Huissen april 1994 | Dinsdag
Inleiding
[download]
We hebben gisteravond zogenaamd een energie-oefening proberen te doen [gelach], maar we hebben eigenlijk geprobeerd een bewustzijnsverwijdings-oefening te doen. Dat hangt helemaal samen met dat gedeelte van de meditatie, die we in deze vijf dagen proberen te bestuderen met elkaar.
De moeilijkheid is namelijk dat we ons moeilijk bewust zijn hoe ons bewustzijn werkt, hoe het zijn wereldbeeld gevormd heeft, hoe het zijn zelfbeeld gevormd heeft – wat natuurlijk samenhangt – en hoe het dus in zichzelf besloten is, zodat we niet echt naar buiten kunnen kijken.
Zoals die chassidische Rebbe zei: “De wereld is vol van geweldige lichten, en de mens bedekt het met zijn kleine hand.”
Dat is ons probleem. En dat we vanuit die kleine hand, vanuit dat hele beperkte bestek, een oordeel hebben over alles en iedereen.
En dat leidt er natuurlijk toe dat we ons vaak slecht behandeld voelen, dat we vaak het gevoel hebben dat mensen ons belemmeren, dat dingen ons hinderen, dat de wereld anders moest zijn.
En daardoor ontgaat ons wat wezenlijk in de wereld omgaat, wat de ander wezenlijk beknelt, wat zijn moeilijkheid is, waar hij aan lijdt, waar hij naar hunkert. Want we zijn opgesloten in ons eigen wereldje van wensen en verlangens, van strevingen, van idealen.
Als ik dit zo vertel – en ik heb het al eindeloos verteld – dan kunnen jullie dat heel gemakkelijk inzien, dat is echt geen tour de force. Maar als je je afvraagt of daar verandering in aan te brengen is, dan wordt het al direct moeilijker. Want je hebt allemaal wel ervaren dat je dat niet zo maar kunt veranderen, dat je niet zomaar open kunt zijn voor de ander, dat je niet zomaar de moeite neemt om de ander te begrijpen.
En dat komt omdat je eigenlijk nog nooit de moeite hebt genomen om jezelf te begrijpen, om jezelf echt te leren kennen. Dus niet de mens die ergens aan moet voldoen, maar om de mens zoals hij is. Wij zijn gewend onszelf te zien zoals we zouden moeten zijn, dat is ons ook geleerd. Door onze ouders en door alles om ons heen is ons geleerd dat we onszelf bekijken hoe we zouden moeten zijn. Dat gaat tot in de kleinste details van je leven.
Je hoort over de dood niet te praten, die bestaat niet… Je hoort over de zogenaamde intieme dingen niet te praten. Dat betekent dat je ze wegsluit voor jezelf, dat je dat allemaal achterhoudt, want dat doet er niet toe. Die mens die je moet zijn, daar gaat het om – dat is niet zo bewust, maar het is wel ingebouwd.
En dat betekent dus dat je jezelf nauwelijks kent, dat je nauwelijks weet hoeveel verboden, geboden, je ingebouwd hebt.
In de gesprekken die ik heb met mensen, daar is geen gesprek bij waarin dit niet voorkomt, waarin ik niet hoor: ja maar dat hoor je toch niet te doen, dat moet je toch zo en zo doen…
En dan kun je het niet ontdekken, dat is heel duidelijk.
Als je die totale voering van je leven – die niet direct zichtbaar is, in onze kleding is dat netjes weggewerkt – niet kent, alleen maar het kledingstuk zoals het er van buiten uitziet, dan kijk je naar de wereld en naar de ander en luister je naar de wereld en naar de ander op dezelfde manier: voor wat het van buiten lijkt te zijn.
Maar wat het van buiten lijkt te zijn – daar hebben we vrij lang bij stilgestaan – is statisch, dat is het beeld wat je gefixeerd hebt. Dat ben jij niet, dat is wat je zou willen zijn – wat je natuurlijk niet lukt, gelukkig.
Daar hebben we het heel veel over gehad, als we zo leven, en daarmee die kleine wereld (en dat is nog maar die gefixeerde wereld, wat nog niet eens onze eigen wereld is) steeds verdedigen –wat we niet willen maar wel doen – ten aanzien van al die andere werelden om ons heen, dan moet er oorlog zijn. Dat kan niet anders, dat zie je toch wel voor je?
