Beseffen dat je voorlopig bent

Huissen april 1994 | Woensdag
Inleiding
[download]

Ik zal proberen om samen te vatten waar we mee bezig zijn geweest.

We beginnen met vrijdag, toen ik heb proberen duidelijk te maken dat er pas iets wezenlijks gebeuren kan, als wij uit het gareel van onze voorlopige conditionering geraakt zijn.

Dat is een korte zin die een heel leven inhoudt. Losraken van de wijze van in de wereld zijn, betekent losraken van het wereldbeeld wat je hebt, losraken van het zelfbeeld wat je hebt. Die twee, dat zelfbeeld en het wereldbeeld, zijn innig verbonden, verandering van het zelfbeeld brengt verandering van het wereldbeeld mee.

En ik heb ook duidelijk gemaakt dat dat niet kan door de bewuste inspanning met het instrumentarium wat je hebt.
En als je dan dit beseft, is de gedachte niet ver dat dat dus niet kan. Ik heb in latere toespraken duidelijk gemaakt dat je instrumentarium – dat is je bewustzijn – teruggaat op de structuur van je energiesysteem. We hebben het er niet zo uitvoerig over gehad, maar dat is wel zo. En daarom zijn, naast de oefeningen van Greet, in dit verband de twee laatste avonden, waarin ik de energie-oefening heb begeleid, misschien het belangrijkste uit de hele vijfdaagse.

Het is namelijk nodig dat de energiecentra anders gaan werken dan ze tot nu toe werken. Dat betekent in feite dat het overaccent van de omhoog stuwing van de energie, eerst gekeerd moet worden, zodat het in de bekkenbasis is. Daarna moet de energie in de bekkenbasis via het sekscentrum weer omhoog gevoerd worden. Dat is in het kort wat gebeuren moet. En dat hangt samen met je wijze van in de wereld.

De wetenschap van die totale omkering van de werking van de energie, die in delen van Azië nog bekend was, neemt steeds meer af. En wij zullen dus voor onszelf een nieuwe weg moeten vinden.
Maar in feite moet dat werk gebeuren, daar kom je niet omheen. Dat moet je gewoon doen.

En ik heb een klein beetje aangegeven hoe je je bewust kunt worden van hoe je in de wereld staat. Dat kun je alleen maar door rustig te gaan beseffen hoe je de dingen doet, hoe je kijkt, hoe je luistert, hoe je verhouding is, vooral tot de heel eenvoudige dingen van het leven.

Zodat je geleidelijk aan gaat merken, dat er eigenlijk in de wereld niets materieels is, dat materie gestolde energie is.
Het hoofdkenmerk van energie is dat het nooit stilstaat, dat het beweegt. Maar zelfs in de gestolde energie, die alle vormen heeft die je bedenken kunt, is een rest aanwezig van niet gestolde energie – en wij noemen dat leven. Maar er is niets denkbaar in de wereld wat niet in laatste instantie bewustzijn is, bewustzijn met een verschillend trillingsgetal.
En dat trillingsgetal, of de verfijning van de energie, hoort tevens bij een bepaald soort organisme. Hoe hoger georganiseerd het organisme is, hoe meer het kan werken met een hogere, dat wil zeggen: fijnere en snellere energie, dus energie met een hoger trillingsgetal. 

Maar omdat we in de evolutie zitten, en de evolutie wil zeggen: voortdurende wording in een heel groot bestek – het aardse leven van ons, van geboorte tot dood, is slechts een heel klein bestek.
Maar je kunt evolutie ook zien als zoiets wat  voortdurend in wording is. Waar dus ook tijden in voorkomen van grote groei, van afnemende groei en afsluiting – en dat noemen wij dan dood – en van een nieuwe groei-impuls.
In dat hele grote bestel onderscheid je dus niet naar de uiting, maar naar de energiestructuur van de verschillende organismen, om te kunnen weten waar je mee te maken hebt.
En wat onszelf betreft, wij hebben de mogelijkheid om hogere, snellere energie, te gebruiken, mee te leven. Maar daar zit aan vast dat we alle uitingen van de lagere energievormen, tot een peil moeten brengen dat ze ons niet meer hinderen.

