Middenin het lawaai de stilte vernemen

Huissen april 1992 | Zaterdag
Inleiding
[download]

De leegte die de onverdeelde volheid is laat zich niet uitnodigen, noch verwachten. En leegte en stilte horen bij elkaar.
Wat mogelijk is, is het lawaai in jezelf te vernemen, het lawaai wat ons altijd begeleidt. En we weten dat dat lawaai: onze gedachten en onze gevoelens, niet weg te zetten zijn.
Wij kunnen wel, behalve dat we het horen en ons ervan bewust zijn dat het er is, ons erin verdiepen. In die zin dat we het leren kennen, dat we het karakter, de hevigheid, de haast en het verweer, leren kennen.
Dat vraagt hele grote aandacht. En het vraagt, daaraan voorafgaand, dat wij dat van belang vinden. 

Dat zeg ik nu zo in één zinnetje, maar het is buitengewoon belangrijk om voor jezelf na te gaan of je dat echt van belang vindt. Of dat je eigenlijk iets wilt bereiken.
Want er is heel veel waarvan wij nog niet weten dat we het bereiken willen. Of heel veel wat we kwijt willen raken, dat ons hindert.
En die heel vele krachten, werkingen in onszelf, maken het onmogelijk om dat wat aangeduid wordt als de ‘leegte’, of de ‘ongedeelde volheid’, gewaar te worden.
Het is dus niet de schoonheid van de natuur, maar dat wat daarachter is. Het is niet de warmte van de menselijke relatie, maar dat wat daarachter is. Het is niet de veiligheid van het bij elkaar horen, maar waar het vandaan komt eigenlijk. 

Merkwaardig genoeg moeten we eerst leren kennen wat het allemaal niet is. Want alles wat wij kennen, wordt pas werkelijk voor ons door ons bewustzijn. En dat bewustzijn is in duizenden jaren gevormd tot wat het nu is – daarmee leven wij en daarmee oordelen wij en daarmee ervaren wij.  

Maar om wezenlijk te ontdekken dat dat zo is, en dat je daar dus dan vanuit dat bewustzijn geen vragen over kunt stellen, vraagt een grote intensiteit. Die intensiteit is gevestigd in het simpele, in de eenvoud, in de karigheid, in het onversierde; in dat wat geen vervolg heeft en waarvan het begin ligt in het moment dat je het opmerkt – het was er allang, maar voor jou begint het dan.

Dat is waar al die duizenden jaren dat er mensen geleefd hebben, zij zich mee bezig gehouden hebben. En al diegenen die dat deden, merkten dat ze zich níet bezig moesten houden, dat ze alleen maar aandacht konden hebben. Aandacht en geduld – niet in de betekenis die wij meestal eraan hechten, maar geduld wat gebaseerd is op een vermoeden, waarvan je dan ook weet dat het moment dat het ingelost wordt, onbekend is.
En dat dat is zoals het moet zijn. Want anders was het toch weer van die kleine mens, die zich ergens voor inspant en niet bereid is om op iets, waarvan hij niet eens kan beseffen wat het is, te wachten.

En het enige wat ter beschikking is, zijn al die dingen die hij weet en die hem afleiden van wat wij de ‘leegte’ noemen.
Toch is dat hetgeen waar het om gaat, dat heen reikt over dat voorbijgaande leven wat wij allemaal leven. Wat we misschien nog enkele tientallen jaren kunnen verlengen, met alle rampen die eraan vastzitten, maar dat er toch dat eind is – en dat is het eind ook van het lawaai. 

Maar wat degene die mediteert vermoedt is, dat het niet nodig is om te wachten tot dat onvermijdelijke eind ingrijpt in het lawaai, maar dat we middenin het lawaai de stilte vernemen. En dat betekent eigenlijk dat we onafgebroken kunnen luisteren naar het lawaai, zonder het weg te zetten, zonder het te veroordelen. En in die aandacht kan ons bewustzijn stil worden.

Er zijn vele factoren die daar een rol in spelen. Maar het allerbelangrijkste is dat je beseft, dat het gaan om het onvoorwaardelijk bereid zijn om alles te vernemen, anders kan er niets gebeuren – zolang, tot het vanzelf zijn plek vindt. En jijzelf vrij bent om te merken dat die plek voorlopig was, dat jij bent van alle tijden, van alle ruimte, ondanks het feit dat je dit ene leven natuurlijk zult beëindigen.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Ik merk nog steeds niet wanneer er een gedachte opkomt. Ik merk het wel wanneer ik eruit kom.