En met alle goede wil en met alle goede bedoelingen en met alle goede voornemens en met alle wilsinzet en met alle pogen, blijft dat gewoon bestaan…
En er is gezegd – en daar zijn we niet de eerste in, dat is al eeuwen door gezegd – dat wij moeten veranderen, in de basis moeten we veranderen; de voering moet anders zijn, die moet deugdelijk zijn, die moet samenhangen. Daar moeten, vanwege de haast, geen steekjes los zijn.
Dat betekent dat we zo zouden moeten leven, dat we de tijd nemen voor dat geheel wat wij noemen: ‘ik’, ons zelfbeeld.
En dat kunnen we niet doen aan de hand van een of andere blauwdruk, dat moeten we helemaal zelf ontdekken, in kaart brengen.
En we kunnen daarbij niet leunen op wat we moeten zijn, want dat weten we nu, dat heeft geleid tot de wereld waarin we nu leven. Dat kan dus niet, daar kunnen we niet op leunen, we kunnen niet even spieken hoe we zouden moeten zijn.
Dus we moeten ontdekken of er echt wel iets is wat ons verbindt, wat al die losse stukjes van onszelf bijeenbrengt. Zodat we – en daar zijn we gisteravond mee bezig geweest – langzamerhand ons bewustzijn zo verwijden, dat al die werkingen die daarin zijn, tegelijk door ons beleefd kunnen worden. Dat is dus niet volgens een model, dat kan niet, je moet het nog ontdekken… Het enige wat je kunt doen is aandachtig al die functies, al die werkingen, al die processen in je lichaam (dat is al een hele, heleboel) en langzamerhand ook die werkingen van je denken-voelen gaan beseffen. Dus niet er iets mee doen – als ik dat toch maar eens over kon brengen: er niet iets mee doen! Alleen maar naar kijken, naar luisteren.
En terwijl je kijkt en luistert, dus niet zeggen: oh, dat is verkeerd, oh dat mag niet, en het moet eigenlijk zo en zo…
Want mensen, dan houdt het proces stil! Dat-kan-niet! Je moet het echt bestuderen, terwijl het in beweging is, terwijl je leeft, terwijl je plezier hebt, verdriet hebt, boos bent en blij bent.
Het wonder is dat als je dat doet, dan ontstaat er iets in je, er ontstaat een verlangen in – er ontstaat een verlangen in je om meer daarvan te leren kennen.
En dat betekent dat je er helemaal geen moeite meer hebt om voor jezelf te zitten. Want dat is het enige moment op die hele, hele, lange, lange dag van vierentwintig uur, dat je iets wezenlijks doet; dat je niet alleen maar een functie bent in het geheel – en het geheel ken je niet eens. Waarin je dus bezig bent met het allereerste.
En het allereerste omvat alles, het omvat je wijze van beweging, je wijze van ademen, je wijze van voelen, je wijze van denken; wat je eet, en vooral hoe je het eet, in welke gemoedstoestand je het eet; wat er in een ander gebeurt…
Want zo is ons leven toch, we zijn toch onder elkaar… Dus er gebeurt in anderen ook van alles – waardoor het voor onszelf ook veel duidelijker wordt wie we zijn.
Dus als je uitgaat van het besef dat we inderdaad moeten veranderen – en dat dat niet kan aan de hand van een blauwdruk, maar alleen door onszelf te leren kennen – verandert je leven drastisch en zonder moeite. Je hoeft je dan niets meer voor te nemen. We hebben tot nu toe altijd gewerkt met een voornemen om zó en zó te zijn. Maar nu gaat het blijken, doordat je de moeite en de tijd neemt, de aandacht geeft aan hoe je bent, wat er nodig is. Je bent niet meer gefixeerd bezig met een of ander probleem, maar je hebt een heel groot veld: die hele mens die je bent.
In dat proces van bestuderen krijg je vanzelf – ik gebruik die woorden zo vaak – eerbied voor die fantastische schepping die we zijn. Terwijl wij normaal onszelf hebben verkleind tot een aantal eigenschappen. Dan ga je merken hoe oneindig gevarieerd, fijn afgestemd, al die verschillende processen in ons zijn.