Dat is wat ik ook in vorige langere sessies heb benadrukt, dat de enige oefening daarvoor is het je bewustworden van hoe je denkt, hoe je voelt, hoe je handelt, ten aanzien van alles om je heen, maar ook ten aanzien van jezelf. Dat kan je een gevoel geven dat je een voorlopige vorm bent. En dat is heel belangrijk.
Wat ik in alle gesprekken, bij alle mensen, merk, is dat er zelden iemand is die zich bewust is dat hij een voorlopig iets is. De manier waarop de problemen geformuleerd worden is zo, dat het lijkt alsof het een moeilijkheid is in iets wat af is, iets wat klaar is, en wat nu in zijn functioneren wordt gehinderd. Maar die moeilijkheid die je hebt – dat kunnen allerlei soorten problemen zijn – geeft eigenlijk alleen aan van: dit is de plek waar je je meer bewust kunt worden.
Dat is een fundamenteel verschil: om als je een moeilijkheid hebt, te beseffen dat dát nu juist de plek is waar jij bewust kunt worden, waar je je bewust kunt worden van de voorlopigheid van je bestaan, van je zelf. 

Het is héél erg belangrijk, dat je dat, om zo te zeggen, nooit meer kwijt raakt, dat gevoel dat je voorlopig bent. Want dat is de enige mogelijkheid om los te raken van de hypnose, van je vereenzelviging van jezelf met de toestand van de geest waar je nu in bent.
Dat is de enige mogelijkheid, nu ons die andere mogelijkheid ontbreekt die er vroeger was en waar ik nog resten van heb meegemaakt, namelijk dat een meester bij een leerling die centra ‘omzette’. Ik denk dat het heel goed is dat dat er vrijwel niet meer is, want dat schept grote afhankelijkheid. Wij zullen nu zélf moeten onderzoeken hoe wij ons bewust kunnen worden van onze voorlopige staat.

Daar heb ik het eigenlijk die vijf dagen over gehad. En dat wij niet gedoemd zijn om in die voorlopige staat te blijven, in de zin dat we ons ermee identificeren met de voorlopige staat. Want als je je daarmee identificeert, vereenzelvigt, is hij niet meer voorlopig. En dat bevestig je eigenlijk voortdurend dat hij niet voorlopig is.
En je gaat daarmee tegen die evolutie in, want het ís voorlopig en het blijft voorlopig. En het gaat er juist om dat je voorlopig
blijft, zodat er voortdurend verandering kan zijn. Daarmee moet je natuurlijk het idee van een eindpunt voorgoed loslaten, dat is een fictie.

Ik kan het aan hele simpele dingen zien.
Ik bel dat we gaan lopen, of dat het afgelopen is, en dan zie ik bij bijna alle mensen dat ze behoefte hebben er nog even in te blijven. Dat is een uiting van die hypnose: je bent eigenlijk niet bereid om naar het volgende moment te gaan.
Of je bent ergens op visite, en je merkt dat het gesprek eigenlijk afgelopen is. Dan krijg je het herkauwen. Dan zou je eigenlijk weg moeten gaan. Dat doen we niet, dat is zelfs onbeleefd.
Dat zijn allemaal uitingen van hetzelfde.

En daarop is ook ons idee van niets doen is geënt, dat is dus nog trager. Maar niets doen is eigenlijk alles doen, dat is eigenlijk heel wakker zijn.
Dus eigenlijk die voorlopige vorm die je hebt, die voorlopige toestand waarin je bent, als voorlopig ervaren. Zodat de impuls die gemaakt heeft dat je op aarde komt, voor jou weer ervaarbaar wordt. Niet op de manier zoals je in die voorlopige vorm de zaken ervaart, maar op een andere manier – ik heb er geen ander woord voor, het wordt wel ‘
gewaar zijn’ genoemd, maar dat is ook weer een woord. Als je maar snapt waar het om gaat, dan is dat woord van mij niet zo belangrijk. 

