Je lichaam is je instrument

Inleiding
[download]

Zoals we normaal leven, zijn we naar twee kanten contactgestoord. Het eerste en duidelijkste is dat we nog onvoldoende contact hebben met ons lichaam. En ten tweede hebben we bijna helemaal geen contact met ons wezen, de impuls die niet geboren wordt en niet sterft.

We leven dus eigenlijk – en daar zijn we ons niet van bewust – in een luchtledig. En het gaat er uiteindelijk om dat we als hele mens het leven van het lichaam, dat is eigenlijk het leven van de schepping, integreren in de tijdloze werkelijkheid. Want hoewel die tijdloze werkelijkheid de bodem is en de aanleiding is van het bestaan van de schepping, zijn we ons daar ook in ons persoonlijke leven absoluut niet van bewust. En als je de gedachtengang van de meeste mensen hoort, dan is het steeds gedacht vanuit de schepping. De schepping die er is, die zichzelf voortdurend vernieuwt, doorgaat, eeuwig verandert. Zo denken wij, ook de wetenschap, althans alle wetenschappen die niet de kernfysica zijn, denken nog zo. 

In ons persoonlijk leven zitten we daar vreemd genoeg tussen. Maar omdat de schepping nou een keer zichtbaar is, hebben wij daar nog het meeste contact mee. Maar ook op een manier alsof we er niet bij betrokken zijn, alsof het ons overkomt, alsof het eigenlijk iets onbegrijpelijks is dat we het lichaam hebben. Maar we kunnen er niet omheen, want het is er. En we bevinden ons erin. Maar we zijn ons niet bewust van onze eigen positie. 

We hebben ons een idee gevormd, een vaag idee, wat leven is, wie wij zijn. En we leven met de idee, we leven noch met ons lichaam, noch met ons wezen.
En we hebben in de loop van duizenden jaren een heleboel dingen opgemerkt. Maar we zijn nooit bereid geweest – het is waarschijnlijk nog niet eens in ons opgekomen – om wezenlijk in te gaan op dat lichaam. Om wezenlijk in te gaan op het verband van het lichaam met het wezen, met het tijdloze. Dat hebben we niet gedaan, we hebben constructies gemaakt. En die constructies zijn voor ons werkelijk. Maar die constructies zijn los van het levende, bewuste contact met die beide polen.
Daardoor heeft de mensheid, die natuurlijk verbonden is met alle rijken daaronder: de dieren, de planten, de mineralen, die ook te maken heeft met die tijdloze impuls, zich eigenlijk als een eigen wereld daartussen geplaatst. En zo voelen wij onszelf ook. We hebben een heel vaag besef dat er iets is, dat zich onttrekt aan al onze wetmatigheden.
Wat we meer onderzocht hebben, waar we meer bij zijn geweest, is dus dat rijk van het geschapene, van dat wat al geworden is – ook al verandert het steeds – maar was dus vorm aangenomen heeft. Daar hebben we ons veelmeer in verdiept.

En dan komen we, als we dat doen, telkens voor raadsels te staan. En hoe verder de wetenschap vordert, hoe verder we het vraagteken verschuiven, maar het blijft een vraagteken. En dat is omdat we iets weglaten – dat is dus de oorsprong, de oorsprong laten we weg. De oorsprong, het wezen, wat de zenboeddhisten de ‘boeddhanatuur’ noemen, laten we weg.

En dat is de reden dat wij als mensheid een soort van woekering zijn geworden. We waren bestemd, en we zijn bestemd, om te beseffen wat onze plek is tussen hemel en aarde. Maar de hemel hebben we weg gefantaseerd, zóver weg dat we er geen contact meer mee hebben. Terwijl het natuurlijk in elk partikeltje materie aanwezig is. Maar het is een mooie legende voor ons. 

Wat er nu in een heleboel meditatiesystemen gebeurt, is dat we onszelf zo uitputten, dat we even die schijnwereld van onze overtuigingen kwijt zijn. Dan hebben we heel direct contact met ons lichaam. En ons lichaam heeft heel direct contact met het wezen, dat is nooit los geweest. Wij zijn los, ons lichaam niet.
Dus op het moment dat je zo uitgeput bent, dat wat wij de ‘geest’ noemen – dat is dus onze droomfabriek – weggewist is, zijn we in ons lichaam, zijn we ook automatisch, heel direct, verbonden met de tijdloze impuls.