En dan kun je echt geen belangstelling meer opbrengen voor wat je nu je problemen noemt, dat verdwijnt gewoon. Dat is fantastisch… Die problemen waar we zo vaak mee zitten, zijn een gevolg van het feit dat we onszelf zó verkleind hebben, dat we niet meer beseffen wat een fantastisch iets we zijn.
En dat kun je helemaal op je uppie beseffen, daar heb je geen enkele boeba bij nodig, niemand, dat kun je helemaal op je uppie. Het enige wat gevraagd wordt is belangstelling te hebben voor jezelf.
En in die studie, die innerlijke arbeid – daar ga je dus niet de markt mee op, noch ga je een ander daarvan overtuigen, dat is iets van jezelf – daarin wordt vanzelf duidelijk wat er gebeuren moet. Je gaat merken, dat je jezelf eigenlijk ongelooflijk verwaarloost – eerst heb je jezelf al verkleind, en nou ga je jezelf nog verwaarlozen ook; dat je een heleboel verlangens in jezelf nog nooit gehoord hebt, omdat je nu eenmaal een model in je hoofd had van: kijk, een gelukkig mens ziet er zo uit…
Maar wie weet of dat zo is? En omdat je dat model hebt, heb je een heleboel verlangens in jezelf nog nooit gehoord. Maar die zijn er wel… En omdat ze er wel zijn en jij ze niet hoort, is daar een eeuwigdurende spanning in je, een spanning van alles wat niet gehonoreerd is in jezelf. En omdat die spanning er is, heb je haast. En als je haast hebt sla je wat over, al die losse steekjes in de voering. En zo gaat het maar door… Daar moeten we een keer mee ophouden.
We zijn zelfs zover, dat we die verlangens die we hebben – en dat zijn er zeer vele – niet eens meer horen... Maar die spanning is er wel. En we moeten dus voortdurend de klep erop houden. Want we moeten… Nou, vul maar in.
En we zijn bang ervoor, we zeggen: dat onbewuste, oei, oei…
Dat is iets bedreigends, dat hebben we elkaar wijsgemaakt. Als je het woord ‘onbewust’ gebruikt, beginnen de mensen heel ernstig te kijken… je weet maar nooit. Ze durven het niet te zeggen, maar het is een soort van beerput. De klep erop, hoor, kwalijke dampen komen eruit…
Ja, zo is dat… [gelach]
Maar dat er kwalijke dampen uitkomen, hebben we aan onszelf te danken, mensen. Want we hebben het laten rotten. We mochten het niet horen, dat was boos.
Dus dat doorbreken van die afgesloten manier van leven, is een heel werk. Daar kun je dus geen cursus voor lopen, dat moet je zelf doen. Maar je hebt iets in je rugzakje dat dat kan, en dat is aandacht.
Dat is er nog altijd, mensen, dat heb je in je rugzakje: aandacht. En als ik aandacht zeg, zeg ik eigenlijk liefde, bereidheid om altijd weer stil te staan bij dat vele, vele wat je al vergeten was – waar de cultuur en de maatschappij je toe verleid hebben.
Die aandacht kun je altijd weer operationeel maken. En er is niets bestand tegen die voortdurende aandacht, die alle boze dingen, alle moeilijkheden in jezelf, wil zien. Die net als een goede moeder bereid is naar het verhaal van het kind te luisteren.
Het kind heeft ontzettende haast om iets te vertellen, en die moeder die vraagt:
– Oh ja, en hoe was het dan?
En het kind vertelt verder.
– En hoe was dat dan?
Die moeder heeft dus tijd daarvoor.
Langzamerhand gaat dat kind door die vragen van de moeder, beter beseffen wat het beleefd heeft. Het is ontzettend opgewonden door wat het beleefd heeft en het gaat instinctief naar die moeder toe. Als die moeder nou geen tijd heeft, ja, dan blijft het kind ermee zitten…
Maar deze moeder heeft wel tijd – dat ben je zelf. Je hebt je aandacht uit je rugzakje gehaald. Die vraagt daarnaar. Langzamerhand wordt die hele beleving, heel. Het gaat bij elkaar horen, het zijn geen losse kreten meer het gaat bij elkaar horen.
En dat betekent dus dat je zelf meer heel wordt. Dat je geen haast meer hebt.
