en de dieren; met de medemens en met de wereld die die medemens gemaakt heeft – waar wij dus deel aan hebben, wat wij gedáán hebben. En vanuit dat besef iets minder hard gebakken aan ons eigen kleine, voorlopige, naamgegeven, tijdelijke, in de tijd gevangen, idee omtrent wie ik ben, kunnen opgeven, kunnen relativeren.

Dat kan alleen maar als we bereid zijn om te zien dat we voorlopig zijn, écht voorlopig. Dat we een momentopname zijn uit een oneindige geschiedenis. En dat dat niet iets is wat een wetenschapsman heeft vastgesteld of een mysticus, maar dat zijn we echt zíjn, dat dat een werkelijkheid voor ons is, waarin nog alles mogelijk is. Dat we vernieuwd kunnen worden, omdat we ons openen voor de werkelijkheid die níet in de tijd gevangen is.
Dat is  wat we doen kunnen. En dat hebben we gisteravond veel omstandiger besproken. En zouden we dus nu op in kunnen gaan.

Want we moeten natuurlijk héél veel hierop ingaan, eindeloos veel. Totdat de intensiteit groeit – al proberende, groeit de intensiteit, komt de eigenlijke uitdaging steeds dichterbij, neemt hij bezit van je leven. Het is een tweezijdig proces: we kunnen niet alleen maar zitten, we kunnen ook niet alleen maar praten, we kunnen niet alleen maar oefenen. Het is allemaal te klein, het is te weinig.
Maar al levende, al struikelende, kan de intensiteit groeien. Niet naar een of ander utopisch einddoel. Want dat is er niet, mensen, er is geen einddoel. Het is
aldoor een gáán, het enige is dat je gaat. Daarin groeit intensiteit.
De tragiek is dat we altijd gezocht hebben naar een einddoel, een punt waar we dan eens zouden komen. Dat is onzin, je kunt alleen maar gaan! En je weet dat je fouten zult maken, tant pis. Maar je doet wat. Afwachten is natuurlijk helemaal onzinnig, egoïstisch. Dat is echt egoïstisch, afwachten. We zullen moeten gaan.
In dat gaan, fouten makend, gelukkig zijnd af en toe – daarin groeit de intensiteit. Dat is een intensiteit die groter is dan wat wij zijn, die groter is dan onze wil, die groter is dan onze gedachten, die groter is dan onze voorstellingen. Die groeit in ons. Die neemt ons mee, in het bezit van al onze vermogens. Dus niet als een medium, wat uitsluitend een spreekbuis is, maar een levend, geconcentreerd, liefhebbend mens, die gaat.

Nou, dan is het aan jullie.

naar boven

<< Terug | Volgende toespraak >