Dus eigenlijk moet je jezelf met de haren uit het moeras moet trekken. En dat kan niet wilsmatig. Je kunt alleen onverzettelijk doorgaan met je bewust worden, en dat echt als het grote in je leven zien.
En dan wordt het heel anders, dan ga je merken dat het leven je verschillende mogelijkheden aandraagt om je te helpen daarmee.

Ik heb het heel goed gemerkt in het krijgsgevangenkamp, toen ik op een dag plotseling besefte dat het een unieke situatie was waarin ik me bevond. Voor mijn hongerrantsoen werd gezorgd. Ik had een hele duidelijke taak in de dodenbarak, daar hoefde ik niet over te denken, het was heel eenvoudig. Verder was ik vrij om te studeren, zonder boeken.
Ik had er natuurlijk ook anders op kunnen reageren, ik had het vreselijk kunnen vinden. 

Het hangt gewoon af van hoe je in jezelf staat. Je gaat ontdekken dat het leven eigenlijk voortdurend mogelijkheden aandraagt om bewust te worden. De ene keer is het door iets prettigs – je krijgt plotseling een mogelijkheid, je ontmoet iemand, je doet een relatie op die je een mogelijkheid geeft om dieper in jezelf te komen. Of er wordt je iets aangedaan wat zo op het eerste gezicht onredelijk wreed lijkt. Maar het is hetzelfde.
Er is dus niet een doem. Het is niet zo dat een mens gedoemd is ergens toe. Wat een doem lijkt, is een mogelijkheid om je los te maken van die herhalingsvoering van je leven. Daar hebben we het ook over gehad.

Wat het allerbelangrijkste is misschien, is dat je niet ergens naartoe kunt oefenen, dat het zich al levende, al doende, al oefenende, aan je openbaart. 

Er zijn natuurlijk wel wetmatigheden in, dat is zo. Maar hóe je die wetmatigheden ervaart, is er weer afhankelijk van dat niet helemaal in de halfslaap zijn, de hypnotische halfslaap. Waar je steeds alles wat je tegenkomt, interpreteert naar wat er al geweest is – wat natuurlijk nooit een juiste interpretatie zijn, want het was iets anders. 

En daarvoor is het noodzakelijk dat als je oefent, je heel eenvoudige dingen doet. Probeer je bewust te worden van héél eenvoudige dingen – zó eenvoudig dat je er eigenlijk niet over kunt denken.
Zo oefenen reinigt je, maakt dat de werkwijze die je je – onbewust – eigen gemaakt hebt, kan wijzigen, dat je attent wordt op de herhalingsmanier waarmee je op het leven ingaat.

Dat zal dan best meebrengen dat je onrustig wordt, dat je in twijfel geraakt, dat je het niet meer weet.
En dan is het allereerste wat je doet –  want zo zitten we in elkaar, dat is ons ook geleerd – dat je naar iemand toe wandelt waarvan je gehoord hebt dat hij het wel weet.
Dat kun je best doen, als je maar beseft dat je het toch zelf moet doen; dat je van die mens – als het goed is – uitsluitend aanwijzingen kunt krijgen hoe je zelf kunt onderzoeken. Want als die mens jou antwoorden geeft, dan bindt hij je nog vaster in waar je aan vastzit, dan lijkt het net alsof er een antwoord mogelijk is in de geestestoestand die je hebt. Dus als iemand jou van die antwoorden geeft waar je tevreden mee bent, dan weet je heel zeker dat dat het niet is. [gelach]
Dat meen ik, dat is geen grapje. Je kunt alleen maar aanwijzingen krijgen hoe je het zelf kunt uitvinden. Het lijkt aan de ene kant een beetje wreed, maar het is heel barmhartig eigenlijk, dat je steeds terugverwezen wordt naar die zelfwerkzaamheid. Want het is in jouw geest dat het gebeuren moet, dat kan niet iemand anders voor je doen.