Je weet heel best dat er in het leven een heleboel moet gebeuren natuurlijk. Maar het is een heel groot verschil of je dat kunt doen op een feitelijk manier. Zodat elk deel wat je afhandelt klaar is, zodat je niet achtervolgd en bedrukt bent door al datgene wat je denkt dat er nog allemaal gebeuren moet, en liefst op deze dag. Net alsof je niet nog een heel leven voor je hebt – en niet eens een heel leven, maar héél veel levens…
Dat is ook weer zoiets raars dat om de hoek komt kijken: dat wij onbewust doen alsof die periode die we nu op aarde zijn, alles is. Zodat we in één leven helemaal volmaakt moeten worden, hélemaal volmaakt, alles klaar, alles gebeurd. En dat is dan nog met dat vreselijk versmalde, gefixeerde, kleine modelletje van ons – dát moet helemaal klaar.
Maar als je gaat luisteren, als je die aandacht gebruikt, dan besef je dat het zo fantastisch veel is… Dan valt alle haast bij jezelf weg. Dan is het enige wat erop aan komt, dat je vandaag dat wat er zich voordoet, zo volledig mogelijk tot je laat komen. Zodat het in die aandacht van jou heel kan worden, verbonden met al dat andere hele vele wat er in jezelf is.
En in die aandacht, mensen, verdwijnt de angst voor de dood, die ons altijd weer vergezelt – en terwijl hij ons altijd vergezelt, hebben we hem goed weggestopt, onder het deksel.
En nu gaan we zien, als we die aandacht hebben, dat elk proces beëindigd wordt om over te gaan in een ander proces. Zoals we het in de natuur ook zien: de dingen komen op, ontkiemen, ze worden groot en ze sterven. Omdat we die deksel op de put hebben, vinden we een bloem die aan het verdorren is, lelijk. En we vinden alleen een bloem die nog opengaat mooi.
Maar een bloem die verdort is ook mooi. Als we de deksel eraf laten, blijkt opeens dat al die dingen die wij mooi en lelijk noemen, heel erg betrekkelijk zijn.
Dat is dus in dat hele simpele, aandachtige leven. En je zult merken, als je aandachtig leeft, hoef je geen moeite te doen om een eenvoudig leven te leven – waar de boeken zo vol van staan: ascetisme, versterving, ik weet niet allemaal wat. Het gaat vanzelf! Je zult vanzelf een eenvoudig, schoon, helder leven gaan leven, waarin de meest belangrijke dingen wel blíjken. Je hoeft dus niet op zoek te gaan in de wereld om te kijken of daar iets voor jou is, het is er allemaal.
Er blijft één verlangen over, en dat verlangen is fantastisch: het verlangen om nog dieper door te dringen, om nog meer van dat vele, vele, vele wat je bent, te leren kennen. De schoonheid daarvan is dat je, als dat verlangen werkt, tevens wezenlijk aandachtig voor een ander kunt zijn. Dat vloeit er rechtstreeks uit voort, daar hoef je je dus niet meer toe te zetten, je hoeft dus niet meer tegen jezelf te zeggen: nou moet ik om een ander denken…
Dat gaat vanzelf, dat kan niet anders…
Daarin verdwijnt die scheidslijn tussen de wereld en wat je ‘jezelf’ noemt. Je bent de wereld. Je bent een aandachtspunt in dat totaal van het leven. En je bent dan niet uitgewist, datgene wat je ‘ik’ noemt is niet uitgewist, nee, het is toegevoegd aan het geheel.
En je gaat beseffen dat dat zó enorm is, dat geheel, dat we daar nog maar bijzonder weinig van beschreven hebben. We zijn heel trots op alles wat we ontdekt hebben, maar het is nog maar zo’n ongelofelijk klein deel van die werking…
Wij merken dat nu, we zijn ergens bang voor, we merken opeens dat het proces wat de ene kant uitging, opeens de andere kant uit gaat, en alle geleerden weten niet waarom dat is, met die ozonlaag.
Dat zou aan de hand blijven, als wij persisteren bij die manier van leven die we op het ogenblik hebben, en dat gaat natuurlijk zo door… Dan blijven we vanuit dat hele kleine hoekje kijken naar het geheel, en zeggen: kijk dat, dat gaat zó.