En nu zijn er natuurlijk vragen die opkomen: en hoe zit het dan met de zelfhandhaving, en hoe zit het dan met de seks. Dan kom je dus bij de schepping terecht. De schepping moet zichzelf in stand houden, want dat is het grote spel. De schepping is het veld waarin het wezenlijk, het tijdloze, de impuls, zich bewust wordt van zichzelf, dat is het veld van werkzaamheid.
Daarom is geboren worden zo’n ontzettend voorrecht, want je krijgt dan de kans bewust te worden. Dat kun je niet als je onbewust één bent. Dat is toch de hele geschiedenis, dit: dat je vanuit de eenheid in een sfeer komt, waarin je je bewust kunt worden van wie je bent. En je krijgt daarbij een instrument in handen – het ontroert me altijd zo geweldig – waar de potentie in is dat je je bewust wordt, dat je je helemaal bewust wordt van de totaliteit zoals hij werkt.

Maar om te maken dat dat instrument zich zou kunnen ontwikkelen in de loop van miljoenen jaren, was het nodig dat daar een soort van instinct, een drijven, in werd gelegd, dat het zichzelf zou willen handhaven en dat het zichzelf zou willen vermenigvuldigen. Anders dan duikelt het hele geval in elkaar, als dat weg zou vallen. Dan zou de hele schepping ophouden.\
Maar omdat het zoiets fundamenteels is en wij ons van die verbinding naar het tijdloze, en de verbinding naar het tijdgebondene, onvoldoende bewust zijn, werkt het in ons net zo blind als in alles wat leeft – alles wat leeft wil blijven leven. 

En daar zit de voortplanting aan vast en daar zit de seks aan vast. Maar bij de mens is de seks toch anders als bij het dier. De mens kan bijvoorbeeld het hele jaar door seks bedrijven. Dat doet het dier niet. Het dier is veel meer gebonden aan die oeroude ingelegde drift, de goede tijd, de paringstijd. Dan voltrekt het dier het. De mens kan het altijd. Waarom? Omdat de mens zich bewust kan zijn wat het is. Maar wat nou gebeurd is in het hele verloop wat we kunnen overzien, is dat die seksdrift is blind gebleven. Elke aantrekking kan seks opleveren. Terwijl er dan nog niets gezegd is omtrent de wezenlijke verbinding die er tussen mensen kan zijn. En daarom blijft de seks ook meestal niet meer dan de tijdelijke verbintenis, met een groot lustgevoel, die zich maar herhaalt en herhaalt. Maar daarin gebeurt dus nooit iets nieuws.
Terwijl het een mogelijkheid zou zijn – want dat is toch wat er gebeurt, op het hoogtepunt ben je een moment even alles kwijt van waar je normaal mee bezig bent. Dus terwijl het een ingang zou kunnen zijn tot een nieuw besef, gebruiken we het eigenlijk net zo blind als het dier – terwijl we als mens bewust kunnen worden! Wij hebben die mogelijkheid.

En we zijn er ook een beetje bang voor, een beetje erg… En de grote religies, en ook het boeddhisme en ook zen, weten eigenlijk geen raad ermee. Onze goede vriend Nikuju, de zenmeester, zegt: ‘Seks, daar heeft zen geen antwoord op…’
Dat is heel bedroevend. Terwijl ze pretenderen uitsluitend zich bezig te houden met de ervaring – dit is een ervaringsfeit waar we op uitglijden, wat we vermijden. Die poort hebben we voorgoed dichtgegooid.

Maar het begint natuurlijk veel eerder, heel veel eerder begint het. Het begint dat wij elk moment veronachtzamen dat we niet in deze wereld nodig zijn. Je bent niet voortdurend nodig in dat leventje wat je leeft. Er zijn heel veel momenten dat je contact zou kunnen hebben met het wezen. Zodat je niet die krankzinnige, kunstmatige regimes moet voeren om jezelf uit te putten en te vergeten dat je daarbij heel vaak je lichaam beschadigt.
Dat betekent alleen maar – dat schijnt erg moeilijk te zijn – dat je aandacht geeft aan jezelf als geheel. Dat je niet in die ene monotone jacht blijft van steeds maar het volgende, en het volgende, en het volgende. Want het grootste gedeelte van wat we denken en doen is toch eigenlijk onzin, is tegen het hele gebeuren. 