Heel vroeger – daar had ik het in het begin over gehad vanochtend – kon iemand iets in je doen. En dat lijkt nu alsof we verlaten zijn. Maar ik denk dat we juist een geweldige mogelijkheid hebben, omdat die passieve manier ons onmogelijk gemaakt is. De urgentie van de verandering in de geest wordt daarmee steeds klemmender. 

En je beseft dan ook dat je, gezien de situatie in de wereld, verplicht bent om in beweging te komen, om je niet meer mee te laten voeren door de wisselvalligheden die jou niet echt bereiken.
We moeten helemaal opnieuw de zaak bezien. De hele gedachte van een lot waaraan je onderworpen bent, geldt zolang je niet in beweging bent. Een lot is typisch van datgene wat de status quo handhaaft. Astrologie gaat ook alleen maar op in de toestand van de status quo. Die gaat niet op voor een mens die beweegt, die zich zijn voorlopigheid bewust wordt. Want in die hele astrologie is de plek die het wezenlijke, de levensimpuls – die tijdloos is – inneemt in een mens, niet terug te vinden.  Astrologie houdt zich ook niet bezig met het niveau van de mens: is iemand op weg of is iemand in halfslaap. Dat is niet gegeven, dat kan ook niet.

Dus meditatie, zoals ik het langzamerhand begrijp, is een fundamenteel iets, wat je in wezen niet uit kunt stellen. Maar wat je wel geneigd bent om uit te stellen, omdat het alles op z’n kop zet. En dat is het laatste waar we naar verlangen. We verlangen naar een bepaalde mate van stabiliteit, van rust – in de goede betekenis. Het is natuurlijk een onaangename gedachte dat wezenlijke rust er alleen maar is in het voortdurend in de stroom zijn. Je kunt dus niet aan de oever gaan zitten en naar de stroom kijken.

Dat alleen al geeft een heel ander perspectief aan je leven: je streeft niet naar iets wat onmogelijk is – o, het kan heel best hoor, je kunt die rust die je graag wilt hebben wel krijgen, maar dat is dood.
Dat is het bedrieglijke ervan: alles wat je heel erg graag wilt, krijg je ongetwijfeld. Maar daarmee zet je jezelf erg vast. Elke vorm moet weer opgebroken worden, zodat er een nieuwe vorm kan ontstaan.
Dat is ook het hele patroon van de schepping, en het is ongelofelijk mooi dat dat zo is. Alleen, wij moeten het geheel kunnen zien, dat wil zeggen, geen voorkeur hebben voor geboorte en opgroeien, maar ook oog hebben voor de neergang en het sterven – en daar geen minteken bijzetten: het is even noodzakelijk.

Het is niet voor niets dat ik al die jaren dat ik hiermee bezig ben, jullie er steeds aan herinner dat de neergang noodzakelijk is, dat het sterven noodzakelijk is – zoals de geboorte noodzakelijk is in het totale bestel. En dat we niet een minteken zetten; dat er een hele grote schoonheid in is dat alles wat vastgeraakt is, wat niet meer in de stroom is, opgeruimd wordt. Dat klinkt nou lelijk, maar ik bedoel: dat het verdwijnt, en dat het nieuwe zich opnieuw in de stroom zal kunnen begeven.
En daar zit onze vrijheid in, dat is onze wezenlijke vrijheid, dat we ons in de stroom kunnen begeven. Zodat we niet meer denken in termen van geboren worden en sterven, maar denken in een doorgaande beweging, een doorgaand verhaal. Een verhaal wat ontstaat doordat jij leeft, dat er niet als een plannetje, niet als verhaal al is, maar wat
doordat jij leeft verteld wordt.