Maar we kennen dat geheel niet. Dat blijven we dan doen.
En zo doen we ook met elkaar: vanuit dat hele kleine hoekje, waarin we ronddraaien en wat we nog niet eens goed kennen, reageren we op elkaar. Het is echt een wonder dat in deze hopeloze aanpak, het nog zo loopt als het loopt. Het blijkt dat het leven heel erg barmhartig is, dat het ons altijd maar weer de kans geeft om er wezenlijk op in te gaan.
En dat betekent dat we ophouden volgens het boekje te leven, of volgens de leer te leven, of volgens een of andere neergeschreven openbaring. Maar dat we ons aan onszelf gaan openbaren.
Ik heb aan het begin gezegd – misschien zijn mensen daarvan geschrokken – dat er situaties in het leven kunnen ontstaan, waarin plotseling alles wat je kent onder je vandaan wordt geslagen. Je bent alleen achtergelaten in een onbekend heelal.
Dat is ook de barmhartigheid van het leven, dat het je op een keer alles ontneemt. Maar dat hóeft niet, het is de uiterste poging van het leven om ons te redden – dat is het eigenlijk, het is om ons te redden…
We kunnen dus zelf op weg gaan. We kunnen die aandacht opbrengen voor dat vele, vele, vele, wat we zijn. En elke dag dat we leven kunnen we verdergaan.
En we kunnen elkaar daarbij helpen, dat is fantastisch, we kunnen elkaar van dienst zijn – ik durf het woord haast niet te zeggen: dienstbaar zijn. Dat is fantastisch
Die lange, lange tocht binnendoor, waar alle vooroordelen, waar alle regels, waar alle denkbeelden verdwijnen, waar alleen nog maar de werkelijkheid overblijft: op die tocht kunnen we elkaar helpen. En we kunnen onze eigen vreugde van het ontdekken delen met een ander, zodat die ander makkelijker, blijer. zijn weg kan vervolgen.
Het is zijn weg, niet mijn weg. We beseffen dan ook zo goed dat we daar voorzichtig mee moeten zijn, dat als we het gevoel hebben: ja, ik kan wat doen, dat we dan die ander zijn weg laten gaan. Als ik toch mijn weg opdring, dan help ik niet, dan belemmer ik, dan ben ik een obstakel.
Dat betekent weer, weer, altijd weer hetzelfde: heb je zoveel aandacht dat je de weg van die ander aanvoelt? Maar daarvoor heb je eerst bij jezelf moeten oefenen. Het is zo duidelijk… En daarvoor moet je tijd nemen.
En dan zeg ik dan aldoor: ‘daarvoor moet je tijd nemen,’ maar dat wil je dan héél graag. Het is niet eens meer een moeten, het is verrukkelijk.
En je hoeft helemaal niet te wachten op een resultaat, want het doen is zo heerlijk! Die ellende ben je dan ook kwijt, dat er een resultaat moet zijn. Terwijl je doet is het heerlijk!
Het is helemaal niet gewichtig, het is heerlijk.
En zo is het dus van dag tot dag.
Omdat je zo dicht bij al die processen bent in jezelf, en dientengevolge ook in de wereld en ook in de andere mensen, word je vertrouwd met dat proces-zijn – dat op gang komt en dat als het zijn werk gedaan heeft, ‘vervangen wordt’ door een ander proces, wat verder gaat.
En daarin komt dat begrip ‘sterven’, wat wij zo in ons hoofd hebben, niet voor. Dan ga je zien hoe nodig het is dat het ene proces door het andere wordt afgewisseld. Want anders gaat dat proces zichzelf herhalen. Het is klaar, het moet vervangen worden. Waarom zou dat niet mogen?
Dus in dat – laat ik het woord nou maar noemen: in dat mediteren, word je vertrouwd met het sterven. Het komt heel dichtbij. En je ziet de schoonheid ervan, de noodzaak.
Dat betekent dus dat je daardoor ook een ander gevoel krijgt tot dat stuk leven op aarde, wat je leeft. Dat is ook een proces, een proces wat weer opgenomen wordt in een groter proces.