En met het hele gebeuren bedoel ik dus niet alleen de schepping. Daar bedoel ik dus mee het verband tussen het tijdloze én de schepping. Deze betrokkenheid is niet iets van priesters en van wijzen en van heiligen, maar dat is dj opgave, dat is hetgeen waarvoor je leeft als mens op deze aarde. Daarvoor ben je hier. Waarom hebben we het zo ongelooflijk kinderachtig gemaakt. Waarom kunnen we niet altijd in de werkelijkheid zijn. De werkelijkheid is het geheel, dat is datgene waar het, wat er is en wat zich bewust wordt door ons zijn op aarde. En dat geldt natuurlijk ook voor de planten en de dieren. Alleen, die hebben niet dat kostbare bewustzijnsinstrument gekregen, waardoor je je bewust kunt zijn van jezelf. 

Dus het hangt inderdaad wel van ons af. Niet wat het geheel betreft, maar zeker wat ons experiment betreft. Daar hangt het van ons af, of wij dat verband leggen. Of we niet verpieteren in oneindig kleine hebbedingetjes, waar we zo druk mee zijn. Dat we ons dat bewust worden.

Dan hoeven we al die malle fratsen niet meer uit te halen, dan zijn we altijd-er-in. Dan kunnen we in deze wereld leven als mensen, die in het geheel staan – die best, omdat ze ziek zijn, omdat ze tekort aan voedsel hebben, omdat ze het nodige ontberen, dan uit dat besef vallen. Maar dat is iets anders. Maar wij zijn voortdurend uit dat besef weg, terwijl we alle mogelijkheden hebben om erin te zijn, alle mogelijkheden!

Het enige wat nodig is, is te beseffen dat bijna onze hele denk- en voelfabriek door onszelf gemaakt is. En dat we nu eigenlijk moeten testen in hoeverre die van wezenlijke betekenis is.
Ik begrijp heel best dat dat niet niks is, want we zijn er zo aan gewoon, aan onze eigen constructies, we voelen ons er zelfs thuis in. Voor velen is het wezenlijke, de tijdloze impuls, een bedreiging, een bedreiging van hun belangen, een bedreiging van het levensweefsel, zoals wij het ervaren. We willen het niet. We willen niet gestoord worden in onze kinderkamer. Daar willen we niet gestoord worden. Mensen worden er boos om.

Als we dat dus niet willen, zullen we merken dat datgene wat niet wil, vernietigd wordt. Zo is het gewoon, zo is het altijd geweest. Maar ik vind het een slecht argument om daaraan te herinneren.
Er is een veel positiever argument: dat als je merkt dat je erin bent, plotseling de wereld een totaal andere betekenis krijgt. Dat je plotseling de haast kwijt bent van de kinderkamer. Dat je het allemaal aan kunt zien. Dat je kunt beseffen dat jij een hele specifieke plek hebt in dat geheel, dat onmetelijke geheel, dat je natuurlijk niet kunt beseffen. Maar alle vragen, alle bekommernissen, alle bezorgdheden, die we normaal hebben, vallen weg. Je staat stil. Je ziet om je heen, je merkt de mensen om je heen op. Je ziet hoe iedereen bezig is. Je ziet aan de ene kant dat het onvermijdelijk is dat het gaat zoals het gaat. En aan de andere kant besef je dat jij, als je dit ziet, gehouden bent heel te worden, te verbinden wat verbonden wil zijn, wat de eigenlijke oorsprong is van de schepping en wat de oorsprong is van alle schepping. Dat het menselijke experiment niet het enige is, maar dat het voortdurend één lange bewustwording is. Alleen van daaruit, vanuit dat besef kun je doen zonder schade.
En daar ging het ons toch om. Alle vredesbewegingen, alle bittere ellende die we kennen, als we ons er niet voor afsluiten, wijst maar in één richting: dat wij, voor zover het het menselijke betreft, dat kunnen voorkomen – omdat we iets groter zijn geworden dan die kleine in zichzelf verdwaalde mens, die een belang behartigt wat te klein is, te gering is, te beperkt is.