Dat is iets fundamenteel anders, wij denken altijd dat een verhaal klaarligt. Maar een echt verhaal ontstaat, en ontstaat voortdurend… Alleen als je eruit valt, dan heb je dat idee van iets dat al bestaat en wat dan opnieuw gewekt wordt, afijn, het bekende. Maar het ontstaat voortdurend doordat jij leeft.
En het gaat erom dat je het verneemt en dat je het vertelt, dat jouw leven dus uitdrukking is van het verhaal dat van moment tot moment ontstaat in jezelf. Wat je niet van te voren weet – dat kán ook niet, want dan is het geen echt verhaal.

Dus je leven is een geweldig avontuur. Het is nog volslagen onbekend. En telkens wordt iets ervan in jou verwerkelijkt. En je blijft beseffen dat het onbekend blijft.
Dat is zelfs iets heerlijks, dat er niet al een blauwdruk is, een plan. Het is wat de wetenschap toch ook ontdekt heeft, dat het voortdurend ontstaat. Dat geldt ook voor ieder van ons.
En daarom moeten we ook heel wakker zijn, zodat we vernemen. En eigenlijk niet willen blijven in wat er al gebeurd is. Want we hebben natuurlijk een herinnering, een herinnering van alles wat gebeurd is.

Maar het merkwaardige is, heb ik gemerkt, dat als je daarop ingaat, ontdek je dat die herinnering maar een scherfje is van het totaal wat je beleefd hebt. Als je daar heel diep op ingaat, merk je dat dat zogenaamde verleden wat vastligt, meebeweegt met jouw bewustzijn van dit moment.
En dan merk je ook dat aan dat herinneringsmoment, een oceaan van andere registraties vastzit, die er nog allemaal zijn. En die nog allemaal veranderd kunnen worden doordat jij verandert.
Dus in wezen is er niet iets wat blijft. Zelfs het blijvende, kan door de wijze waarop je erop ingaat veranderen. Dat is fantastisch, dat is zó fantastisch… 

We kúnnen dus niet gedoemd zijn in wezen, dat doen we onszelf aan. We denken dat, maar we zijn in wezen vrij. Zelfs het totaal van wat we beleefd hebben en wat ons conditioneert – daar hebben we het heel veel over gehad – zelfs dat kan veranderen, doordat je je bewust gaat worden van hoe jij in de wereld staat. Zodat je dat duidelijke gevoel krijgt dat je voorlopig bent, en dat alle relaties die je aangaat voorlopig zijn. Soms komen ze van heel ver, van heel vroeger, en soms van heel dichtbij, van vandaag. Maar in wezen maakt dat niet veel uit. Alleen die van heel vroeger komen, zijn gemakkelijker voor je, daar herken je iets in. 

Maar ook zogenaamde relaties die, zonder dat er iets gebeurd is, al zo heel veel van elkaar weten, moeten ook opgenomen worden in het besef dat ze in de stroom moeten blijven. Dat ze geen genoegen kunnen nemen met het constateren hoe prachtig het allemaal klopt allemaal, maar dat dat juist een teken is dat ze verder moeten. Dat ze in de stroom moeten blijven, zodat ze vernieuwd kunnen worden.

Dat staat diametraal tegenover onze idee van dat het zó moet klikken, dat het altijd goed gaat. Als je op dat punt bent, schrik dan maar. Want dat betekent dat je verder moet.
En dat het enige echte thuis, dat thuis is wat in de stroom is, wat meegenomen kan worden door de verandering die er steeds is. En dat iedere menselijke relatie, uiteindelijk teruggaat op de bereidheid om de verandering toe te laten.
En die doet zich dus voor van moment tot moment, dat is geen plan, dat is geen lot, dat is niet iets wat vastligt, dat is iets wat ontstaat, het ontstaat voortdurend. Je kunt je daar dus geen denkbeeld over vormen. Je kunt het er ook niet mee eens zijn, wel mee eens zijn of niet mee eens zijn, dat is irrelevant
Je zult heel vaak in je leven merken dat je het niet eens bent met wat zich voordoet. Maar het gaat om het ontdekken
waarom je het niet eens bent: dat je het niet eens bent is onbelangrijk, maar wat dat is dat maakt dat jij het niet eens bent. Dan kun je weer terug naar waar het om gaat, dat is: terug van de oever, in de stroom; van het vaste, naar het bewegende.