– Maarten: En je weet natuurlijk ook dat die gedachte er is. Ja, het is heel mooi dat je die vraag stelt, want ik vroeg me af wie die vraag zou gaan stellen. Want het is natuurlijk niet zo dat je die gedachte ziet opkomen, dat is niet zo. Je merkt het pas als je aan het denken bent. En dat komt omdat wij zo bezig zijn.
Kijk, de ene gedachte wordt opgevolgd door de andere gedachte. En daartussen zit een pauze. Die merken wij niet op, want we hebben haast. Ook al ben je een heel stil mens die heel langzaam beweegt, dan heb je toch haast. En daarom merken wij het opkomen van de gedachte niet op.
Ik heb het nu al een paar keer gezegd en ik was erg benieuwd wie er aan de bel zou trekken. Dat betekent dus dat je haastig bent. Die afstand en het kunnen registreren van het opkomen van een gedachte, dat is hetzelfde.

– A.: Het vraagt rust en stilte.

– Maarten: Het vraagt aandacht, onverdeelde aandacht. En open aandacht. En de weg is het bereid zijn om te merken dat je plotseling in de gedachte bent. Dat is wat jij eigenlijk zegt. En daar vrede mee te hebben. Want dat maakt dat je bereidheid groeit – daar zit het eigenlijk in. Zodat je op den duur op een punt komt dat het je eigenlijk niet meer interesseert of je die gedachte wel of niet op ziet komen, en toch blijf je erbij. Dat is voor ons een heel raar iets, maar dat is toch de manier.


– B.: Je hebt een nogal deprimerend beeld geschilderd van hoe ons leven kan verlopen. …nog een paar tientallen jaren… en er zullen nog heel wat rampspoeden zijn en …

– Maarten: Nee, jij hebt niet goed geluisterd. Ik heb gezegd: we zullen erg ons best doen om dit leven te verlengen, en daar gebeuren die rampspoeden in.

– B.: Dan begrijp ik het kennelijk nog niet.

– Maarten: Nee. Wat ik op een andere manier gezegd heb is, dat wij ons vasthouden en dat we ons vastklemmen en ons best doen voor iets wat voorbijgaat. Dat is wat ik gezegd heb. En tevens, en dat was de blijde boodschap, tegelijkertijd met al die heisa die we maken over datgene wat voorbijgaat, dat het tegelijk dat is wat totaal niet daartoe behoort. En dat het mogelijk blijkt te zijn om, terwijl je midden in dat voorbijgaande bent, dat andere te beseffen. Dat is wat ik heb proberen te zeggen.

– B.: Wat ik eigenlijk bedoel is: het komt voort uit gehechtheid. En dat geldt niet alleen voor de rest van je leven, maar dat geldt voor elk moment, voor alles. En zodra ik voelde dat het daar heenging, was dat andere ook weg. Het is een soort schaarbeweging waar je, als ik jou hoor, een soort integratie in moet vinden.

– Maarten: Het begint ermee dat je het voorbijgaande aanvaardt, dat je aanvaardt dat jij voorbijgaat. Dat is al heel wat.

– B.: En dat betekent ook dat je aanvaardt dat alles waar je naar streeft ook voorbij gaat.

– Maarten: Ja. Maar het gaat erom dat je het niet op het gezag van iemand aanneemt, maar dat je zelf ontdekt dat alles voorbij gaat, dat jij voorbij gaat, maar dat de beweging, de impuls, die dat voorbijgaande voortdurend bezielt, niet voorbij gaat.
Maar doordat je zo opgenomen bent in, zo helemaal gevuld bent met, alles wat in dat voorbijgaan gebeurt – want in dat voorbijgaan gebeurt heel veel – kun je dat andere niet beseffen. Dat is het eigenlijk. En dat heeft gemaakt dat men vaak zegt: dit soort beseffen is eigenlijk alleen maar voor oude mensen.
Maar dat is niet waar. Het is iets wat een kind van acht jaar ook kan beseffen plotseling. Dus het heeft niet met leeftijd te maken, het heeft te maken met – soms dan schuift het leven je in een positie die maakt dat je het of beseft of dat je ten onder gaat. Of het gebeurt zomaar. En wat meditatie beoogt is om heel systematisch op dit gegeven in te gaan. Dat is eigenlijk alles.

– B.: Als ik dat zo hoor, ‘dat je het óf beseft óf ten onder gaat’, dan is dat ook alweer een uitspraak die mij toch wel enige huiver geeft.

– Maarten: Ja, maar dat is aldoor omdat je – en dat doen we natuurlijk allemaal – je vereenzelvigt met dat ten onder gaan. Dat is het punt. Terwijl het een proces is. En wat wij voortdurend doen, is ons vereenzelvigen met degene die dat ondergaat. Maar er is een moment dat je beseft dat dat proces hetgeen is wat erop aankomt.


– C.: We zijn zo gewend meningen uit te wisselen, te kijken of we de ander aan onze kant kunnen krijgen. Maar we zijn niet gewend om te luisteren naar wat jij van ons vraagt.

– Maarten: Ik vraag niet van jullie, het leven vraagt van jullie.


naar boven