Zoals jullie allemaal weten, heeft zich dat beperkte, dat hele minimale, genesteld in alles wat we doen, tot in onze oefeningen toe. En het kost ons ook de grootste moeite omdat in die simpele oefeningen die we doen: het aarden, het stil worden, hetzelfde afscheidende mechanisme in zit, zodat we geen contact hebben met de meest simpele handelingen in het leven. Geen contact hebben, bijna geen contact, met het eten wat we eten en de mens die we ontmoeten. Hoe we die mens en dat eten, hoe we dat allemaal willen laten voldoen aan die kleine wereld van ons, die onverbonden is, die losgesneden wereld.
En de contacten tussen mensen, de verbintenissen in ieder geval tussen mensen, vaak voortkomen uit die kracht van de blinde voortplanting. En dat merk je dan natuurlijk na een paar jaar. En dan heb je geluk gehad als het, behalve dat, iets anders al was, alleen, dat heb je toen nog niet opgemerkt.
En nu wij in een eeuw zijn gekomen dat de moraal het niet meer bij elkaar houdt, zien we heel erg goed voor onze ogen wat dat betekent. Hoe we eigenlijk als blinden telkens weer nieuwe dingen aangaan, op dezelfde manier. En niet beseffen: wat hebben we met elkaar te maken, wat hebben we écht met elkaar te maken. Wat we echt met elkaar te maken hebben hangt af van in hoeverre we heel zijn, in hoeverre we die vele rijken die wij vertegenwoordigen, in ons lichaam, in onze geest, verbonden hebben.

Waar wij mee bezig zijn is met die verbintenissen, we zijn eindeloos bezig ze te analyseren, afijn…
Maar het is al veel eerder ergens misgegaan. We denken dat we heel kunnen worden door met elkaar zijn. Maar dat is niet zo, heel worden doe je als enkele mens. En dan pas kun je je verbinden. Het is niet omgekeerd…
Het is pas als je de weg naar binnen bent gegaan, dat je de weg naar buiten toe vindt. En dan mag die weg naar buiten toe er zo ogenschijnlijk slecht, moeilijk, verdrietig, uitzien, maar dat is hij niet. Als je de weg naar binnen bent gegaan, volgt daar alles uit. 

Dus het allereerste is dat je heel wordt, dat je de verbinding tot stand brengt. En als je daarmee je uiteen zet, heb je de hulp van de hele schepping aan je kant. Want het is de bedoeling dat je heel wordt. Er is niets wat je daarvan af kan houden, niets. Je lichaam kan vergaan, maar dat gaat door, want dat was de bedoeling – het was de bedoeling dat je heel werd.

En dan komt dat hele leven wat je leeft, in een totaal ander perspectief. Dan ben je inderdaad dankbaar voor het feit dat je leeft, dat je die kans hebt. En dat je je bewust bent dat je die kans hebt, dat je je bewust bent dat je die kans hebt.
En dan vallen een heleboel moeilijkheden weg, van: hoe moet ik zitten, hoe moet ik verdiepen, hoe moet ik verlichting bereiken… Dat is weg. Het zal je een zorg zijn. Je bent met dat bezig waar het op aan komt. En je bent niet zo dom, dat je niet weet dat er onoverkomelijke moeilijkheden kunnen zijn. En dan wéét je dat.
Dat ligt niet aan jou, dat ligt aan de omstandigheden waarin je verkeert. Maar daar heb je dan ook geen last van, je hebt er last van feitelijk, voor wat het is. Maar niet wanhoop en niet gejengel.
Dan ben je voor het eerst concreet, praktisch ben je dan. Omdat je gedaan hebt wat er gebeuren moest, voor zover jouw vermogens reiken. En die vermogens verwijden zich door te doen, door te leven, door te lijden, door gelukkig te zijn.
Je gaat steeds meer merken dat wat wij ‘geluk’ noemen en ‘ongeluk’, heel voorlopige aanduidingen zijn van iets veel groters. En daarom is het zo doodzonde dat we bezig zijn om ongeluk te vermijden en gelukkig te worden. Het is onbeschrijflijk onbelangrijk, in verhouding tot dat grote proces.

En je gaat dan ook echt merken – ik heb het wel eens gezegd – dat soms een ongeluk je plotseling daar brengt waar je zijn moet: in verbinding. Ik weet heel best, meestal houd je hardnekkig vast aan de droom waar je inzit en je wilt dat herstellen, je wilt weer gelukkig worden op de oude manier. En, dan kun je bijna zeggen, dan is het toch geen wonder dat vaak mensen het gevoel hebben dat ze voor niks leven. Het is dan ook letterlijk zo. En dat is jammer.
Wij mensen, bij ons is het in potentie gelegd om dit te beseffen en om zo in het leven te staan. Zodat we onszelf ook kunnen ervaren als iets wat op weg is. Niet als Maarten Houtman of Ad Verhage, maar als iets wat op weg is, wat geen naam meer heeft. En wat net zolang hier doorheen zal moeten gaan tot het beseft.
Dan pas kun je gaan denken aan het heil van de wereld. Vóór die tijd kun je wel dat gevoel hebben, maar je weet niet waar je over spreekt.
Alleen al dit, wat ik op een ongelukkige manier aan jullie vertel, kan maken dat je anders tegen alles aankijkt waar je mee bezig bent. Zodat je kunt opmerken hoe wonderlijk eigenlijk die haast is die je hebt, want die is in alles – ook al ben je uiterlijk een slome Tinus, maar je hebt wel haast.