En omdat je er dagelijks – niet alleen als je naar een begrafenis gaat – mee te maken hebt, omdat het je dagelijkse werkelijkheid is, verandert je gevoel ertoe. En kun je mensen die aan het eind van hun leven zijn, helpen vriendelijk afscheid te nemen, geen geweeklaag. Maar ze te laten voelen dat nu dat proces blijkbaar beëindigd moet worden, maar dat het overgaat in iets anders – zoals jij dagelijks beleefd hebt, in je meditatie, in je leven.
Dat is dus geen fabeltje, dat is je eigen ervaring.
Dan krijgen al die verschijnselen waar wij zo’n moeite mee hebben, een ander aanzien. En nogmaals, mensen, je hebt je er niet voor ingespannen. Je hebt gewoon je aandacht gevolgd.
Je hebt dus niet braaf gezeten of gelopen of gemediteerd. Je bent er alleen op in gegaan, omdat het het meest dichtbije, meest kostbare is, wat je leven heeft en wat je gekregen hebt.
En het wordt je dus niet afgenomen, zoals ons aldoor geleerd is, maar we krijgen de kans om verder te gaan.
Dat is heel wat anders! Dat is heel wat anders als ‘de Heer heeft gegeven en de Heer heeft genomen’.
We krijgen de kans verder te gaan. Dat is de werkelijkheid.
Dat past natuurlijk niet in dat hele kleine schema wat wij hebben van leven en dood. Dat is inderdaad van een krijgen en weer afgenomen worden.
Het is zo oneindig veel intelligenter, mooier, ontroerender. Processen wisselen elkaar af. En jij kunt daarin behulpzaam zijn. Terwijl je geen tegenstand biedt, maar het proces volledig tot wasdom laat komen. Zodat het overgenomen kan worden, zodat je steeds meer afgestemd raakt op het vele, vele wat er is.
Dan is de ouderdom niet iets om ach en wee over te klagen. Het is dan fantastisch, dat je zó lang hebt mogen leven dat je dit gaat beseffen. Zodat je met vreugde de overgang – die er natuurlijk is – tegemoet gaat. En niet al angstig bent voordat het gebeurt.
En je zult merken dat als je je hierin verdiept, dat plotseling alles wat je tot nu toe een probleem genoemd hebt, er niet meer is… Het is weg… Het hoort er niet in thuis, het is een fictie.
Ik kan het je aanbevelen.
Gesprek (fragment)
– A.: Je hebt het steeds over de verbondenheid van het bewustzijn, ook in het kader van hoe de hele wereld nu reilt en zeilt. Als ik me dat realiseer, voel ik me juist heel gehaast, dan denk ik: we moeten snel zijn… En dat zet vast.
– Maarten: Dat komt, omdat je denkt: zo zit het in elkaar, nou moet ik dat doen!
Maar dat weet je niet.
Kijk, een proces is iets wat doorgaat, dus het allereerste wat nodig is, is dat je erbij blijft. Dan word je vanzelf wel duidelijk wat je kunt doen.
Maar het allereerste gebod is dat je erbij blijft, want anders zeg je: oh, zo is het.
En dan ben je er los van en ga je er van weg.
– Vraag: Dat maakt het een heel klein gebied.
– Maarten: Nee, als je erbij blijft, dan breidt het zich vanzelf uit, dat is echt zo. Maar het idee van ‘oh, dat is het’, dat maakt dat het klein blijft. Want dan laat je het in de steek, dan heb je er weet van, maar dat is een ‘weet’: het beweegt niet meer, het groeit niet meer, het sterft niet meer.
Dus als je erbij blijft, dan krijg je geen haast. Je beseft wel hoe urgent het is, maar dat is wat anders. Je zult bijvoorbeeld niet zeggen: nou, nee, daar is eigenlijk niet zoveel plaats voor in mijn leven, ik moet nog zoveel andere dingen doen…
Dat zeg je dan niet meer. Dus je hebt juist geen haast, want je moet er voortdurend bijblijven. Dan wijst het zich vanzelf. Meestal is dat niet zoveel – dat is ook nog zo prachtig – er wordt niet zoveel van je gevraagd, er wordt alleen van je gevraagd dat je erbij blijft, dat je niet in die gedachtendoos van jezelf kruipt.
Dat je dan opeens haast krijgt – ja, zo is de hele maatschappij. Waarmee ik zeggen wil: neem het jezelf niet kwalijk. Ik heb een heel lief verhaal gehouden vanochtend, maar ‘erbij blijven’ is een hele grote intensiteit, dat vraagt alle vezels die je ter beschikking hebt.