Daarom is het eigenlijk grotesk dat we – want zo is het toch – heel vaak terug willen naar iets wat aangenaam is geweest. Dat kan niet. Je kunt het wel voor elkaar krijgen, maar dan weet je dat je iets wat voorlopig is tracht te bestendigen. En het daarmee zijn eigenlijke karakter ontneemt. Dat je meer materie wordt, meer gestolde energie, als je dat probeert. Terwijl energie juist is om alles te doorlichten, om de stolling weer te smelten, zodat het méé kan.

Je vraagt je natuurlijk af waarom die stolling er is. Dat is omdat in die wrijving, die altijd weer ontstaat tussen het gevestigde en het komende, bewustwording mogelijk is. In leed is bewustwording mogelijk. Ja, het zou zich ook kunnen voltrekken in grote vreugde, maar dan moeten we eigenlijk al wakker zijn. Want het eerste wat we doen is daarin willen blijven…
Terwijl leed het voordeel heeft dat je daar niet in wilt blijven. Leed drijft je voort. Alleen is het jammere dat wij dat leed dan zien als iets wat ons aangedaan wordt en wat weg moet: we moeten in de vorige staat terug, waar geen leed was. Dan doen we het omgekeerde, dan stollen we nog meer. Het lukt ons wel, maar dan zijn we gestold.

Je kunt ook het gevoel krijgen dat dat, juist omdat je voorlopig bent, de enige mogelijkheid is om tot besef te komen. En daarin is verandering mogelijk, in dat besef van de voorlopigheid. Daarin is verandering mogelijk, omdat je dan geen pogingen onderneemt, er niet een heleboel energie instopt. Want dat kun je als mens, je kunt er energie instoppen om te stollen. Dat kan, dat doen we ook allemaal: de ene stolt in dat hij verlicht wil worden en de ander stolt in dat hij veel geld wil hebben. Maar in wezen is dat hetzelfde, het is stollen, het is traag worden. [gelach]

Als jullie dat van deze Vijfdaagse meenemen, ben heel gelukkig: dat dat niet kan, of althans tegen de beweging van de evolutie in is.
Ik denk dat de rampen die gebeurd zijn, en die misschien nog gebeuren zullen, er gewoon zijn om het los te wrikken. Het gaat door.

En daar is een hele grote schoonheid in, als je daarin méé bent en je er niet tegen verzet. En niet terug wilt naar een toestand die aangenaam is.
Het enige wat je ter beschikking hebt is aandacht, aandacht voor alles wat er in je leven gebeurt. En de weigering om de interpretaties die al bekend zijn, zómaar te aanvaarden. Je steeds af te vragen: is dat zo, is dat écht zo…
En jouw eigen verhouding te vinden. 

Dat is natuurlijk een ongebaande weg – het is nauwelijks een weg. Die weg ontstaat al lopende, net als dat verhaal. Je kunt wel eens terugkijken, en zeggen: o ja, dat was de weg…
Maar dan is het al gebeurd. Die weg ontstaat eigenlijk onder je voeten.
Nogmaals, hij is dus niet uitgestippeld, er is geen weg voor mij al klaar. Die ontstaat.
En elk moment dat ik iets ga doen, is daarin beslissend: probeer ik te conserveren, of probeer ik me bewust te worden waar het naartoe wil
En dat is ook veel groter dan ikzelf ben, dat waar ik naartoe wil.