En dat je eindelijk, eindelijk, de tijd neemt om te beseffen. Dat een dag pas voldragen is, als je daar de tijd voor genomen hebt. Niet omdat je op een kussentje moet zitten of weet ik wat. Maar omdat het een behoefte is, omdat het een verlangen is, omdat het iets is wat je niet laten kunt. Omdat het datgene is waarvoor we op aarde zijn…

En dan kunnen we bij elkaar komen en ons hierin verheugen. Dan hoeven we niet meer bij elkaar te komen om geleerd te worden of om te oefenen. Maar dan komen we bij elkaar in vreugde. Omdat dit beseffen aanstekelijk is. Het is een kracht op zichzelf. Het is een kracht die door alles heengaat. Niets kan het tegenhouden. En juist de mensen die in heel benarde omstandigheden zijn, die beseffen dat. Maar meestal vergaan ze dan ook daarna. Maar vlak voordat het kaarsje uitgeblazen werd, beseften ze dat.
Wij hebben de vrijheid en wij hebben de mogelijkheid om vrijwillig die volheid van het verbonden zijn in ons leven waar te maken. Waarom zouden we het niet doen.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Ik begeleid vaak mensen mee die heel wat mee moeten maken, soms ook vlak voor hun dood. En dan heb ik het gevoel dat ik daar machteloos sta. Ik zou ze zo graag zeggen dat het zin heeft, dat lijden. Maar eigenlijk kan ik er alleen maar zijn, verder kom ik niet. Maar die mens verlangt wel ergens naar.

– Maarten: Ze verlangen naar licht wat niet van deze wereld is.

– A.: Ja.

– Maarten: Dat is de kwintessens van elkaar nabij zijn. Het gaat erom dat jij zo mee kunt leven, dat zij het gevoel hebben dat je naast ze staat. En dan mogen ze zelfs het gevoel hebben dat jij ze niet kunt geven wat ze verlangen. Maar dat is niet essentieel. Essentieel is dat jij zover mogelijk gaat in het je solidair voelen met ze.
Dat lijkt een beetje mager, maar het is niet anders. Want het hele begrip van geven en ontvangen is eigenlijk al vals. Wat kan gebeuren is dat jij verwoordt, dat jij duidelijk maakt, wat in hen klaarligt. En dat weet je niet. Het enige wat je doen kunt, is met alle vezels van je hele wezen proberen zo dicht bij ze te staan. Dat ze misschien daar iets van overhouden.
De kwintessens is dat jij echt probeert zo dicht bij ze te staan, dat ze voelen: ja, daar is iets mogelijk. En niet denken – want dat zul je ongetwijfeld denken – ja, maar als ze nu morgen of overmorgen dood zijn… Dat kan natuurlijk gebeuren, maar dit gaat niet verloren. Als jij ze oprecht, met gevoel vanuit het hart benadert, toe-nadert, dan gaat dat niet verloren.
Maar wat wij allemaal graag willen – ik ook, hoor – is dat je iets zou kunnen doen wat zichtbaar resultaat oplevert, dat je die mens gelukkig ziet worden, althans iets minder ongelukkig. En dat is dikwijls niet gegeven. Dat vraagt van allerlei wat jij niet in de hand hebt. Maar als je gedaan hebt wat je wel in de hand hebt, als je dat gedaan hebt – en dat kun je van jezelf weten – dan moet je eigenlijk afzien van het resultaat.


– B.: Wij kunnen ons bewuster worden als we leven, als we in ons lichaam zijn, maar wat gaat er dan door als we overlijden.

Maarten: Je persoonlijke situatie en de persoonlijke emoties verdwijnen. Godzijdank. Maar wat blijft is de essentie ervan.

– B.: Dus wat er door de emotie is vastgelegd?

– Maarten: Nee, dat vergaat. De essentie is dat jij weet dat iets mogelijk is. Het is een bewustwordingsproces, en we worden ons bewust doordat we op aarde zijn, doordat we in omstandigheden en situaties komen. Jje zou kunnen zeggen: dat zet iets in beweging. En dat wat in beweging gezet wordt, dat is blijvend. Maar waardoor het in beweging gezet wordt, dat verdwijnt.


naar boven