– Vraag: Zo lief vond ik het helemaal niet!
– Maarten: Want?
– Vraag: Ik wil helemaal niet dienstbaar zijn.
– Maarten: Waarom niet?
– Vraag: Daar heb ik geen zin meer aan, dat heb ik altijd al gedaan.
– Maarten: Denk je? Je hebt namelijk – ik begrijp het nu wel – een beeld van wat dienstbaarheid is. En daarmee is dan gegeven dat het er zo en zo uitziet.
Maar dat is nu juist wat ik niet bedoel, dat is een gefixeerd iets. Maar dat het aan je duidelijk wordt wat nodig is, voor jezelf en daardoor voor een ander, is een totaal andere situatie. Daar word je iets duidelijk. Daaraan beantwoord je.
Daarmee is nooit gezegd dat het zo en zo is – zoals die loze kreet dat je iedereen lief moet hebben. We weten allemaal dat dat een loze kreet is, want we kunnen nog niet eens lief voor onszelf zijn. We leggen onszelf van allerlei op. En zijn dan verbaasd dat we ongelukkig worden.
Als we ingaan op onszelf, wat er allemaal speelt, wat allemaal vraagt om gezien te worden, dan is er een hele andere situatie.
– Vraag: Maarten, dat zou inhouden dat als je maar voldoende op jezelf zou ingaan, de problemen ten opzichte van anderen ook verminderen?
– Maarten: Natuurlijk, want je ontwikkelt een vermogen om erop in te gaan, om niet te snel te denken dat je het weet. Je ontwikkelt een vermogen om erbij te blijven.
Dat betekent dat je dat ook vanzelf ten aanzien van een ander doet, zodat je kunt luisteren naar wat een ander te berde brengt, voorzover hij zich daarvan bewust is.
In dat luisteren zit het geheim, want net wat ik over dat kind zei: de ervaring van dat kind wordt pas heel omdat die moeder zó kan luisteren en vragen kan stellen, dat het kind verder kan. Dat is natuurlijk ook in volwassen situaties zo.
Wat weer niet betekent dat jij dat al moet kunnen. Maar je kunt wel bij jezelf beginnen. En dan gaan ontdekken dat er inderdaad een heleboel is wat nog gezien moet worden, gehoord moet worden.
Dat proces, die activiteit, die werkt. Daarom moet je heel klein beginnen, je moet niet direct beginnen bij bijvoorbeeld een relatieprobleem. Maar heel eenvoudig, met kleine dingetjes: hoe je met je huis omgaat. En dan ook weer niet volgens regels van ‘goed met je huis omgaan betekent dat en dat en dat‘’, maar ontdekkenderwijs. Dan leer je met het proces omgaan. Dat groeit vanzelf, dat is zo fantastisch, je hoeft het je zelfs niet voor te nemen. Als jij op een dag ontdekt dat je een deur met aandacht kunt sluiten of openen, dan is dat iets, dat verwijst naar een heleboel dingen in jezelf. In die handeling, in al die handelingen die je dagelijks doet, zit een geheim.
– Vraag: Ik maakte inderdaad een te grote sprong.
– Maarten: Ja, denk eraan klein te beginnen. Ik geef nu een voorbeeld, maar ik denk dat jij weer hele andere dingen hebt waarvan je gaat merken dat je er een beetje onaandachtig mee om bent gegaan. Je merkt dan dat de meest simpele dingen een antwoord geven, zodra je aandacht geeft.
Dus de wereld wordt meer verbonden, want ze geven antwoord, ze zijn niet meer een functie: de kamer waarin je leeft, het huis waarin je leeft, honderd-en-één dingen. Dan is het onderhouden van je huis niet meer zoiets stoms, iets wat, zoals de mensen vaak zeggen, nu eenmaal moet.
– Vraag: Mijn ervaring is dat je ineens iets doet, iets wat je helemaal niet verwacht ook, en dan ineens blijkt dat je daarin volledige aandacht kunt hebben. Dat is een wonder. Iedere keer kun je daar naar teruggaan om dat te doen.
– Maarten: Ja, en kijken of het zich uitbreidt. Maar het gaat eigenlijk voortdurend om die aandacht.