Het is voor ons ook heel moeilijk te beseffen dat wat wij denken aldoor, het in ieder geval niet is. Het doet zich pas voor als we ervoor staan, en geen seconde daarvóór. We kunnen ons daarom ook niet voorbereiden op de volgende stap, we moeten stappen.

Je kunt in eenvoudige oefeningen – lopen, bewegen, het zitten – ervaren dat dat zo is. Dat je nooit het gevestigd zijn van gisteren kunt terugvinden: dat was gisteren…
Je kunt alleen je gevoeligheid verhogen. Dat betekent in spiritueel opzicht, dat je je kwetsbaarheid verhoogt. Dat is iets wat de meeste mensen niet echt graag willen – kwetsbaar zijn.

Maar het is nodig.
Anders ontgaat het je. Anders ontgaat het leed je, en de vreugde, dan heb je zo’n gemiddeld bestaan. Wat rustig voortkabbelt, en gelukkig dan eens een keer beëindigd wordt.
Een gemiste kans.

Dat gaat allemaal terug op dat besef van die voorlopigheid. Als dat besef diep genoeg is, blijf je vanzelf in beweging.
En dan ga je heel anders aankijken tegen zowel vreugde als verdriet. Dan wordt je leven eerst recht onvoorspelbaar – wat het in wezen altijd is. Maar wij projecteren daar allerlei prachtige dingen in, en denken dan dat het voorspelbaar is.
Dat heeft de wetenschap ook gedacht, maar ze weten nu voorgoed dat dat niet kan. Daar zouden we ons aan kunnen spiegelen.

Je weet het niet, en dat is juist de schoonheid ervan. Je kunt natuurlijk wel wetmatigheden ontdekken, waarmee dat onvoorspelbare zich voltrekt. Dat is heel nuttig. Maar als dat je ertoe verleidt om te denken dat die wetmatigheden op zich bepalend zijn, dan ben je weer waar je niet moet zijn.
Je kunt gebruik maken van die wetmatigheden, maar het blijft onvoorspelbaar, de koers blijft onvoorspelbaar.

Het lijkt zo, als ik dat zeg, dat het heel onzeker is. Maar het geeft een héél groot gevoel van vrijheid: als dit tot je doordringt, heb je een gevoel dat alles mogelijk is.
Als je er maar niet aan gaat sturen. Want sturen veronderstelt dat je het al weet. En je weet het niet.

Dus dat is waar het om gaat.
Zo kun je oefeningen als het ware geschikt maken voor het versterken van dat gevoel van voorlopigheid. Dat maakt alles zoveel minder zwaar, zoveel minder noodlottig, zoveel minder gedoemd, zoveel minder vast.

De hele ontwikkeling in de maatschappij, die natuurlijk met ontzettend veel kinderziektes gepaard gaat, gaat eigenlijk naar een steeds mindere vastheid. Naar een steeds grotere wendbaarheid, steeds grotere mogelijkheden om om te keren, om ondersteboven te werken, van achter naar voren en van voren naar achteren te werken.
Natuurlijk hebben we daar een hele commerciële structuur omheen gebouwd, maar daar heb ik het nu niet over, dat is één van die kinderziektes. En die hebben we natuurlijk altijd gehad.

Maar we gaan toe naar dat onvoorspelbare, naar dat verhaal wat ontstaat terwijl je gaat, terwijl je leeft. En waarvan je vertelt, wat je dus uitdrukt. Door het uit te drukken versterk je de beweging. Zodat je zelf ook tot in je vlees, tot in je spieren, zacht wordt, doorlaatbaar, nog tot verandering in staat. 

Zacht te zijn, in staat zijn om op te vangen, om toe te laten; ruim zijn, zodat het binnen kan komen, zodat er niet al een heel meubilair van ideeën voorzit, dat het binnen kan komen. En dat het erdoor kan gaan – terwijl alleen de betekenis van belang is, niet het hele binnenkomen.
Dat alles wat niet ertoe doet weer afgevoerd kan worden. Zoals het belangrijk is dat we een goede stoelgang hebben, dat we ons ontdoen van alles wat níet noodzakelijk is.

Het speelt op alle niveaus.
Dat je dat merkt, dat dat op alle niveaus werkt, dat opnemen, verbijzonderen, afvoeren. Opnemen, verbijzonderen, afvoeren…
Het werkt overal in door.

En dan is het lichamelijk meestal nog niet zo desastreus als spiritueel. Als die geestelijke stofwisseling niet goed werkt, is dat afschuwelijk.
Het moet voortdurend in werking zijn. Je kunt daar alleen bij zijn. Want zodra je er vragen over stelt, dan zet je het vast.
Maar je kunt leren – terwijl het gebeurt, terwijl het voorbij gaat. Wat wij altijd proberen is, als er iets voorbij gaat waarvan we denken dat het heel belangrijk is, te zeggen: wat is dat, houd het vast, ik zal het bestuderen…
En dat gaat niet. Dat kan niet. Dan hebben we het uit het leven gehaald, dan gaan we een soort vivisectie plegen. Dat kan niet, het moet bewegen.

Dat betekent dus dat je snel moet zijn, terwijl het voorbij komt moet je het kunnen beseffen. Je kunt het niet stil zetten. Als je het stilzet is het er niet meer, is het al verleden tijd.
Dat betekent dus dat we helemaal, helemaal moeten veranderen. 

Laat ik het daar maar bij laten.

naar boven

Gesprek (fragment)

A.: Ik heb van veel van wat je beschrijft het gevoel dat lijkt op de toestand waarin je de wereld waarneemt als een kind. Eigenlijk zouden we dus op moeten houden volwassen te willen zijn, we zouden terug moeten keren naar die toestand waarin we als kind leefden.

– Maarten: Dat kan niet, dat is onmogelijk. Het kind is nog niet in staat om zijn instrument zo te gebruiken, dat hij uiting kan geven aan de mogelijkheden die in hem liggen, en het is de taak van de opvoeders om het kind daarvan bewust te maken.
De moeilijkheid is dat we, dat niet beseffend, het kind ons inzicht, onze overtuigingen, onze meningen meegeven. Het is onvermijdelijk dat we dat doen. Je kunt niet zeggen: ik zal dat kind helemaal geen overtuigingen meegeven, ik zal het zomaar de wereld ingooien…
Dat gaat niet. Dus je geeft het natuurlijk jouw inzichten en jouw overtuigingen en jouw meningen en jouw positie door – ook al zou je niets zeggen.
Maar wat heel belangrijk is, is dat je het kind leert dat dat van jou is, en dat het nog zelf moet ontdekken wat het daarvan gebruiken kan. Wat we bijna nooit doen is het kind zijn vrijheid meegeven, meegeven dat het zelf kan ontdekken wat het van onze overtuiging, onze mening, onze visie, ons wereldbeeld en ons zelfbeeld, kan gebruiken voor zijn eigen tocht. Dan hoeft hij zich er niet tegen je af te zetten. Wat je altijd ziet gebeuren is dat kinderen, als ze volwassen worden, zich afzetten tegen de ouders. Dat is heel gezond eigenlijk.
Maar dat zou niet hoeven als dat kind van het begin af aan weet dat die ouders beseffen dat zij maar voorlopig zijn. Dat is heel belangrijk, dat is, waar je ook over denkt, het allereerste werk, dat die mens misschien later, als hij ouder wordt, die voorlopigheid beseft. Dan kun je dat het kind ook meegeven. Want je kunt niet terug, je kunt alleen maar verder.
Maar ‘verder’ betekent steeds: zien dat alles wat gebeurt onvermijdelijk is – en nu is aan jou de keus hoe het verdergaat.


naar boven

<< Terug | Einde